100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Fysiologie samenvatting k4 leerjaar 1 €7,99   In winkelwagen

Samenvatting

Fysiologie samenvatting k4 leerjaar 1

3 beoordelingen
 79 keer bekeken  3 keer verkocht

Voor de toets van kwartiel 4 anatomie en fysiologie het onderdeel fysiologie. Hierin wordt alle informatie voor de toets beschreven Hopelijk heb je er wat aan!

Voorbeeld 4 van de 34  pagina's

  • Nee
  • H10, h11, h12, h15, h16
  • 15 juli 2020
  • 34
  • 2019/2020
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (30)

3  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: davidbeat2000 • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: fleurberendsen • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: annejolink • 1 jaar geleden

avatar-seller
elintrip
Fysiologie samenvatting K4
Hoofdstuk 10: Bloedsomloop
10.2 Bouw
10.2.1 Functioneel anatomie van het hart
Het hart ligt in de thoraxholte, achter het
borstbeen ter hoogte van de 2e tot 5e
intercostaalruimte (tussenribsruimte) en steunt
op het middenrif. Het wijst met zijn punt naar
links. Het hart is een holle spier. Om het hart zit
een hartzakje: een dubbele laag met een kleine
hoeveelheid vloeistof ertussen. De vloeistof
zorgt ervoor dat de 2 lagen soepel over elkaar
glijden. De binnenste laag is het epicard, de
buitenste laag heet pericard.
 Hart en grote vaten
Aan de bovenzijde van het hart
bevinden zich 2 grote slagaders die het
bloed uit het hart wegvoeren: de aorta (lichaamsslagader) en
de arteria pulmonalis (longslagader). De aorta vormt een
boog vlak boven het hart. De arteria pulmonalis splitst vlak boven
het hart in een linker en rechtertak die naar de longen gaan. Zodra
de aorta uit het hart komt, ontspringen er 2 takken naar de
hartspier: de linker- en rechterkransslagader (coronairarterie). De
aorta en de arteria pulmonaris kruisen elkaar vlak boven het hart.
Aan de weerszijden zijn de venen te zien die bloed toevoeren
naar het hart: aan de rechterbovenzijde de vena cava
inferior en superior (onderste en bovenste holle ader) met
bloed uit het lichaam. Aan de linkerbovenzijde van het hart
monden 4 aders uit in het hart: de longaders of venae
pulmonales.
De bovenste ruimtes in het hart zijn de atria of boezems, de
onderste ruimtes de ventrikels of kamers. Uit de ventrikels
ontspringen de grote slagaders: uit de linkerventrikel ontspringt de aorta
(lichaamsslagader); uit de rechterventrikel de pulmonalisstam (truncus pulmonalis) die
even verderop splitst in 2 longslagaders (arteriae pulmonales). De aorta en de
longslagaders kruisen elkaar vlak boven het hart.
In het rechteratrium monden de vena cava inferior en de vena cava superior uit. Deze
voeren veneus bloed naar het hart, afkomstig van respectievelijk romp en benen (vena
cava inferior) en hoofd en armen (vena cava superior). In het linkeratrium monden 4
pulmonale venen uit.
 Hartwand
De ventrikels vormen de wand van het hart. De linkerventrikel heeft de dikste wand. Hij
moet namelijk meer druk leveren dan de rechterventrikel. De linkerventrikel pompt het
bloed naar de aorta, waar de druk gemiddeld normaal 5x zo hoog is als in de
rechterventrikel. Bijna de gehele wand bestaat uit spierweefsel (myocard). Ook het
septum, het tussenschot tussen de linker- en rechterhelft, bestaat voornamelijk uit
spierweefsel.
De dunne binnenste laag van endotheel (endocard) bedekt ook het bindweefsel van de
hartkleppen en de buitenste laag (epicard met daaromheen het pericard, samen het
hartzakje).

Er zitten kleppen links en rechts tussen het atrium en de
ventrikel: de atrioventriculaire kleppen (AV-kleppen).
De linker AV-klep heet mitralisklep, de rechter AV-klep
tricusoidalisklep. De kleppen werken als ‘klapdeuren’
die maar naar 1 kant opengaan. Ze zijn via dunnen
bindweefseldraden (chordae tendineae) verbonden met
spiervezels aan de binnenzijde van de ventrikel
(papillairspieren). Deze zorgen ervoor dat de kleppen bij
sluiting van de kleppen niet ‘omklappen’ en zich naar de
verkeerde kant openen. Zo wordt het eenrichtingsverkeer
van het bloed bij de kleppen bewerkstelligd.


1

, Er zijn ook kleppen aan het begin van de grote arteriën: de aortaklep en de pulmonalisklep.
Ze bevatten geen spierweefsel. Ze gaan open en dicht onder invloed van drukverschillen.

10.2.2 Vaatstelsel
 Aorta
De aorta heeft veel vertakkingen. De eerste vertakkingen zijn de coronairarteriën. In de
aortaboog, vlak boven het hart, ontspringt vervolgens een reeks vertakkingen. De hartslag
kan worden gevoeld aan slagaders die aan de oppervlakte liggen, zoals de polsslagader
(arteria radialis), halsslagader (arteria carotis) of de liesslagader (arteria femoralis).
 Arterie en vertakkingen
De arteriën splitsen zich in steeds kleinere arteriën tot de arteriolen. Arteriolen zijn de
kleinste arteriën. Bloed stroomt uit de arteriolen in de capillairen (haarvaten), vervolgens
door venulen (kleine aders) en ten slotte door grote venen. De vaatwand bestaat uit 3
lagen. Van binnen naar buiten: de intima, de media en de adventitia.
Er is niet alleen een verschil in doorsnede van het lumen (holte) van de bloedvaten. De
wanddikte en samenstelling verschillen ook. De wand van de capillairen bestaat alleen uit
endotheel. De andere soorten vaten bevatten daarnaast in verschillende mate ook
collageen, elastine en glad spierweefsel.
 Kenmerken van bloedvaten
o Aorta en grote arteriën: dit zijn de zogenoemde elastische arteriën; hun bevat
veel elastine en is goed rekbaar. Wanneer bloed door het hart wordt uitgepompt,
vangen deze vaten dit slagvolume op door rekking.
o Kleine arteriën en arteriolen: dit zijn zogenoemde musculeuze arteriën; hun wand
bevat veel glad spierweefsel. Door contractie worden de vaten nauwer. Arteriolen
kunnen door spiercontractie zelfs helemaal afgesloten worden. Zo kan de distributie
van bloed in het lichaam worden geregeld. Dat heet: de verdeelfunctie van
arteriolen. De holte van arteriolen is klein; ze bieden daarom veel weerstand aan de
bloedstroom, net als de vaten net voor de arteriolen. Daarom heten ze ook arteriële
weerstandsvaten.
o Capillairen: de capillairwand bestaat uit endotheel. Capillair vormen een netwerk
tussen de arteriolen en venulen. Hier vindt de uitwisseling van stoffen tussen bloed
en weefsels plaats.
o Venulen en venen: de venenwand is dunner en slapper dan de arteriewand. De
bloeddruk in de venen is veel lager. In rust bevat het veneuze stelsel meer dan 60%
van het bloedvolume. Veneuze vaten heten daarom ook wel capaciteitsvaten. De
venenwand bevat spierweefsel. Als dat spierweefsel contraheert, wordt een deel
van het bloed naar andere delen van het vaatstelsel verplaatst. Venen bevatten
kleppen.
 Longvaten
De structuur van de longvaten is wat anders dan die in de rest van het lichaam. In de
longarteriën heerst een lagere druk en de wanden zijn overeenkomstig dunner. Ze bevatten
minder gladde spiercellen. Onder normale omstandigheden hebben de longarteriën geen
verdeelfunctie. De gaswisseling verloopt het beste wanneer de bloedstroom evenredig met
de ventilatie over de longen is verdeeld.

10.3 Hartfunctie
10.3.1 Myocard
Het myocard (hartspier) is de dikste laag van de hartwand. Hartspierweefsel bevat net als
skeletspierweefsel myofibrillen met een dwarse streping. Toch wijkt hartspierweefsel op een aantal
punten af van skeletspierweefsel. Het hart heeft door zijn slagfrequentie van gemiddeld 70 maal
per minuut geen lange hersteltijd. Door de aanwezigheid van veel mitochondriën blijft de
energievoorziening toch op peil, als er tenminste via de hartslagaders voldoende zuurstof en
brandstof worden aangevoerd.
De hartspier heeft geen motorische eenheden zoals de skeletspier. De hartspier contraheert telkens
als geheel om bloed uit te pompen. De hartspiercellen werken als een syncytium, een




2

,samenwerkingsverband van cellen. Het hartspierweefsel bestaat uit een netwerk van
myocardcellen die zich vertakken. In de lengterichting zijn hartspiercellen met elkaar via hechte
membraanverbindingen. De membranen van hartspiercellen die naast elkaar liggen zijn met elkaar
verbonden door een zogenoemde nexus (gap junction). Op die plaats zijn de 2 buurcellen
doorlaatbaar voor ionen zoals K+ en Na+. Door de nexus kan een actiepotentiaal zich van de ene
hartspiercel verplaatsen naar de andere hartspiercel (directe transmissie).
 Kenmerken van de actiepotentiaal
De actiepotentiaal in hartspiervezels duurt langer dan in skeletspiervezels, maar verloopt
niet in alle hartspiervezels hetzelfde. Tijdens de depolarisatie kan er geen nieuw
actiepotentiaal ontstaan (absolute refractaire periode), tijdens de repolarisatie alleen door
sterkere prikkeling (relatieve refractaire periode). Doordat de refractaire periode van het
hart bijna even lang duurt als de contractie, kan het hart niet in een tetanische contractie
raken. Na elke contractie volgt relaxatie. Dat is nodig voor een effectieve pompfunctie: na
uitpompen volgt een ontspanningsfase van de hartspier waarin het hart opnieuw met bloed
wordt gevuld.

10.3.2 Prikkelvorming en geleiding
Prikkels ontstaan in het hart zelf, in de sinusknoop in het rechteratrium. Via de atrioventriculaire
knoop (AV-knoop) wordt de actiepotentiaal voortgeleid via de bundel van His, de bundeltakken en
de Purkinje-vezels naar de hartspiercellen van de ventrikel.
 Sinusknoop
De prikkel voor de contractie van het hart ontstaat in het hart zelf. Boven in de wand van
het rechteratrium ontstaan prikkels in de sinusknoop (sinuatriale knoop, SA-knoop). De
sinusknoop bevat pacemakercellen waarin na een langzame depolarisatie een
actiepotentiaal ontstaat. De actiepotentiaal wordt voortgeleid door het myocard van de
atria dat daarna contraheert.
 AV-knoop, bundel van His en Purkinje-vezels
De actiepotentiaal uit de atria bereikt ook de atrioventriculaire knoop (AV-knoop) op de
overgang van de atria en de ventrikels. Daar verloopt de prikkelgeleiding veel langzamer
dan in de rest van het myocard. Deze vertraging is van belang voor een effectieve
bloedstroom uit het atrium naar de ventrikel. Als de actiepotentiaal onmiddellijk zou worden
doorgegeven, zou de ventrikel te snel
contraheren om bloed uit het atrium binnen te
kunnen laten.
Daarna wordt de actiepotentiaal voortgeleid via
de bundel van His en de rechter- en
linkerbundeltakken in het septum tussen de
ventrikels. Vertakkingen van de rechter- en
linkerbundeltak heten Purkinje-vezels. Deze
bereiken de hartspiercellen in de ventrikelwand.
De actiepotentiaal wordt via dit
geleidingssyteem heel snel voortgeleid. Zo
worden de spiervezels van de ventrikels
ongeveer tegelijkertijd gedepolariseerd en
contraheert het myocard van de ventrikels als
geheel.
Ook in de AV-knoop en de spierlaag van de ventrikelwand bevinden zich pacemakercellen.
Als de sinusknoop uitvalt, ontstaan er in de AV-knoop spontaan actiepotentialen. Dat
gebeurt in een lagere frequentie dan in de sinusknoop. Dat komt doordat de depolarisatie
in de pacemakercellen van de AV-knoop langzamer verloopt en de drempelwaarde later
wordt bereikt. Bij een normaal functionerende sinusknoop krijgen de AV-pacemakercellen
geen kans om spontaan te depolariseren, omdat ze al eerder door de actiepotentiaal vanuit
het atrium zijn gedepolariseerd.

10.3.4 Hartcyclus  figuur 10.13 toevoegen
Het hart voert repeterende bewegingen uit. Daarom kan de werking van het hart aan de hand van
één cyclus worden beschreven. Na de P-top (depolarisatie van de atria) contraheren beide atria. Na
het QRS-complex contraheren de ventrikels. De achtereenvolgende processen tijden de hartcyclus:
 De ventrikels worden gevuld vanuit de atria: bloed stroomt door geopende AV-kleppen de
ventrikels in.
 Bij het begin van de ventrikelcontractie sluiten de AV-kleppen. Dat gebeurt wanneer de
druk in de ventrikels door de contractie toeneemt en hoger wordt dan de druk in de atria.
 Wanneer door de ventrikelcontractie de druk verder toeneemt en hoger wordt dan de druk
in de aorta en arteria pulmonalis, gaan respectievelijk de aortakleppen en
pulmonaliskleppen open.


3

,  De ventrikels contraheren verder en pompen bloed uit: ejectie. De ventrikels worden nu
kleiner.
 Tegen het einde van de ejectie neemt de ventrikeldruk af en wordt zo lager dan de druk in
de aorta en arteria pulmonalis. Daardoor sluiten de aorta- en pulmonaliskleppen
 De ventrikels ontspannen. Wanneer daardoor de druk in de ventrikels lager wordt dan die in
de atria, gaan de AV-kleppen open en stroomt het bloed uit de atria de ventrikels in. Eerst
snel, daarna langzaam.
 Ten slotte contraheren de atria en sluiten daarmee de ventrikelvulling af.
Het sluiten van hartkleppen gaat gepaard met geluid, de harttonen. De 1e harttoon is het gevolg
van sluiting van de AV-kleppen, de 2e harttoon van sluiting van de aorta- en pulmonaliskleppen.
 Werking van de ventrikel: systole en diastole
De ventrikelcontractiefase heet systole. De systole bestaat uit een isovolumetrische
contractiefase en ejectiefase. Bij het begin van de ventrikelcontractie sluiten de AV-
kleppen. De aorta- en pulmonaliskleppen zijn nog dicht. Tijdens deze fase verandert door
de contractie het volume niet: isovolumetrische fase van contractie. Alleen de druk
verandert. Wanneer door drukverschil tussen ventrikel en arterie de arteriekleppen
opengaan, volgt de ejectiefase van de contractie. De systole is de tijd tussen de 1 e en 2e
harttoon.
De relaxatiefase van de ventrikel heet diastole. De diastole bestaat uit een
isovolumetrische relaxatiefase en vullingsfase. De diastole begint met het sluiten van de
aorta – en pulmonaliskleppen. Daarna gaan de AV-kleppen open. Dit is de isovolumetrische
relaxatiefase: de periode tussen het sluiten van de aorta- en pulmonaliskleppen en het
openen van de AV-kleppen. Daarna wordt de ventrikel gevuld vanuit het atrium. De diastole
is de tijd tussen de 2e harttoon en de volgende harttoon (de 1e harttoon van de volgende
cyclus).

10.3.5 Regeling van de hartactie
Bij het regelen van de hartactie gaat het om het regelen van de frequentie en het slagvolume. Dus
om het hartminuutvolume (HMV) of cardiac output (HMV = frequentie x slagvolume).
 Regeling van frequentie
de frequentie wordt geregeld door het autonome zenuwstelsel. Naar het hart lopen zowel
vezels van het sympathische als van het parasympathische deel van het autonome
zenuwstelsel. De vezels van beide systemen eindigen zowel bij de sinusknoop als bij de AV-
knoop. Op elk moment is zowel het sympathische als het parasympathische systeem actief,
maar de onderlinge balans kan verschillen. Bij sympathische overheersing stijgt de
hartfrequentie, bij parasympathische overheersing daalt de hartfrequentie.
De sympathicus oefent zijn invloed uit via de neurotransmitter noradrenaline.
Noradrenaline versnelt de depolarisatie van de pacemakercellen in de sinusknoop,
waardoor deze sneller de drempelwaarde bereikt en eerder een actiepotentiaal optreedt.
Dat leidt tot een hogere hartfrequentie (tachycardie). Dit effect heet een positief
chronotroop effect.
De parasympathicus oefent via de nervus vagus zijn invloed uit op het hart en maakt
daarbij gebruik van de neurotransmitter acetylcholine. Acetylcholine vertraagt de
depolarisatie van de pacemakercellen in de sinusknoop, waardoor deze langzamer de
drempelwaarde bereikt en pas later een actiepotentiaal bereikt. Dat leidt tot een lagere
hartfrequentie (bradycardie). Dit effect heet een negatief chronotroop effect.
 Regeling van het slagvolume
Het slagvolume hangt af van de contractiliteit van het hart: de kracht waarmee de
hartspiercellen contraheren. Hoe krachtiger de contractie, des te groter het slagvolume.
Het myocard beschikt over mechanismen om zijn slagvolume zelf aan te passen:
autoregulatie. De contractiekracht hangt vooral af van de spiervezellengte bij het begin van
de contractie, net als bij skeletspieren. Wanneer de ventrikel meer gevuld is op het moment
dat de ventrikel gaat contraheren, zal het slagvolume groter zijn. Het gaat om de
ventrikelvulling aan het einde van de diastole: het einddiastolische volume (EDV). Een
groter EDV leidt tot een groter slagvolume. Dit wordt ook wel het Frank-Starling-effect
genoemd.
De ventrikelfunctiecurve (figuur 10.15 plakken) laat dit effect zien. Bij een groter EDV
neemt de arbeid per slag toe (arbeid per slag = slagvolume x gemiddelde ventrikeldruk bij
ejectie). Verhoging van de contractiliteit heet ook wel positieve inotropie. Een 2 e factor voor
verhoging van de contractiliteit is een verhoogde activiteit van de sympathicus.
Sympathische stimulering leidt zowel tot verhoging van de hartfrequentie als van de
contractiliteit.


10.4 Circulatie


4

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper elintrip. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67474 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€7,99  3x  verkocht
  • (3)
  Kopen