Hoofdstuk 1: Bedrijfstak
1.1: Markt en bedrijfstak
1.1.1: Markt
Markt: het geheel van betrekkingen tussen vragers en aanbieders van producten.
Bedrijven en overheden die de goederen en diensten aan de consumenten leveren, oefenen op hun
beurt vraag uit naar grondstoffen, halffabrikaten, machines en gebouwen.
Aan de vraag naar goederen en diensten kan alleen voldaan worden als er aanbod is van die
producten. De communicatie tussen vragers en aanbieders kan heel direct plaatsvinden, zoals op
dagmarkten en in winkels, maar ook heel afstandelijk, zoals op valuta- en effectenmarkten, waar
kopers en verkopers voornamelijk via telefoonlijnen en beeldschermen met elkaar communiceren.
De belangrijkste functie van markten is prijsvorming. Prijzen hebben een belangrijke signaalfunctie
voor vraag en aanbod. Consumenten vergelijken prijzen zodat zij, afhankelijk van hun behoeften,
optimaal kunnen inkopen. Ondernemers kunnen aan de hand van de marktprijzen bepalen welke
producten zij kunnen maken.
Bij de beschrijving van bepaalde markten stuiten we op twee problemen: de geografische begrenzing
van de markt en de definitie van een product.
1.1.1.1: Geografische begrenzing van de markt
Voor sommige producten is er sprake van een wereldmarkt waarop prijzen tot stand komen die voor
alle vragers en aanbieders gelden. Zo komen prijzen en hoeveelheden van grondstoffen, zoals ertsen
en metalen, koffie en graan op wereldschaal tot stand.
Voor veel eindproducten zoals consumentenelektronica en auto’s bestaat er weliswaar geen
concrete wereldmarkt, maar toch worden in geval van vrijhandel prijsverschillen genivelleerd.
Hoewel producenten van dit soort producten soms slechts een klein deel van de wereldmarkt
bedienen, zijn zij door een internationale prijsvorming toch verbonden met alle andere producenten.
Het tegenovergestelde van de wereldmarkt is de lokale markt. Lokale markten kunnen heel klein zijn.
Veel detailhandelsbedrijven en horecabedrijven concurreren bijvoorbeeld alleen op een plaatselijke
markt omdat zij afhankelijk zijn van afnemers die naar hen toekomen.
Voor weer andere producten bestaan nationale markten of markten die zich beperken tot een
bepaalde groep landen. Ziektekostenverzekeraars zijn bijvoorbeeld gebonden aan nationale
wetgeving die de markt tot de landsgrenzen beperkt.
Voor ondernemingen is het begrip relevante markt belangrijk.
Relevante markt: het deel van de markt dat de onderneming bedient.
1.1.1.2: Definitie van een product
Theoretisch bestaat een markt uit product(variant)en die dezelfde behoefte kunnen bevredigen. In
de praktijk is het begrip markt niet erg eenduidig en wordt het op al deze producten en
productgroepen toegepast al naar gelang het doel waarmee men een bepaalde markt analyseert.
Heterogeen (markt/product): als er op een markt producten worden aangeboden die in de ogen van
de afnemers onderlinge verschillen vertonen.
Homogeen (markt/product): als er geen verschillen in producten te onderkennen zijn.
,1.1.2: Bedrijfstak
Bedrijfstak: ondernemingen die dezelfde soort producten maken met behulp van dezelfde soort
productieprocessen.
Het gevolg hiervan is dat bedrijven die tot een bedrijfstak behoren met elkaar concurreren om te
kunnen voorzien in dezelfde behoeften van hun afnemers. Zo kan men dus niet spreken van de
bedrijfstak ‘industrie’, omdat niet alle industriële bedrijven met elkaar concurreren. Wel kan er
worden gesproken van de bedrijfstak ‘vleesverwerkende industrie’.
Ondernemingen die tot een bedrijfstak behoren, brengen meestal een groep producten voort,
waarvoor zij dezelfde grondstoffen of dezelfde productieprocessen gebruiken. Deze producten zetten
ze op verschillende markten af. Zuivelondernemingen brengen bijvoorbeeld verse melk, melkpoeder
voor industrieel gebruik, melkproducten als ijs en toetjes, boter en kaas voort. Voor deze producten
wordt dezelfde grondstof gebruikt, die in de vorm van vele verschillende eindproducten op
verschillende markten wordt afgezet. Toch behoort de onderneming tot de bedrijfstak zuivel.
We kunnen dus de conclusie trekken dat een bedrijfstak meestal ruimer genomen moet worden dan
overeenkomt met de aanbieders op één markt. Een bedrijfstak voorziet meestal in het aanbod op
een groep van markten.
Individuele ondernemingen kunnen tot verschillende bedrijfstakken behoren. Als
zuivelondernemingen op grond van hun kennis op het gebied van dranken bijvoorbeeld een
frisdrankenfabriek hebben, behoren zij behalve tot de bedrijfstak zuivel ook tot de bedrijfstak
frisdranken. Zeer grote ondernemingen, zoals Shell, Akzo Nobel en Unilever, behoren tot vele
bedrijfstakken.
1.2: Classificatie van bedrijven
De statistische bureaus van de landen van de EU hebben de taak bedrijven in te delen naar
economische activiteit. In 2008 is de SBI (Standaard Bedrijfsindeling) opnieuw ingedeeld en
geactualiseerd.
Een populaire indeling van de economie is de indeling in vier sectoren:
1. Primaire sector > De primaire sector is de economische sector die grondstoffen en voedsel
levert. Deze sector beslaat de sectoren landbouw, veeteelt, jacht, visserij en de
delfstoffenwinning. De verwerking van deze grondstoffen gebeurt in de secundaire sector.
2. Secundaire sector > Deze sector staat bekend als de industrie. Dit behelst alle bedrijven en
activiteiten die de grondstoffen van de primaire sector verwerken. De producten worden
doorgaans door de tertiaire sector aan de consument doorverkocht.
3. Tertiaire sector > Deze sector omvat de commerciële dienstverlening: bedrijven die met de
verkoop van hun diensten winst willen maken. Tot de tertiaire sector rekent men onder
andere winkels, horeca, theaters, kappers, groothandels, transportbedrijven, verhuurders,
uitzendbureaus, accountants, advocaten, adviseurs en ICT-bedrijven.
4. Quartaire sector > De quartaire sector is de niet-commerciële dienstverlening, de enige
economische sector zonder winstoogmerk. In deze sector vallen de overheidsdiensten en de
door de overheid gesubsidieerde diensten. Voorbeelden zijn ziekenhuizen, verpleeghuizen,
brandweer, defensie, gezondheidszorg, sociaal werk, onderwijs en cultuur.
De SBI 2008 geeft informatie over Nederlandse bedrijfstakken. We hebben gesteld dat deze
ondernemingen met elkaar concurreren. Hierbij moeten we echter twee kanttekeningen plaatsen.
,In de eerste plaats geeft de SBI geen informatie over buitenlandse ondernemingen op de
Nederlandse markt. In de tweede plaats geeft de SBI geen informatie over de geografische
afbakening van markten binnen Nederland. Voor veel ondernemingen is de relevante markt veel
kleiner dan Nederland. Alle detailhandelsondernemingen worden bijvoorbeeld in de SBI
geclassificeerd, maar deze concurreren vaak alleen op plaatselijke markten.
1.3: Bedrijfskolom
Bedrijfskolom: de opeenvolgende bedrijfstakken van oerproducent tot consument.
1.3.1: Bedrijfstak en bedrijfskolom
Tot een bedrijfskolom behoren grondstofproducenten en/of agrarische bedrijven, verwerkende en
basisindustrieën en de bedrijfstakken die handelsfuncties uitoefenen. In het geval van
consumptiegoederen vormt de detailhandel de laatste schakel. Uiteindelijk bereikt het product de
finale afnemer. In de meeste gevallen is dat de consument, maar in het geval van kapitaalgoederen
zijn finale afnemers producenten.
Figuur 1.1 is een sterk vereenvoudigd voorbeeld. Veel bedrijfskolommen bevatten veel meer
schakels. Bovendien leveren bedrijfstakken uit verschillende bedrijfskolommen ook aan elkaar. In de
praktijk is de onderlinge verwevenheid vaak zeer ingewikkeld.
,De bedrijfskolom van dienstverlenende bedrijven is vaak heel kort. De kwaliteit van de producten die
zij afzetten, is daardoor in geringe mate afhankelijk van toeleveranciers. Advocatenkantoren kopen
bijvoorbeeld nauwelijks goederen en diensten in de voorafgaande schakels van de bedrijfskolom en
zijn dan ook vrijwel geheel onafhankelijk van de kwaliteit van de toeleveranciers.
Elke schakel in een bedrijfskolom voegt waarde toe aan een product. De kwaliteit van het
eindproduct wordt bepaald door de kwaliteit van de afzonderlijke bedrijfstakken. Elke bedrijfstak is
afhankelijk van de kwaliteit van de toeleverende bedrijven en de productie van een bepaalde
bedrijfstak vormt weer een voorwaarde voor de kwaliteit van de productie van een volgende
bedrijfstak.
Waardesysteem: het geheel van waardetoevoeging in een bepaalde bedrijfskolom.
1.3.2: Bedrijfstakkenmerken en de fasen in de bedrijfskolom
1.3.2.1: Primaire sector
De agrarische bedrijfstakken behoren tot de primaire sector, en wel tot de landbouw. Zij kenmerken
zich door grote aantallen zeer kleine bedrijven die tamelijk homogene goederen produceren. De
agrarische sector is afhankelijk van natuurlijke omstandigheden, waardoor er van jaar tot jaar grote
verschillen in het aanbod ontstaan. Dit leidt tot scherpe prijsfluctuaties. Aanpassing van het aanbod
op de vraag vergt enige tijd, waardoor de prijsschommelingen in de agrarische bedrijfstakken nog
worden versterkt.
1.3.2.2: Secundaire sector
Mijnbouwondernemingen behoren tot de producenten in de secundaire sector. Hun vestigingsplaats
is afhankelijk van de vindplaats van de grondstoffen, zoals het aardgas in Nederland. Vaak zijn het
zeer grote ondernemingen die van de overheid het alleenrecht op de winning van de grondstoffen
hebben gekregen. In dat geval concurreren zij alleen met ondernemingen uit het buitenland. De
prijzen van de primaire producten fluctueren sterk als gevolg van veranderingen in de vraag, zodat de
opbrengsten en ook de vermogensbehoefte aan scherpe fluctuaties onderhevig zijn. Primaire
producenten hebben meestal geen mogelijkheden tot productdiversificatie. Hun producten zijn
tamelijk homogeen van aard. Zij concurreren meestal door middel van kostenbeheersing.
Basisindustrieën zijn meestal procesindustrieën die zeer grote kapitaalinstallaties vergen om efficiënt
te kunnen produceren. De producten zijn naar verhouding homogeen. Basisindustrieën zijn sterk
afhankelijk van de ligging in verband met de transportmogelijkheden. Men spreekt wel van
bulkproducten of bulktransport. Technische ontwikkeling is vooral gericht op het verlagen van de
productiekosten. Toetredingsbelemmeringen zijn fors door de hoge vaste kosten. Deze markten
worden beheerst door enkele zeer grote ondernemingen. Door de grote ondernemingsomvang zijn
de ondernemingen in hun afzet afhankelijk van de buitenlandse markt. De afzet van de
basisgoederenindustrie is meestal erg conjunctuurgevoelig. De fluctuaties in de afzet leiden tot
regelmatige over- en onderbezetting van de productiecapaciteit. Ook de prijzen fluctueren sterk met
alle gevolgen voor de winst.
,De verwerkende industrie betrekt halffabrikaten van de basisindustrie of van andere verwerkende
industrieën. We onderscheiden in de productiemethoden de procesindustrie en de assemblerende
industrie.
De kenmerken van de verwerkende industrie die procesmatig produceert, lijken veel op die van de
basisindustrie. Het gaat om grote kapitaalinstallaties met de daarmee samenhangende
toetredingsbarrières, schaalvoordelen, wisselende bezettingsgraad, prijsfluctuaties en harde
internationale concurrentie. Het verschil met de basisindustrieën is dat de producten dichter bij de
uiteindelijke afnemers staan, waardoor in het concurrentieproces veel meer van
productdifferentiatie gebruik wordt gemaakt. Voorbeelden van industrieën die tot deze groep
behoren, zijn de zuivelindustrie en de papierindustrie.
De assemblage-industrie stelt producten samen uit verschillende onderdelen. Hiertoe behoren de
elektrotechnische industrie, de metaalproducentenindustrie, de transportmiddelen- en machine-
industrie. In vergelijking met de voorgaande industrieën hebben zij veel minder grote
kapitaalinstallaties. In deze sectoren vindt men naast zeer grote ondernemingen, zoals Philips, ook
veel meer kleine bedrijven. De toetredingsbelemmeringen zijn lager. De productie kan zeer massaal
zijn, zoals bij consumentenelektronica en rijwielen, maar ook zeer klantgericht, zoals bij
transportmiddelen (vrachtwagens en schepen).
Industrieën die met een geringe kapitaalgoederenvoorraad produceren, zijn de kledingindustrie, de
optische en instrumentenindustrie. Met name de kledingindustrie is zeer gevoelig voor trends en
smaken van consumenten. De geringe kapitaalintensiteit en de modegevoeligheid zijn de oorzaken
van de hoge toe- en uittredingsgraad. Naarmate industrieën dichter bij de eindgebruiker produceren,
neemt de schaalgrootte af en neemt de productdifferentiatie toe.
1.3.2.3: Tertiaire sector
Zeer veel en zeer verschillende bedrijfstakken behoren tot de dienstverlening, zoals banken, vervoer
en detailhandel. Sommige bedrijfstakken bestaan uit enkele zeer grote ondernemingen. Andere
bedrijfstakken bestaan uit zeer veel kleine ondernemingen.
Sommige diensten dragen evenals de producten van de basisindustrie een massaal en homogeen
karakter (bijvoorbeeld het automatisch doorschakelen van gesprekken door KPN). Andere diensten
daarentegen zijn zeer klantgericht en worden op maat geleverd (medische diensten).
Dienstverlenende bedrijven onderscheiden zich van de industrie door het geringe beslag op
kapitaalgoederen. De productie in de meeste bedrijfstakken is naar verhouding arbeidsintensief.
Er wordt in de dienstensector ook vrijwel geen technisch onderzoek verricht. De verbetering van
producten en productieprocessen is in hoge mate afhankelijk van uitvindingen in de industrie.
Tot de zakelijke dienstverlening behoren onder andere advocatenkantoren, accountantskantoren en
uitzendbedrijven. De kapitaalbehoefte is erg gering, zodat beginnende ondernemers vrijwel geen
financieringsdrempels hebben. Bovendien gelden voor de meeste van deze ondernemingen geen
vestigingseisen. Deze bedrijfstakken zijn dan ook zeer open met veel toe- en uittreders.
,In tabel 1.2 staan per bedrijfskolom de belangrijkste bedrijfstakkenmerken afgebeeld.
1.4: Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie
1.4.1: Soorten concurrentie en concurrentiebepalende factoren
Figuur 1.2 bevat een bedrijfskolom die bestaat uit een aantal opeenvolgende bedrijfstakken. Binnen
en tussen bedrijfstakken speelt zich de interne, externe en de potentiële concurrentie af. In
bovenstaande figuur zijn de soorten concurrentie als volgt te onderkennen:
- Interne concurrentie > de blokken 1
- Externe concurrentie > de blokken 2
- Potentiële concurrentie > de blokken 3
,1.4.1.1: Interne concurrentie
De interne concurrentie speelt zich af tussen ondernemingen die tot dezelfde bedrijfstak behoren.
Deze vorm van concurrentie is vooral gericht op het verwerven van een zo groot mogelijk
marktaandeel.
De hevigheid van de interne concurrentie is afhankelijk van de volgende concurrentiebepalende
factoren:
- Het aantal ondernemingen en de verschillen in grootte > dit aantal is van essentieel belang
voor de intensiteit van de concurrentie. In bedrijfstakken met veel ondernemingen is de
intensiteit van de concurrentie groter. Grootteverschillen hebben ook gevolgen voor de
concurrentie. Grote bedrijven hebben vaak een efficiënt productieproces, waardoor zij met
lage kosten kunnen produceren.
- Het aantal producten en de verschillen tussen de producten > productdifferentiatie heeft een
neerwaartse druk op de concurrentie tot gevolg. Ondernemingen die verschillen in
producten kunnen aanbrengen, kunnen zo een zekere klantenbinding bewerkstelligen. Zij
hebben vaak meer mogelijkheden om prijsconcurrentie te ontwijken.
- De kostenstructuur van het productieproces > dit komt met name tot uiting in de verhouding
tussen vaste en variabele kosten. Ondernemingen in een bedrijfstak met een grote
kapitaalgoederenvoorraad zijn heel gevoelig voor onderbezetting van de productiecapaciteit.
De concurrentie is dan ook zeer fel in tijden van onderbezetting.
- De technische ontwikkeling > deze kan de concurrentie op verschillende manieren
beïnvloeden. Is deze ontwikkeling gericht op productdifferentiatie, dan heeft het
vermindering van de concurrentie-intensiteit tot gevolg. Is deze gericht op kostendalingen,
duidt dit op hevige concurrentie.
- De concurrentie vanuit het buitenland > binnenlandse bedrijven die met een grote
importpenetratie te maken hebben, zijn aan een grotere concurrentiedruk onderhevig dan
andere bedrijfstakken. Ook bedrijfstakken met een groot exportaandeel in hun afzet hebben
te maken met een hevige concurrentie op hun buitenlandse markten.
1.4.1.2: Externe concurrentie
Ondernemingen concurreren ook met ondernemingen die producten afnemen of toeleveren. Dit
heet externe concurrentie. Deze concurrentie is gericht op een zo hoog mogelijk aandeel van de
toegevoegde waarde in de bedrijfskolom. De onderhandelingsmacht van afnemers en leveranciers
speelt in dit proces een belangrijke rol.
De externe concurrentie wordt bepaald door:
- Het aantal en de grootte van de afnemers > sommige ondernemingen kunnen makkelijk hun
afzetprijzen verhogen omdat zij bijvoorbeeld veel kleine afnemers hebben. Andere
ondernemers die een grote machtige afnemer tegenover zich zien staan, zijn veel minder
gemakkelijk in staat gestegen kosten in de prijs door te berekenen.
- Het aantal en de grootte van de leveranciers > als een bedrijfstak door enkele leveranciers
van grondstoffen en halffabrikaten wordt voorzien, zullen de ondernemers uit de bedrijfstak
weinig macht hebben. Er is dan een harde concurrentie aan de inkoopzijde, die zal leiden tot
hoge inkoopprijzen. De bedrijfstak van de toeleveranciers kent daarentegen een geringe
concurrentie-intensiteit.
,1.4.1.3: Potentiële concurrentie
De concurrentie in een bedrijfstak wordt verder beïnvloed door de dreiging van ondernemingen die
tot een bedrijfstak willen toetreden of doordat ondernemingen substituutproducten op de markt
brengen. Deze vorm van concurrentie noemen we potentiële concurrentie, omdat zij mogelijkerwijs
in de toekomst kan plaatshebben.
De potentiële concurrentie wordt bepaald door:
- Het aantal toe- en uittreders > het aantal ondernemingen in een bedrijfstak kan veranderen
door toe- en uittreders. De dynamiek van bedrijfstakken verschilt enorm en is onder andere
afhankelijk van de benodigde kapitaalgoederen. Bedrijfstakken die goederen vervaardigen
met een grote kapitaalgoederenvoorraad zijn moeilijk binnen te dringen. De
kapitaalgoederenvoorraad is ook hierom een concurrentiebepalende factor.
- Substituutproducten > ondernemingen lopen voortdurend het gevaar dat nieuwe technische
ontwikkelingen de vraag naar hun producten beïnvloeden. De aanwezigheid van
substituutproducten en technische ontwikkeling gericht op productinnovatie zijn daarom
concurrentiebepalende factoren.
1.4.1.4: Omgevingsfactoren
Enkele omgevingsfactoren van de bedrijfstakken in de bedrijfskolom hebben een grote invloed op de
intensiteit van de concurrentie:
- Invloed van de overheid > deze is heel groot. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de
mededingingswetgeving. De overheid bepaalt hiermee in hoeverre ondernemingen
prijsafspraken mogen maken. Ook is de openheid van markten voor buitenlandse
concurrenten in hoge mate afhankelijk van overheidsbeleid.
- De economische orde > dit is het stelsel van waarden, normen en instituties met betrekking
tot het economisch handelen. De wet- en regelgeving die het gedrag van ondernemingen
beïnvloedt, is zo omvangrijk dat zij op vrijwel alle concurrentiebepalende factoren
diepgaande invloed uitoefent. De invloed van de overheid hangt nauw samen met de
economische orde.
- De vraag > op markten die een sterke groei doormaken, is de concurrentie naar verhouding
gering. De vraag stijgt en ondernemingen kunnen hun afzet vergroten zonder
prijsverlagingen.
- Toevalsfactoren > dit zijn plotseling optredende, onvoorziene gebeurtenissen, zoals
wisselkoersaanpassingen en extreme klimaatomstandigheden. Deze kunnen de concurrentie-
intensiteit sterk veranderen. Een daling van de dollarkoers kan de intensiteit van de
concurrentie in bedrijfstakken waarvan de prijzen op de wereldmarkt in dollars staan
genoteerd, sterk doen toenemen.
1.4.2: Concurrentiepositie
Ondernemingen streven naar winst. Winsten verschillen sterk. De oorzaak kan zijn dat de
ondernemingen tot verschillende bedrijfstakken behoren die verschillen in concurrentie-intensiteit
en daardoor een verschillende gemiddelde winstgevendheid hebben.
Een andere oorzaak is dat de ondernemingen tot dezelfde bedrijfstak behoren maar een
verschillende concurrentiepositie hebben.
Vaak wordt de concurrentiepositie van een onderneming afgemeten aan de winstgevendheid ten
opzichte van bedrijfstakgenoten. Ondernemingen met een goede concurrentiepositie kunnen de
concurrentiebepalende factoren vaak beter in hun voordeel aanwenden dan ondernemingen met
een zwakke concurrentiepositie.
, Figuur 1.3 geeft de relatie van de intensiteit van de concurrentie tot de concurrentiekracht van de
individuele onderneming weer.
Enkele in het oog lopende factoren van micro- en meso-economische aard die een positieve invloed
op de concurrentiepositie uitoefenen, zijn:
- Het marktaandeel > een groot marktaandeel leidt tot een zekere marktmacht ten opzichte
van afnemers en leveranciers. Ondernemingen met een groot marktaandeel kunnen vaak
gebruikmaken van schaalvoordelen. Zij kunnen daardoor goedkoper produceren dan
bedrijfstakgenoten.
- De ondernemingsgrootte > ondernemingen die groter zijn dan hun branchegenoten kunnen
zich vaak verder specialiseren dan kleine ondernemingen. Hiermee kunnen de grote
ondernemingen gemakkelijker personeel aantrekken met grotere deskundigheden. De
arbeidsproductiviteit is vaak groter bij deze ondernemingen, waardoor de kosten per
eenheid product lager kunnen zijn. Ook kunnen grotere ondernemingen meer aan
productdifferentiatie doen dan kleine ondernemingen.
- De beschikking over speciale verworvenheden (bijv. technische voorsprong, goed
marketingconcept) > ondernemingen ontlenen hun concurrentiepositie vaak aan het bezit
van exclusieve kennis en vaardigheden die niet gemakkelijk door andere ondernemingen te
gebruiken zijn. Bijvoorbeeld als een onderneming gebruik kan maken van een technische
uitvinding waar zij patent op heeft, zodat andere ondernemingen er geen gebruik van
kunnen maken.
De concurrentiekracht dient niet alleen afgemeten te worden aan de winstgevendheid. De
concurrentiekracht of de concurrentiepositie is de mate waarin de onderneming op lange termijn in
staat is alle belanghebbenden, zoals eigenaren en werknemers, maar ook afnemers, leveranciers en
de overheid tevreden te stellen.
Men spreekt niet alleen van de concurrentiekracht van ondernemingen maar ook van bedrijfstakken.
De concurrentiepositie van een bedrijfstak wordt vaak afgemeten aan verschillende variabelen, zoals
de gemiddelde winst, de bijdrage aan de werkgelegenheid en de bijdrage aan het nationaal inkomen.
Sterke bedrijfstakken kunnen deze doelstellingen beter bereiken dan zwakke.