Deze samenvatting is geschreven voor het tentamen Spelling in periode 2, leerjaar 1 op Windesheim (onder andere voor de studie Logistics Management). Dit tentamen valt onder het vak Schriftelijke Communicatie. Alle 7 theoriehoofdstukken uit het boek zijn opgenomen in deze samenvatting.
Samenvatting Beter in spelling -Eric Tiggeler, 3de druk
Inhoud
Hoofdstuk 1 – Werkwoorden.................................................................................................................3
1.1 – De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd...............................................................................3
1.2 – De persoonsvorm in de verleden tijd.........................................................................................3
1.3 – Het voltooid deelwoord.............................................................................................................5
1.4 – De gebiedende wijs....................................................................................................................5
1.5 – Engelse werkwoorden...............................................................................................................5
1.7 – Werkwoorden met afkortingen.................................................................................................5
Hoofdstuk 2 – Meervoud........................................................................................................................6
2.1 – Meervoud op -EN.......................................................................................................................6
2.2 – Meervoud op -S.........................................................................................................................6
2.3 – Andere meervouden..................................................................................................................7
2.4 – Wel of niet een n?......................................................................................................................7
Hoofdstuk 3 – Verkleinwoorden.............................................................................................................8
3.1 – Woorden die eindigen op -M.....................................................................................................8
3.2 – Woorden die eindigen op een klinker........................................................................................8
3.3 – Woorden die eindigen op -ing...................................................................................................8
3.4 – Woorden uit het Frans...............................................................................................................8
3.5 – Afkortingen en letters................................................................................................................8
Hoofdstuk 4 – Aan elkaar, los of met een streepje.................................................................................9
4.1 – Woorden met een naam erin.....................................................................................................9
4.2 – Woorden met botsende klinkers...............................................................................................9
4.3 – Woorden met afkortingen en speciale tekens...........................................................................9
4.4 – Overige streepjesregels...........................................................................................................10
4.5 – Engelse samengestelde woorden............................................................................................10
4.6 – Woorden met er(mee), daar(over), hier(door)........................................................................10
4.7 – Veelgemaakte fouten...............................................................................................................10
4.8 – Aan elkaar of los?.....................................................................................................................11
Hoofdstuk 5 – Hoofdletters en kleine letters........................................................................................12
5.1 – Eigennamen, voor- en achternamen........................................................................................12
5.2 – Geografische namen................................................................................................................13
5.3 – Tijdsaanduidingen en feestdagen............................................................................................13
5.4 – Afkortingen..............................................................................................................................13
Hoofdstuk 6 – Leestekens.....................................................................................................................14
6.1 – De punt....................................................................................................................................14
1
,Samenvatting Beter in spelling -Eric Tiggeler, 3de druk
6.2 – De komma................................................................................................................................14
6.3 – De puntkomma........................................................................................................................14
6.4 – De dubbele punt......................................................................................................................14
6.5 – Het vraagteken en het uitroepteken........................................................................................14
6.6 – Het liggend streepje.................................................................................................................14
6.7 – De aanhalingstekens................................................................................................................15
6.8 – De haakjes................................................................................................................................15
6.9 – De schuine streep....................................................................................................................15
6.10 – De puntenreeks (…)................................................................................................................15
6.11 – Accenttekens.........................................................................................................................15
Hoofdstuk 7 – Overige spellingkwesties...............................................................................................16
7.1 – De tussenletter -N-...................................................................................................................16
7.2 – De tussenletter -S-...................................................................................................................16
7.3 – Woorden met C, K en Q...........................................................................................................16
7.4 – De apostrof..............................................................................................................................16
7.5 – Voornaamwoorden..................................................................................................................17
7.6 – Uitdrukkingen met naamvallen................................................................................................17
7.7 – Getallen en bedragen..............................................................................................................17
2
, Samenvatting Beter in spelling -Eric Tiggeler, 3de druk
Hoofdstuk 1 – Werkwoorden
Hieronder worden de persoonsvorm, het voltooid deelwoord, de gebiedende wijs, Engelse
werkwoorden en werkwoorden met afkortingen behandeld.
1.1 – De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
De persoonsvorm is het werkwoord die bij het onderwerp hoort. Je vindt de persoonsvorm door:
Van de zin een vraagzin te maken.
Het meisje fietst naar de bioscoop. Fietst het meisje naar de bioscoop?
De zin van tijd te veranderen.
Het meisje fietst naar de bioscoop. Het meisje fietste naar de bioscoop.
Het onderwerp van enkelvoud naar meervoud (of andersom) te veranderen.
Het meidje fietst naar de bioscoop. De meisjes fietsen naar de bioscoop.
In de tegenwoordige tijd gebruik je bij ‘ik’ de stam van het werkwoord. Bij alle overige enkelvoudige
persoonlijke voornaamwoorden wordt er alleen een T achter de stam geplaatst. In het meervoud
wordt de infinitief gebruikt.
Ik loop (loop is de stam van lopen)
Hij/zij loopt (= stam + T)
Zij lopen (= infinitief)
Ik word (word is de stam van worden)
Jij/hij wordt (= stam + T)
De enige keer wanneer er in de tegenwoordige tijd gebruik wordt gemaakt van DT, is wanneer de
stam eindigt op een D (zie de laatste twee voorbeelden hierboven).
De basisregel voor het vormen van de stam is: hele werkwoord -en (fietsen fiets). Echter lukt dit
niet bij alle werkwoorden (leven lev). Hiervoor zijn een aantal basisregels:
Bij een lange klinker in het hele werkwoord, wordt de klinker in de stam verdubbeld.
Klagen wordt niet klag, maar (ik) klaag.
Wanneer de stam eindigt op een Z of V, vervangt men deze door een S of F.
Reizen wordt niet reiz, maar (ik) reis.
Wanneer de stam eindigt op twee medeklinkers, wordt één medeklinker weggelaten.
Pakken wordt niet pakk, maar (ik) pak.
1.2 – De persoonsvorm in de verleden tijd
In de verleden tijd gebruik je in het enkelvoud de stam van het werkwoord +TE/DE. In het meervoud
is het +TEN/DEN. Om te bepalen of men TE of DE gebruikt, gebruikt men het hulpmiddel ’t ex-
kofschip. Het werkt als volgt:
1. Neem het hele werkwoord zonder de uitgang -en (bakken bakk).
2. Kijk of de laatste letter voorkomt in het ’t ex-kofschip. De klinkers in dit woord tellen niet
mee. Wanneer een werkwoord op een klinker eindigt, gebruikt men automatisch +DE(N).
3. Schijf een T, wanneer de letter voorkomt in het woord (bakk K zit in ’t ex-kofschip
bakte).
In de verleden tijd gebruikt men dus NOOIT -DT.
Sterke werkwoorden voldoen niet aan het stappenplan en hebben geen vaste regels (lopen wordt
liepen).
Eindigt het werkwoord zonder -en op een D of T? Bij een D gebruik je dan automatisch DE(N). Bij een
T gebruik je altijd TE(N).
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper samenvattingenbmr. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,48. Je zit daarna nergens aan vast.