Sociologie (samenvatting Tyrell Olthoff)
Deel 1 Cultuur en sociaal bewustzijn
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Inleiding
De sociologie is niet de enige wetenschap die zich richt op het menselijk gedrag en de
menselijke betrekkingen. Belangrijke andere menswetenschappen zijn bijvoorbeeld de
psychologie, de economie en de politicologie. Ieder van deze wetenschappen bekijkt de
menselijke samenleving vanuit een ander gezichtspunt.
- Psychologie:
Onderzoek naar gedrag en de gevoelens bij dat gedrag vanuit het individuele
gezichtspunt.
- Economie:
Onderzoek naar de wijze waarop de productie en distributie van schaarse goederen in
de samenleving worden geregeld.
- Politicologie:
Onderzoek naar de manier waarop mensen vormgeven aan de toekomst van de
samenleving.
- Sociologie:
Onderzoek naar het gedrag van individuen en groepen vanuit het maatschappelijke
gezichtspunt.
De sociologie houdt zich bezig met het verklaren van gedrag van individuen en groepen van
mensen vanuit de maatschappelijke invloeden die ze ondergaan. Daarmee levert de sociologie
een instrumentarium dat helpt om de achtergronden van problemen beter te leren begrijpen.
1.2 Wat ‘doet’ sociologie?
Een van de grondleggers van de westerse sociologie is de Franse filosoof Auguste Comte
(1798-1857). Hij benadrukte dat het de belangrijkste taak van de sociologie was om
ongefundeerde ‘geloven’ over de werking van de samenleving door te prikken en te
vervangen door wetenschappelijke inzichten.
De sociologie laat immers zien dat menselijke betrekkingen binnen de samenleving niet door
de natuur of God zijn opgelegd, maar het resultaat zijn van menselijke handelen zelf.
Functies:
Een belangrijk onderdeel van de sociologie is het blootleggen van bestaande
(machts)verhoudingen. Deze functie van ideologiekritiek maakt de sociologie niet altijd
populair, en ze vormt ook de reden dat de sociologie eigenlijk altijd een omstreden tak binnen
de wetenschap is.
Sociologie als wetenschap geeft inzicht in menselijk gedrag en is daarmee ook goed bruikbaar
om de samenleving te besturen. Dit noemen we de beheersfunctie van de sociologie.
Mensen die op welke wijze dan ook betrokken zijn bij bestuur of management kunnen
namelijk op zulk inzicht hun beleid baseren. De sociologie wordt daarom wel bekritiseerd als
zijnde een instrument van machthebbers. Het is ontegenzeggelijk waar dat leidinggevenden
sociologische inzichten kunnen gebruiken om anderen te manipuleren, maar daar staat
tegenover dat het net zo goed voor uiterst nuttige doeleinden kan worden gebruikt.
Ten slotte heeft de sociologie een ordenende functie. Dat wil zeggen dat sociologen mede tot
taak hebben om in een min of meer onoverzichtelijke werkelijkheid een zodanige samenhang
aan te brengen dat situaties overzichtelijke en begrijpelijker worden en bijvoorbeeld in een
maatschappelijke context worden geplaatst.
1
,Wat maakt iets tot een sociologisch issue?
Individuen hebben vaak de illusie dat beslissingen die zij nemen of stappen die zij zetten
uniek zijn, dat ze – met andere woorden – als individu op zichzelf staan. In de persoonlijke
belevingswereld is dit ook juist, maar vanuit maatschappelijk perspectief gezien zit er achter
individuele ontwikkelingen en beslissingen een maatschappelijke ‘logica’. De Amerikaanse
socioloog Wright Mills pleitte voor het aanbrengen van een koppeling tussen deze individuele
belevingswereld en de maatschappelijke logica, en hij gebruikte in dit verband de term
sociologische verbeeldingskracht. Hij bedoelde hiermee dat mensen ogenschijnlijk los van
elkaar staande persoonlijke ervaringen, situaties en problemen moeten leren zien in het licht
van de manier waarop de maatschappij functioneert.
De socioloog Kees Schuyt (1997) geeft zes criteria om een probleem als sociologisch relevant
probleem te identificeren.
1 Er moet sprake zijn van een aanzienlijk aantal getroffenen.
2 Het moet gaan om persoonlijk letsel van die getroffenen (de private troubles’ van Wright
Mills).
3 Het moet samenhangen met andere problemen.
4 Het probleem is niet van tijdelijke aard, maar structureel en van lange duur.
5 Het moet bovenpersoonlijke oorzaken hebben.
6 Het moet tegen serieuze waarden ingaan.
1.3 Sociologie voor de praktijk
Binnen het hoger onderwijs worden studenten opgeleid voor een professionele praktijk. Dit
betekent dat de kennis die wordt aangeboden toepasbaar moet zijn. Anders dan in
bijvoorbeeld het wetenschappelijke onderwijs gaat het in het beroepsonderwijs niet primair
om de ontwikkeling van kennis zonder meer, mar om de beroepsvaardigheid van het
toepassen van kennis om betekenis aan situaties te kunnen geven.
Niet de begripsvorming als zodanig staat in dit boek centraal, maar datgene wat je ermee moet
of kunt doen in de praktijk van het beroep. En hoewel de begripsvorming onvermijdelijk
voorafgaat aan de toepassing, ligt het accent duidelijk op het laatste.
1.4 Individu en samenleving
Mensen worden door hun samenleving gevormd, maar vormen op hun beurt ook weer de
samenleving. Het vermogen om iets aan de samenleving te veranderen, is een centraal thema
in dit boek. Dit vermogen heeft veel te maken met macht. In het kader van dit boek wordt met
dit begrip gerefereerd aan het vermogen om vorm te geven aan de eigen toekomst.
Wanneer het in dit boek gaat over macht, dan gaat het om de volgende drie elementen:
1. het vermogen om doelstellingen in de toekomst te formuleren;
2. het vermogen om daarvoor middelen aan te wenden;
3. het vermogen om via die middelen invloed uit te oefenen.
1. Mensen in voelde mate onderscheid weten te maken tussen de werkelijkheid zoals die is of
zoals zij die waarnemen, en de werkelijkheid zoals die zou kunnen zijn of worden.
2. Als doelstellingen voor de toekomst eenmaal gekozen zijn, gaat het vervolgens om het
vermogen om de middelen aan te wenden om ze te realiseren. De ene mens beschikt daarvoor
over meer middelen dan de andere.
3. Ten slotte gaat het om het vermogen de vastgestelde doelstellingen met behulp van de
beschikbare middelen te realiseren en zo anderen te beïnvloeden.
Cultuur Structuur. Macht. Sociale verandering.
2
,Hoofdstuk 2: Socialisatie
2.1 Inleiding
2.2 Socialisatie
Wanneer kinderen geboren worden, zijn het nog ‘onnozele’ kinderen: ze lijken zich volledig
te vormen naar de verwachtingen van hun ouders. Er is weleens verondersteld dat kinderen
vanuit zichzelf niet goed of slecht zijn. Ze zijn als het ware een ‘onbeschreven blad’, een
tabula rasa. Hoe kinderen worden, zou dan helemaal afhangen van wat ze van andere mensen
leren.
Nature versus nurture
Om het gedrag van mensen te kunnen verklaren, wordt er daarom gekeken naar wat ze
aangeleerd wordt; tegelijkertijd beseffen we dat er ook aangeboren gedrag is. De verhouding
tussen ‘aangeboren’ en ‘aangeleerd’ is een bron van veel onderzoek en discussie, ook wel het
nature-nurture-debat genoemd.
In de bestudering van menselijke gedrag wordt in het algemeen dus wel erkend dat beide
(zowel aanleg als omgeving) essentieel zijn, maar is het de vraag hoe de verhouding is. Een
complicerende factor is dat aanleg en omgeving niet strikt zijn te scheiden: juist omdat
mensen een aanleg hebben, kunnen ze van andere mensen (de samenleving) leren.
Wat leren we in onze socialisatie?
Het proces waarbij mensen leren zich sociaal te gedragen in de voor hen relevante groepen
wordt socialisatie genoemd. Deze socialisatie begint al bij de geboorde – volgens sommige
pedagogen al daarvoor. De socialisators zijn aan het begin meestal de opvoeders, de ouder(s),
broertjes of zusjes en de kinderopvang. Naarmate we ouder worden, krijgen we met steeds
meer socialisators en socialiserende instanties te maken, zoals het onderwijs, een
sportvereniging, een kerkgemeenschap.
Aanvankelijk is het leren (socialiseren) iets vanzelfsprekends: als kind weten we niet beter.
Maar later leren we bewuster wat er van ons wordt verwacht. We merken ook dat die
verwachtingen bij anderen kunnen verschillen met wat thuis ‘gewoon’ is. We tasten af wat er
in een andere groep wordt verwacht en zijn eerst onzeker of we het wel goed doen.
2.3 Waarden
Onder waarden verstaan we de met anderen gedeelde voorstellingen over wat juist en goed is
en daardoor nastrevenswaardig. Waarden zijn vaag of abstract, zoals vredelievendheid,
gerechtigheid, veiligheid, rechtvaardigheid of eerlijkheid.
Waarden scheppen binnen groeperingen samenhang.
De verschillende gerichtheid in de Turkse, Marokkaanse en Nederlandse cultuur wordt
uitgedrukt met de termen wij-cultuur (groepsgericht) en ik-cultuur (persoonsgericht, zoals in
de huidige westerse culturen).
3
, Ooit heerste er ook in Nederland meer een wij-cultuur, maar het is hier minder belangrijk
geworden om bij een groep te horen. We zijn individualistischer geworden. Er is minder
sociale cohesie (sociale samenhang). Dingen doen met je familie, buurt of het dorp, je kerk of
club telt minder mee: zulke groepsactiviteiten concurreren met andere bezigheden.
Wanneer waarden worden omgezet in een visie op de toekomst of een gewenste
ontwikkelingsrichting, spreken we over doelen. Een doel is een denkbeeldige toekomstige
situatie die wij nastreven. We leren in onze socialisatie doelen te stellen: carrière maken, een
relatie met je kinderen opbouwen, als goed gelovige moslim minstens één keer in je leven de
hadj (de bedevaart naar Mekka) maken.
Aan waarden zijn twee aspecten te onderscheiden: hoe erover gepraat wordt (zeg-gedrag) en
wat er gedaan wordt (doe-gedrag). Om waarden te kunnen zien, kunnen we wat er gezegd en
geschreven is bestuderen of kijken naar wat er gedaan wordt.
2.4 Normen
Waarden worden voor ‘dagelijks gebruik’ omgezet in normen. Normen zijn concrete
gedragsregels die aangeven wat verwacht wordt in een bepaalde situatie, wat je moet doen of
juist niet moet doen. De waarde ‘beleefdheid’ wordt bijvoorbeeld vertaald in normen ‘mensen
niet in de reden vallen’ en ‘in de winkel op je beurt wachten’. Normen kunnen in de tijd
wijzigen.
Normen zijn te onderscheiden in:
- morele normen over goed en kwaad;
- juridische normen over legaal of niet legaal, juridisch wel of niet geoorloofd;
- sociale normen over gepast en ongepast.
Vaak vallen die normen samen (mensen gedragen zich omdat het en zo hoort en wettelijk zo
is vastgelegd en goed is), maar niet altijd. Bij veel moderne wetregels als het btw-percentage
of de verplichte visvergunning gaat het niet om sociale en/of morele normen.
2.5 Bewust en niet-bewust gedrag
We kunnen ons eigen gedrag vaak maar slecht begrijpen en er zelf nauwelijks afstand van
nemen. Pas wanneer we in een andere omgeving komen, met andere groepen in contact
komen of als er in de loop der tijd veranderingen plaatsvinden waardoor die normen en
waarden niet meer (helemaal) opgaan, worden we ons bewust van onze eigen normen en
waarden.
Als kleine kinderen leren we hoe het hoort. We worden zindelijk en leren onze moedertaal
spreken. Later leren we fietsen en autorijden: eerst bewust, later gaat het ‘vanzelf’. We
denken er dan niet over na, we zijn het ons niet bewust. We hebben het ons eigen gemaakt.
Dat proces waarin je je verwacht gedrag ‘eigen maakt’ en denkt dat het uit jezelf komt, zodat
je het zonder nadenken en automatisch doet, wordt het proces van internalisering genoemd.
Geïnternaliseerd gedrag kan zo sterk zijn dat we ons erg vervelend voelen wanneer we ervan
moeten afwijken. Zonder geïnternaliseerd gedrag wordt het leven heel lastig. Als we ons
telkens bewust zouden afvragen ‘hoe het ook weer was’ en ‘wat we eigenlijk willen’, dan
zouden we tot niets komen en kregen we alleen maar hoofdpijn.
Een bijzondere vorm van internalisering is hospitalisering. Mensen kunnen in een situatie
terechtkomen waarin hun gedrag zo door anderen bepaald en geregeld wordt, dat ze zelf
nauwelijks meer enig initiatief kunnen nemen. Ze ‘verleren’ het en laten zich door de
omgeving leiden. De wereld wordt teruggebracht tot het kleine wereldje van de instelling.
Instellingen als bejaardenhuizen, (psychiatrische) ziekenhuizen, kloosters, kazernes en
4