100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting literatuur eerste semester staatsrecht €7,16
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting literatuur eerste semester staatsrecht

 0 keer verkocht

Samenvatting van alle literatuur uit het eerste semester

Voorbeeld 4 van de 65  pagina's

  • Ja
  • 18 maart 2025
  • 65
  • 2021/2022
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (36)
avatar-seller
rins84
Samenvatting staatsrecht
Week 3

7.2 Ministeriële verantwoordelijkheid en inlichtingenplicht
Controle en medewetgeving zijn de twee hoofdfuncties van het parlement. Het ligt voor de
hand dat de controle bevoegdheid van het parlement in het kader ligt van de ministeriële
verantwoordelijkheid. De ministers zijn gehouden om verantwoording af te leggen aan de
Kamers, waarbij aan de Kamers en hun leden bijzondere bevoegdheden van controlerende
aard toekomen.
De ministeriële verantwoordelijkheid is opgenomen in art. 42 lid 2 Gw. In art. 42 lid 2 Gw is
bepaald dat de Koning onschendbaar is en dat de ministers verantwoordelijk zijn. De
onschendbaarheid van de Koning volgt uit historisch oogpunt. Tegenwoordig is de
ministeriële verantwoordelijkheid vooral van belang voor de verwezenlijking van het beginsel
van de democratische controle op het openbaar bestuur. Een algemeen gangbare
benadering is dat de ministeriële verantwoordelijkheid een verplichting van de minister
inhoudt tot het afleggen van rekenschap aan de Kamers van de Staten-Generaal. Daarbij
kan worden gewezen op art. 68 Gw. Art. 68 Gw bepaalt dat de ministers en
staatssecretarissen verplicht zijn om de Kamers inlichtingen tegen die door een of meer
leden zijn verlangd. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat het beginsel van de ministeriële
verantwoordelijkheid een grondwettelijke uitwerking vindt in art. 68 Gw. De
verantwoordingsplicht houdt primair een inlichtingenplicht in jegens de Kamers. De
reglementen van orde van de beide Kamers bevatten nadere voorschriften voor de Kamers
en leden met betrekking tot de wijze waarop zij een minister ter verantwoording roepen.
Daarnaast is het de vraag wanneer de inlichtingenplicht van art. 68 Gw in beginsel van
toepassing is. Art. 68 Gw sluit expliciet uit dat de antwoordplicht van ministers afhankelijk
kan worden gesteld van de instemming van een Kamermeerderheid. Tevens is de
mogelijkheid om gevraagde inlichtingen te weigeren is beperkt tot uitzonderingsgevallen. Art.
68 Gw is in elk geval van toepassing als de inlichtingen van de Kamer(leden) worden
gevraagd.

De ministeriële verantwoordelijkheid is primair individueel van aard. Dit maakt dat het
vanzelfsprekend is dat de afzonderlijke ministers de gevraagde inlichtingen op hun
beleidsterrein verstrekken. Ook als in het parlement sprake is van collectieve ministeriële
verantwoordelijkheid, verstrekt een van de ministers inlichtingen aan de Kamer. Daarnaast
zijn de ministers verplicht om in de ministerraad aan de orde te stellen dat zij voornemens
zijn inlichtingen te weigeren met een beroep op het belang van de staat. De ministerraad
hoeft hier niet mee in te stemmen.
Bovendien dient bij het geven van inlichtingen het uitgangspunt van dat deze in het openbaar
moeten worden verstrekt. Echter, de eis van openbaarheid is niet absoluut. Op grond van
art. 66 lid 2 en 3 Gw kunnen de Kamers met gesloten deuren beraadslagen en besluiten. Dit
is ook mogelijk bij het verschaffen van inlichtingen als het gaat inlichtingen die strekken in
het belang van de staat en daarom vertrouwelijk moeten worden verstrekt.

Uiteindelijk moet de Kamer beoordelen of de minister aan zijn grondwettelijke plicht van art.
68 Gw heeft voldaan. Zo nodig zal de minister ertoe genoodzaakt kunnen worden om alsnog
een beroep te doen op het belang van de staat. In de volgende gevallen kan er sprake zijn
van een weigeringsgrond:
1. De eenheid van de Kroon;
2. De veiligheid van de staat;
3. Vertrouwelijke bedrijfsinformatie;
4. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
5. Gegevens betreffende een strafrechtelijk onderzoek;
6. Gegevens die vallen onder een wettelijke geheimhoudingsplicht.
Bij een beroep op het belang van de staat kan de openbare informatieverstrekking
achterwege blijven. De ministers kan dan volstaan met het vertrouwelijk geven van

,inlichtingen aan de Kamers. Wanneer het gaat om informatieverstrekking door de regering in
de Kamers dan is de regel openbare informatieverstrekking. Als het gaat om de vaste
Commissie voor de inlichtingendienst en veiligheidsdiensten in de Tweede Kamer is
vertrouwelijke informatieverschaffing de regel.
Bovendien is de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van belang bij de antwoordplicht van
ministers jegens het parlement.

De Kamer kan in het optreden van de minister aanleiding vinden om het vertrouwen op te
zeggen. Echter, de Kamer heeft niet de bevoegdheid om inlichtingen af te dwingen. De
Kamer kan een minister die niet aan zijn verantwoordingsplicht voldoet, het vertrouwen
opzeggen en hem aldus verplichten om zijn ontslag aan te bieden. Echter, de
vertrouwensregel heeft wel een zelfstandige betekenis. De vertrouwensregel is een
afzonderlijke regel van ongeschreven recht.

De ministers zijn verplicht om bestaande wetgeving uit te voeren en te handhaven. Voor de
uitoefening van hun bevoegdheden zijn zij verantwoording verschuldigd aan het parlement.
Daarnaast is de reikwijdte van de ministers beperkt tot het regeringsbeleid.

In de plaats van de politieke ministeriële verantwoordelijkheid zijn er ook andere
controlemechanismen voorhanden. Ten eerste is de werking van de vertrouwensregel van
belang. Het staat de Kamers vrij om het vertrouwen in de ministers op te zeggen. Ook als de
ministeriele verantwoordelijkheid ontbreekt. Ten tweede is de mogelijkheid van het
aannemen van een verantwoordelijkheid in rechte. De staat als rechtspersoon is dan
civielrechtelijk aansprakelijk voor het handelen en nalaten van ministers. Bij deze vorm van
juridische verantwoordelijkheid ontbreekt de mogelijkheid van rechtstreekse democratische
controle door de volksvertegenwoordiging. Wat dat betreft biedt de bevoegdheid van de
Kamers om zelfstandig in het kader van een parlementaire enquête een onderzoek in te
stellen (art. 70 Gw). Dit middel is bij uitstek geschikt om regeringsbeleid uit voorbije
kabinetsperioden aan een dergelijke controle te onderwerpen.

7.3 Omvang van ministeriële verantwoordelijkheid
De ministers maken samen met de Koning deelt uit van de regering (art. 42 en 47 Gw).
Daarnaast is de minister belast met de leiding van een ministerie (art. 44 Gw). Ten derde
oefenen ministers gezag uit over bepaalde andere overheidsinstellingen die niet onder hun
ministerie ressorteren. Ten vierde is de minister lid van de ministerraad (art. 45 Gw). Ten
vijfde is de staatsrechtelijke positie van de Koning en van de leden van het koninklijk huis
van belang voor de omvang van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Regering
Art. 42 en 47 Gw bieden de grondslag voor de ministeriële verantwoordelijkheid inzake de
uitoefening van bevoegdheden van de regering. Art. 42 Gw betreft de samenstelling van de
regering. De regering bestaat uit de Koning en minister. Op grond van art. 42 lid 2 Gw is de
Koning onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk. Art. 47 Gw regelt in algemene
zin de bevoegdheidsverdeling binnen de regering. Alle wetten en de regeringsbesluiten
worden aangeduid als koninklijke besluiten en deze worden door de Koning en door één of
meer ministers ondertekend.
De Koning heeft in het Nederlandse staatsrecht twee hoofdfuncties, namelijk:
1. Staatshoofd;
De Koning vertegenwoordigt de Nederlandse staat in het binnen- en buitenland. Deze
functie oefent de Koning zelfstandig uit.
2. Onderdeel van de regering.
Bij de uitoefening van deze functie handelt de Koning altijd samen met één of meer
ministers.
De Koning heeft een eigen rol in de regering, namelijk het vragen, adviseren en
aansporen van andere leden van de regering.

,Ministeries
In de grondwet is vastgelegd dat de bestuursorganisatie van de centrale overheid moeten
worden opgesplitst in meerdere ministeries. Op grond van art. 44 lid 1 Gw worden
ministeries bij koninklijk besluit ingesteld en zij staan onder leiding van een minister. Een
ministerie is een onderdeel van de rijksdienst dat onder de directe verantwoordelijkheid van
een minister. De Grondwet biedt veel vrijheid voor de inrichting van de ministeries.
Voor de besluiten van de ministeries zijn de ministers verantwoording schuldig aan de
Kamers van de Staten-Generaal. De ministers als hoofd van een ministerie nemen ieder een
deel van de staatstaken op zich en zij moeten overeenkomstig een aantal bevoegdheden
uitoefenen. De ministers leeft verantwoording af omtrent de uitoefening van de
bevoegdheden op het terrein van overheidsbestuur.
De leiding van het ministerie houdt in dat de minister ten opzichte van de ambtenaren het
hoogste gezag is. Het ministerie is te beschouwen als een ambtelijk-hiërarchische
organisatie waarin de minister bevoegd is elke ambtenaar aanwijzingen, bevelen, instructies
en richtlijnen te geven in de uitoefening van hun werkzaamheden. Daarnaast is hij bevoegd
om beleidsregels vast te stellen voor de ambtelijke organisatie. Tevens zijn de ambtenaren
verantwoording schuldig aan de minister als hoogste gezag (art. 50 ARAR).

In de uitoefening van zijn functie wordt de minister bijgestaan door een secretaris-generaal
en de directeuren generaal van het ministerie. De secretaris-generaal is belast met de
ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, met inachtneming van de
aanwijzingen van de minister. Tevens moet de secretaris-generaal voor essentiële informatie
zorgdragen, zodat de minister verantwoording kan afleggen. Op grond van art. 69 lid 3 Gw
kan de minister zich in de vergaderingen van de Kamers laten bijstaan door personen die
daartoe zijn aangewezen.

Tevens is het op grond van art. 44 lid 2 Gw mogelijk om een minister te benoemen die niet
de leiding van een ministerie heeft. Dit is een minister zonder portefeuille. De minister zonder
portefeuille is gelijkwaardig aan die van de andere ministers.

Bovendien is het mogelijk om zelfstandige bestuursorganen in te stellen. Op grond van art. 1
Kaderwet is een zelfstandig bestuursorgaan een bestuursorgaan van de centrale overheid
dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij
ministeriële regering met openbaar gezag is bekleed en dat niet hiërarchisch ondergeschikt
is aan een minister. De Kaderwet ken wel een aantal bevoegdheden toe aan de minister,
waardoor zelfstandige bestuursorganen in beperkte mate onder het gezagsbereik van de
minister vallen. De minister heeft ten eerste de bevoegdheid op het terrein van de
samenstelling en inrichting van deze bestuursorganen. Ook kan de minister de leden van
een zelfstandig bestuursorgaan benoemen, schorsen en ontslaan. Daarnaast heeft de
minister het goedkeuringsrecht van het bestuursreglement. Voorts oefent hij een aantal
toezichtsbevoegdheden uit.

De ministerraad heeft geen leidinggevende rol bij het bepalen van het regeringsbeleid. De
ministerraad heeft de bevoegdheid om te beraadslagen en te besluiten over het algemene
regeringsbeleid. Het is niet geheel duidelijk wat onder het algemene regeringsbeleid valt,
maar er zijn twee elementen te onderscheiden. Ten eerste omvat het de hoofddoelstellingen
of hoofdlijnen van het regeringsbeleid. Het regeerakkoord biedt doorgaans een formulering
van een aantal hoofdpunten van het beleid voor de komende kabinetsperiode. Ten tweede
maken bepaalde aangelegenheden die in het algemeen voor elk kabinet van overwegend
belang zijn, deel uit van het algemeen regeringsbeleid. Voor de ministerraad is de collectieve
verantwoordelijkheid uitgangspunt. De raad treedt op in sturende zin, waarbij hij
verschillende instrumenten hanteert, zoals het regeerakkoord en de regeringsverklaring.
De besluitvorming van de raad is gericht op een beperkte, marginale, toetsing of beoordeling
van de voorstellen van ministeries. De raad moet de vraag beantwoorden of het

, voorliggende voorstel van de minister aanvaardbaar is vanuit de kaders van het algemeen
regeringsbeleid en de eenheid van het regeringsbeleid. De besluitvorming heeft een louter
interne werking. De interne betekenis van de besluitvorming in de ministerraad heeft
belangrijke consequenties voorde ministeriële verantwoordelijkheid. Zij impliceert dat de
individuele verantwoordelijkheid van de afzonderlijke ministers niet vervalt als de raad ter
zake en besluit neemt, maar volop haar werking behoudt. Dit brengt met zich mee dat
slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van collectieve verantwoordelijkheid,
namelijk wanneer het gaat om zaken die niet tot het werkterrein van de afzonderlijke
ministers behoren, maar bij uitstek de ministers gezamenlijk raken. Collectieve ministeriële
verantwoordelijkheid ziet in dit kader op het afleggen van verantwoording omtrent bepaalde
besluiten van de ministerraad. De minister-president speelt een belangrijke rol op het terrein
van de collectieve ministeriële verantwoordelijkheid. In de praktijk is de minister-president de
eerste aangewezene om in het parlement rekenschap en verantwoording af te leggen over
besluiten van de collectiviteit van de ministerraad.

De minister-president is belast met de leiding van het ministerie van Algemene zaken. Dit
ministerie heeft een zeer beperkt werkterrein en is van geringe omvang. Ook heeft de
minister-president nog twee andere bevoegdheden. Ten eerste neemt de minister-president
in relatie tot de Koning een bijzondere positie in. Zo voert hij wekelijks overlegt met de
Koning. Ten tweede neemt de minister-president deel aan de vergaderingen van de
Europese Raad. Art. 15 VEU bepaalt dat de Europese Raad is samengesteld uit de
staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, de voorzitter van de Europese Raad en
de voorzitter van de commissie.

De Koning en het koninklijk huis
De Koning is voor beide functies onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk (art. 42
lid 2 Gw). Koninklijke onschendbaarheid betekent naar gangbare opvattingen in de doctrine
dat geen andere staatsinstelling dwingend gezag kan uitoefenen over de Koning. Dit
betekent tevens dat de Koning niet strafrechtelijk kan worden vervolgd naar Nederlands
recht. Echter, de koninklijke onschendbaarheid is niet absoluut.
De Koning treedt als staatshoofd op bij de inrichting van zijn Huis (art. 41 Gw). De Koning
besluit zelfstanding omtrent aangelegenheden die de inrichting van zijn huis betreffen. Ten
eerste betreft dit de samenstelling en organisatie van de hofhouding van de Koning. Onder
het begrip inrichting van het Huis is in de loop van de tijd ook de eigen levenssfeer van de
Koning in meer algemene zin gebracht. De inrichting van het Huis moet geschieden met
inachtneming van het openbaar belang. Art. 41 GW geeft daarmee aan dat de ministeriële
verantwoordelijkheid alleen dan werking heeft, wanneer een handeling of gedraging van de
Koning het openbaar belang raakt. De minister leggen daarvoor zo nodig verantwoording af
tegenover de Kamers van de Staten-Generaal.

Strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Er zijn nog drie andere typen ministeriële verantwoordelijkheid onderscheiden, namelijk
civielrechtelijke, de comptabele of financiële en de strafrechtelijke verantwoordelijkheid.

9.12 De staatssecretarissen
Een staatssecretaris treedt in de gevallen, waarin de minister het nodig acht en met
inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als minister op (art. 46 lid 2 Gw). Hieruit
is af te leiden dat de staatssecretaris een zelfstandige positie heeft. De staatssecretaris
vervangt de minister en treedt daarbij in de hoedanigheid van minister op. Aan de
staatssecretaris zijn dezelfde ministeriële bevoegdheden toegekend, zoals de
contraseignbevoegdheid. De staatssecretaris heeft ook een inlichtingenplicht (art. 69 Gw) en
verschijningsplicht (art. 69 Gw). Daarnaast geldt de vertrouwensregel ook ten aanzien van
de staatssecretaris.

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper rins84. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,16. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 70089 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€7,16
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd