7 spijsvertering.
inleiding:
spijsvertering functie: verteren voedsel. = zodanig bewerken dat het door
het lichaam kan worden opgenomen.
7.1 voedingsstoffen.
- vetten, eiwitten, koolhydraten, vitaminen, minealen en water.
voedingsstoffen zijn opgebouwd uit organische (levend) en anorganische
(niet levend) moleculen.
7.1.1 koolhydraten.
koolhydraten zijn ook voor de aanmaak van organische verbindingen zoals DNA // RNA.
Kh = brandstof en bouwstof.
vet = bouwstof, brandstof, isolatie, oplosmiddel voor vit.
E = bouwstof en hulpstof --> in nood brandstof.
Vit = hulpstof
min = bouwstof en hulpstof
water = oplosmiddel, transport, vulmiddel, buffer.
7.2 Spijsverteringskanaal.
na je het doorslikt: in 5 seconden in de maag.
blijft in de maag voor: 2-6 uur.
daarna naar de darm : 5-6 uur tot het verteert en opgenomen is in het bloed.
tot ontlasting: 12-24 uur na het eten.
functies spijsverteringkanaal:- opname voedsel
- chemische bewerking (vertering) door enzymen.
- uitscheiden van onverteerde resten.
lengte = 8 meter.
spijsvertering = mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dunne en dikke darm.
organen die spijsverteringssysteem ondersteunen: speekselklieren, alvleesklier,
lever en galblaas.
7.2.1 algemene bouw van de wand.
binnenruimte = lumen.
dan van binnen naar buiten:
1) mucosa (slijmvlies) = tussen de epitheelcellen zitten veel slijmproducerende cellen en
op sommige plekken zitten kliercellen en of afvoerbuizen van klieren die spijsverteringssappen
afscheiden. --> het slijm dient als glijmiddel voor het voedseltransport + beschermt de wand van
chemische inwerking van de spijsverteringssappen.
bij het slijmvlies hoort een onderliggende laag los bindweefsel : de lamina propria mucosa -->
daaraan grenst de muscularis mucosa, een dun laag glad spierweefsel.
2) submucosa = dikke laag met bloedvaten, lymfevaten, zenuwen. hier liggen de grote klieren van de
mucosa
ingezonken.
3) muscularis = glad spierweefsel en is verdeeld in een binnenste laag kringspieren en daarom
lengtespieren.
als de kringspieren samentrekken --> lumen dichtgeknepen.
contractie lengtespieren --> lumen wordt korter.
deze 2 bewegingen na elkaar --> peristaltiek. ( golfbeweging van de darmwand)
,4) serosa = viscerale blad van het buikvlies. dun glad en bestaat uit mesotheel op een
basaalmembraan.
serosa is niet aanwezig bij de slokdarm.
7.2.2 mondholte= cavum oris.
mondholte is bedekt met slijmvlies, bestaande uit meerlagig niet verhoornd plaveiselepitheel.
functies:
- voedsel voelen, verkleinen, vermengen met speeksel en slijm.
begrenzing van de mondholte:
dak van de mondholte is het gehemelte = palatum. en de gebitselementen.
palatum scheidt mond en neusholte van elkaar.
voorin is het gehemelte hard en bevat bot dat tot de bovenkaak behoort. = palatum durum
meer naar achter word het zachter = palatum molle en bestaat vooral uit spierweefsel. -->
loopt naar achter en eindigt in de huig = uvulia.
de achterst rand loopt in een plooi omlaag = achterste gehemeltebogen. hiervoor:
zit nog een plooi = voorste gehemeltebogen.
tussen die bogen zitten aan de zijkanen de tonsillen = amandelen.
lippen = labia.
lippen en wangen bestaan uit dwarsgestreept spierweefsel. Ze zijn ook onderdeel van de mimische
muscalatuur.
lippen: sterk doorbloed + dunne laag verhoornd plaveisepitheel, zonder slijmcellen.
elke lip heeft aan de binnenkant een lipteugel = een mediaal vlies dat de lip met het tandvlees
verbindt.
de mondbodem wordt gevormd door: onderkaak en de mondbodemspieren, zoals de spierteugels
van het tongbeen, de spieren van de tongbasis en uitlopers van de halsspieren.
tong = lingua
dwarsgestreepte spier.
tussen de tong en de mondbodem zit een dunne slijmvliesplooi = de tongriem. helpt mee bij de
tongbewegingen.
aan de achterkant zit de tong vast aan het os hyoideum = tongbeen.
op de tongbasis achterin de mond ligt de tongamandel, lymfatisch weefsel dat deel uitmaakt van de
waldeyering.
het tongslijmvlies een dikke laag niet verhoornd epitheelweefsel ruw bultig oppervlak met
smaakpapillen. Die steken een beetje boven het oppervlak uit, ze bevatten smaaksensoren waarmee
je kunt proeven.
andere functies van de tong:
- voedsel onderzoeken (temperatuur, tast, smaak sensoren).
,- speeksel vermengen.
-reinigen gebit door speeksel door de gebitselementen te duwen.
gebit:
de tanden en kiezen van het bovengebit zijn verankerd in de maxilla (bovenkaak). Het ondergebit zit
in het mandibula (onderkaak).
occlusie = elke vorm van aanraking van bovengebit met ondergebit.
volwassen gebit: 32 elementen.
4 kwadranten linksboven, linksonder, rechtsboven, rechtsonder.
elke kwadrant bevat:
- 2 dentes incisvi = snijtanden. snijden
- 1 dens caninus = hoektand. bijten
- 2 dentes premolares = valse kiezen.
- 3 dentes molares = ware kiezen. pletten en vermalen.
samenstelling van het gebit geef je weer met de tandformule:
elk gebitselement wordt met 2 cijfers uitgedrukt.
1e cijfer geeft het kwadrant aan de 2 welk element.
18,28,18, en 48 zijn de verstandskiezen. = dentes sapientiae.
een kind heeft 28 gebitselementen.
Het zichtbare deel van een tand noem je een kroon. De hals is het deel dat door het tandvlees bedekt
is de hals is de overgang naar de wortel.
tanden hebben 1 wortel// kiezen 2-4
gebitselementen zijn opgebouwd uit dentine (tandbeen), een speciaal soort botweefsel. Het is
compacter en elastischer dan bot.
tandglazuur = email en zit op de kroon. beschermt tegen krassen, schuren en afbreken.
in de hals (en wortel) gaat glazuur over in cement, een kitachtige stof hierdoor zit hij stevig in de
kaak zit.
Binnenin de kroon zit de tandholte, die gaat over in het wortelkanaal. Beide zijn gevuld met
tandpulpa (tandmerg) bestaand uit losmatig bindweefsel met bloedvaatjes en zenuwtakjes.
Speekselklieren:
speeksel = saliva. gevormd door speekselklieren (trosvormig).
3 grote speekselklieren:
1) glandula parotidea ( oorspeekselklier): ligt beiderzijds aan de buitenkant van de onderkaak voor
langs het oor. Loopt uit ter hoogte van de tweede ware kies van de ovenkaak. sereus
2) glandula submandibularis ( onderkaakspeekselklier). Mnden uit in 2 zichtbare papillen links en
rechts naast de tongriem. sereus en mukeus.
, 3) glandula sublingualis ( ondertongspeekselklier). sureus en muskeus
Speeksel:
- Halve liter per dag.
Afhankelijk van het soort voedsel is het speeksel:
- waterig = sereus droog, scherp, bitter, zuur eten
-slijmig = mureus. taai, hard eten.
Speeksel is kleurloos, helder en bevat het enzym ptyaline ( speeksel amylase). splitst een deel van
de polysachariden (zetmeel en glycogeen) in maltose en glucose.
ph speeksel is 6.5 – 7.5 licht zuur tot licht basisch.
optimale ph voor ptyaline = 7.0 dan vinden per seconde de meeste omzettingen plaats.
verdere functies speeksel:
-afweer van het lichaam. bacteriën gaan mee naar de zure maag. Speeksel bevat ook IgA,
leukocyten en lysozym (remt de bacteriegroei in de mondholte.)
hoeveelheid speeksel hangt komt reflexmatig tot stand door invloed van het vegetatieve
zenuwstelsel. Voedsel tegen de wand is een stimulatie voor meer speeksel.
kauwen en slikken:
kauwen vergroot het totale oppervlak.
optimale verwerking = 30 x kauwen.
slikken bestaat uit 2 fasen.
- willekeurige fase: sluiten van de mond. De tong begint door de brij te vormen tot een spijsbrok
(bolus) en schuift deze via het gehemelte naar achteren.
-onwillekeurige fase: slikreflex sluitspier bovenin de slokdarm ontspant zich en de huig wordt naar
boven geduwd en sluit de neusholte af.
de weg naar de luchtpijp wordt afgesloten door de epiglottis = strosklepje naar achter, bij de
slikbeweging beweegt de larnyx = strottenhoofd. Zich omhoog en komt tegen de gekantelde
epiglottis aan. Hierdoor is de doorgang naar de luchtpijp afgesloten.
tegenovergestelde van het slikreflex is het kokhalsreflex: deze treedt op wanneer de keelwand ruw
geprikkeld wordt of een traumatisch iets gezien, geroken, gevoelt wordt.
verslikken = per ongeluk voedsel in het strottenhoofd of luchtpijp komt. gevolg hoesten.
functies mondholte:
- keuren van voedsel door smaak, tast, temperatuursensoren.
- verkleinen voedseldeeltjes
- vermenging voedsel met speeksel
- enzymatische afbraak polysachariden dmv ptyaline.
- afweer door antibacteriële stoffen in speeeksel
- inslikken voedsel.