Hoofdstuk 1 De wetenschap van psychologie
Psychologie: studie naar menselijk/dierlijk gedrag en mentale processen.
Gedrag: alle uitgaande reacties die te observeren zijn door anderen
Mentale processen: alle interne activiteiten in het brein
1.1. De geschiedenis van psychologie
Belangrijke mensen
- Gustav Fechner: deed als eerste experimenten die de basis vormde voor psychologie
en perception
- Herman van Helmholtz: deed als eerste experimenten die de basis vormde voor
psychologie in visual en auditory perception
- Wilhelm Wundt: bestudeerde de structuur van de mind, hij geloofde dat
consciousness (wanneer je bewust bent van externe events), afgebroken kan worden
in gedachten, ervaringen, emoties en andere basiselementen. Om dit te leren liet hij
mensen zich bewust worden van hun eigen gedachten en mentale processen en
noemde dit objective introspection. Hij bracht objectiviteit en meten in de
psychologie
- Eward Tichener: breide de theorie van Wundt uit naar structuralism waarbij de focus
ligt op de structuur of basiselementen van de mind. Hij geloofde dat iedere ervaring
afgebroken kan worden in emoties en sensaties. Structuralism bloede dood in begin
1900.
- William James: hij was meer geïnteresseerd in het belang van consiouces in het
dagelijkse leven, dan de analyse. Hij bedacht functionalisme waarbij de focus ligt op
hoe de mind ons toestaat om ons aan te passen, en te functioneren in het dagelijkse
leven (hij liet zich inspireren voor Charles Darwin en het ‘instinctgedrag’).
Tegenwoordig is functionalisme minder belangrijk maar het kan nog gevonden
worden in educational/industrial/orginizational psychologie. Ook speelde het een rol
in de ontwikkeling van evolutionary psychologie.
1.2. Invloedrijke benaderingen: gestalt, psychoanalysis en behaviourism
Gestalt: Wertheimer vond dat je niet naar onderdelen moest kijken, maar naar het geheel en
de focus op perception en sensation. Met name de perception van patroneren en hele
figuren. Gestalt betekend ‘an organized whole’ of ‘configuration’, het geheel bestuderen
i.p.v. kleine onderdelen. Tegenwoordig vind je dit terug in cognitieve psychologie (niet alleen
perception, maar ook leren en geheugen etc.). Het vorm ook de basis voor een techniek
genaamd gestalt therapy.
Psychoanalyisis: Freud was van mening dat we een ‘unconsious mind’ hebben waar we al
onze verlangens en bedreigende gedachten onderdrukken. Wanneer deze naar boven
zouden komen zal dit uiten in ‘nervous disorders’. Hij geloofde dat je eerste 6 levensjaren je
leven vormde en dat problemen hiernaar terug te leiden zijn. Dochter Freud bedacht de ‘ego
movement’ die later de basis vormde voor de ontwikkeling van persoonlijkheid. Freud is nog
terug te vinden in huidige psychotherapie (waarbij je inzicht geeft in verandering van
gedrag).
Behaviorism: Pavlov & Watson; Pavlov vond het ‘conditioning’ uit (aanleren reflexive
respons). Watson vond dat we i.p.v. focussen op ‘counsiousness’ we enkel naar ‘observable
behaviour’ moesten kijken. Hij dacht dat al het gedrag aangeleerd is en toonde dit aan door
,te experimenteren met het aanleren van angst (baby’s en muis, little Albert). Student Jones
deed een studie naar aangeleerde angst en het wegnemen van deze angst door dit te
compenseren met plezierig eten; ‘counterconditioning’. Jones werk vormde de basis voor
behaviour therapy wat invloed had op de cognitieve psychologie.
1.3. Huidige perspectieven
Psychodaynamic perspective: focus op onbewuste gedachten en de invloed van de jeugd op
het huidige gedrag (punten vanuit Freud, maar minder op seks). Kijkt naar de ontwikkeling
van zelf bestaan, sociale en intieme relaties en de ontdekking van motieven achter het
gedrag. Link naar neurbiology (studie van het brein en nervous system) wordt gemaakt.
Behavioural perspective: Na Watson kwam Skinner die naast classical conditioning ook
operant conditioning (vrijwillig gedrag aanleren; straffen en belonen) ontdekte.
Humanistic perspective: focus op de vrije wil van de mens. Het vermogen om je eigen lot te
kiezen en het streven naar self-actualization (Maslow en Rogers). Tegenwoordig zie je dit in
self-understanding en self-improvement.
Cognitive perspective: focus op hoe mensen denken, herinneren, intelligentie, perception,
probleemoplossend vermogen, gedachtenprocessen, en leren. Ook cognitive neuroscience;
studie naar fysieke werking van het brein en de nervous system en cognitieve processen
(maakt gebruik van MRI, FRMI EN PET)
Sociocultural perspective: focus op de studie van groepen en de verschillende rollen (sociaal
gedrag), en daarbij culturele invloeden (normen en waarden). Hebben beide te maken met
het effect/invloed dat mensen op elkaar hebben. Maakt gebruik van cross-cultural research
waarbij gedragingen in minsten twee culturen bestudeerd en vergeleken worden (bijv.
bystander effect).
Biopsychological perspective: mens en dierlijk gedrag wordt gezien als gevolg van interne
biologische processen, bijv. invloed van hormonen, chemische invloeden, ziektes en
activiteiten in het nervous system. Studies naar seksuele geaardheid, genetische invloeden
bij bijv. schizofrenie en ontwikkeling van dementie.
Evolutionary perspective: focus op de biologische basis van universele mentale
eigenschappen die alle mensen delen. Kijkt naar waarom mensen bijv. bang zijn voor
spinnen, hoe aantrekkelijkheid werkt en waarom we liegen. Heeft overlap met biopsycology
en sociocultural perspective en kijkt naar de evolutie van gedragingen.
1.4. Werkveld en specialisaties
Psychologist: professional met een academisch diploma gespecialiseerd in minsten 1 gebied
van psychologie.
Psychiatrist: gespecialiseerd in het diagnosticeren en behandelen van psychiatrische ziekten,
ook met medicatie.
Psychiatric social worker: social worker met training in therapie methoden die focust op
omgevingsfactoren die een impact kunnen hebben op een disorder (armoede, drugs etc.)
Basic research: onderzoek naar het toevoegen van informatie aan de wetenschappelijke
kennis
Applied research: onderzoek naar het vinden van oplossingen voor problemen in de praktijk
1.5. Wetenschappelijk onderzoek
Scientific apporach: systeem van verzamelen van data om de bias en error in het meten te
minimaliseren
,Doel van psychologie in stappen
- Description: wat gebeurt er? Door observeren een omschrijving geven van wat er
precies gebeurt
- Explanation: waarom gebeurd iets? Een theorie vormen waarbij er een uitleg op
basis van een aantal observaties/feiten genoemd wordt om het gedrag/gebeurtenis
te verklaren.
- Prediction: wanneer gebeurt het? Gebeurtenissen/gedragingen voorspellen om
hierop in te spelen.
- Control: hoe kunnen we het veranderen?
Stappen in scientific approach
1. Perceiving the question: je observeert iets waarvoor je een uitleg of verklaring wilt
2. Forming a hypothesis: je formuleert een verklaring op basis van observaties en stelt
dit als een statement welke getest kan worden. Hypothese moet falsifaiable zijn: uit
de test moet kunnen blijken dat het klopt, maar ook als het niet klopt.
3. Testing a hypothese: de manier van testen is afhankelijk van je hypothese, maar bijv.
enquête, observeren of experimenten.
4. Drawing conclusions: door het analyseren van je data kom je tot conclusies en kun je
de hypothese aannemen of afwijzen
5. Report your results: delen met andere onderzoekers
Replicate: in het onderzoek worden vaak onderzoeken en experimenten herhaalt om de
reliability aan te tonen
1.6. Descriptive methods
Observer effect: respondenten die anders reageren doordat ze weten dat ze geobserveerd
worden
Particepent observation: de onderzoeker wordt een participant van de groep
Observer bias: onderzoekers die zien wat ze willen zien
Blind observer: onderzoekers observeren zonder te weten waar het onderzoek over gaat om
bias te voorkomen.
Courtasy bias: respondenten geven het antwoord waarvan ze denken dat die sociaal juist is.
Naturalic observation: mensen/dieren observeren in hun natuurlijke omgeving. Observaties
moeten gedetailleerd geregistreerd worden en bias moet voorkomen worden. Voordeel is
dat het een realistische weergave geeft van hoe mensen zich in het echt gedragen. Nadeel is
eventuele bias en dat er onvoorspelde invloeden kunnen voorkomen.
Laboratory observation: mensen/dieren observeren in een specifieke gecontroleerde
omgeving. Voordeel is dat je alles kan inplannen, nadeel is dat het niet natuurlijk gedrag kan
laten zien.
Case study: gedetailleerde studie van een individu (vaak bij uitzonderlijke gevallen). Soms
kun je niet anders, voordeel is dat je veel specifieke gedetailleerde informatie krijgt. Nadeel
is dat de informatie moeilijk toe te passen is op andere mensen, en er bias kan zijn.
Surveys: enquête (of interview/telefoon) waarbij je goed naar gevoelige informatie kan
vragen door anonimiteit, en veel respondenten kunt gebruiken. Er moet een representative
sample zijn (random die de population vertegenwoordigd), wat soms moeilijk is. Ander
nadeel is dat mensen kunnen liegen, vragen niet goed begrijpen, of er courtesy bias is.
Onderzoekers moeten bewust zijn dat de formulering van een vraag al invloed kan hebben.
, 1.7. Correlations: finding relationships
Altijd onthouden dat correlation niet direct causation betekend.
Correlation: een meting van de relatie tussen twee of meer variabelen
Correlation coeeficient: een nummer vanuit een formule welke de directie en sterkte van
een relatie aantoont
1.8. The experiment
Je moet met random assisgment werken en een experimental en control group.
Experiment: een gemanipuleerde setting van variabelen om te zien of respondenten
veranderen in gedrag om een cause- en effect- relatie vast te stellen.
Operationalization: een specifieke beschrijving van een variabel waardoor die meetbaar
wordt
Independent variabel: variabel die gemanipuleerd wordt in het experiment
Dependent variabel: variabel die de data om te meten (gedrag) geeft
Confounding variabel: variabelen die invloed hebben op elkaar en een relatie hebben
1.9. Experimental hazards and controlling for effects
Placebo-effect: de verwachting van de respondent beïnvloed de uitkomst
Experimenter effect: de verwachtingen van de onderzoeker beïnvloeden de resultaten
Single-blind study: de respondenten weten niet of ze in de experimental of control group
zitten
Double-blind study: zowel de onderzoekers als de respondenten weten niet wie er in de
experiment en control groep zitten.
1.10 Guidelines for doing research with people
Regels voor onderzoek;
- Rechten en gezondheid van respondenten gaat altijd boven de opbrengst van het
onderzoek
- Respondenten moeten een informed desicion maken over deelname; een informed
consent laten tekenen over deelname.
- Misleiding moet verklaarbaar zijn: wanneer je niet vooraf kan inlichten i.v.m.
onderzoek met er debriefing plaatsvinden
- Respondenten moeten altijd kunnen stoppen wanneer ze willen
- Respondenten moeten beschermd worden van risico’s en geïnformeerd worden over
risico’s
- Onderzoekers moeten achteraf de respondenten altijd vertellen over de doelen en
verwachtingen van het onderzoek (debriefing)
- Data moet vertrouwelijk blijven
- Als een respondent schade heeft aan de resultaten moet de onderzoeker dit
opsporen en verwijderen
1.11 Animal research
Met name bij lange termijneffect studies zijn dieren makkelijker omdat ze minder lang leven.
Ook zijn ze makkelijker te controleren (voeding, leefomgeving etc.). Hoofdreden om dieren
te gebruiken is omdat het vaak niet kan (ethisch) op mensen. Om de rechten te beschermen
moet onnodig pijn/lijden van dieren wel voorkomen worden.