100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Bijzonder Strafrecht - Strafrechtelijke handhaving van sociaal-economisch en fiscaal recht in Nederland €15,49   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Bijzonder Strafrecht - Strafrechtelijke handhaving van sociaal-economisch en fiscaal recht in Nederland

6 beoordelingen
 1898 keer bekeken  49 keer verkocht

Een zeer complete samenvatting van het boek Bijzonder Strafrecht. In deze samenvatting worden alle leerdoelen uit de reader èn de belangrijkste hoofdlijnen van de verschillende onderwerpen per hoofdstuk en paragraaf besproken. De samenvatting voorziet tevens in voorbeelden/casus die de tentamensto...

[Meer zien]

Voorbeeld 5 van de 105  pagina's

  • Ja
  • 6 april 2014
  • 105
  • 2021/2022
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alles voor dit studieboek (2)
Alle documenten voor dit vak (4)

6  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: Rhodeterst • 6 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: tomtombo1 • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: evelienvanwilligen • 7 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: irenespierings • 8 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: sanjindelic • 8 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: yashana • 8 jaar geleden

Goede, volledige samenvatting. Heel handig!

avatar-seller
Pvanpeerdesteijn
Samenvatting Bijzonder Strafrecht 2013-2014

THEMA 1 (KALENDERWEEK 7) - BIJZONDER STRAFRECHT I: FISCAAL
STRAF- EN BOETERECHT

- Uit het boek Bijzonder strafrecht: J.A.E. Vervaele, Historische ontwikkeling van het
bijzonder strafrecht (p. 9 t/m 34)
- Uit het boek Bijzonder strafrecht: R. Lamp, J. Lindeman & M. Luchtman, Algemeen
[enkel de passages over „de bestuurlijke boete‟] (p. 64 t/m 66)
- Uit het boek Bijzonder strafrecht: G. de Bont & P. de Haas, De Algemene wet inzake
rijksbelastingen (p. 181 t/m 212)
- Uit het boek Bijzonder strafrecht: E.C.A. Bakker, Fiscale delicten (p. 213 t/m 237)
- De voorgeschreven regelgeving en arresten in de reader


Hoofdstuk 2: Historische ontwikkeling van het bijzonder strafrecht

1. Codificatie van commuun en bijzonder strafrecht
Het codificatieproces aan het begin van de negentiende eeuw is om drie redenen interessant
voor de ontwikkeling van het bijzonder strafrecht:
1) Formeelrechtelijk onderscheid tussen commuun en bijzonder strafrecht  het
codificatieproces resulteert in formeelrechtelijk onderscheid tussen commuun en
bijzonder strafrecht. Het bijzonder strafrecht is vanuit die optiek dat deel van het
strafrecht dat niet in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen. Die aanpak is in
geactualiseerde vorm nog steeds terug te vinden in art. 107 van de Grondwet.
2) Inhoudelijk onderscheid tussen commuun en bijzonder strafrecht  de wetgever is
opzoek geweest naar een inhoudelijk en substantieel onderscheid tussen
strafbaarstellingen die essentiële rechtsgoederen schenden (vaak misdrijven) en
strafbaarstellingen die de publieke orde moeten beschermen (vaak overtredingen). Aan
het begin van de negentiende eeuw is het onderscheid tussen commuun en bijzonder
strafrecht gesteld op het onderscheid tussen rechtsdelicten en wetsdelicten.
Rechtsdelicten zouden betrekking hebben op gedragingen waarvan eenieder de
onrechtmatigheid beseft, ook al zou de wet hebben gezwegen. Terwijl wetsdelicten
gedragingen betreffen die pas onrechtmatig zijn geworden door strafbaarstelling.
Inmiddels moet dit onderscheid worden gerelativeerd.
3) Geen totale censuur tussen commuun en bijzonder strafrecht  het codificeren van
het commune strafrecht is niet beperkt tot het catalogeren van misdrijven en
overtredingen van het Wetboek van Strafrecht. Veel belangrijker is dat art. 91 Sr de
algemene beginselen van commuun straf(proces)recht in beginsel ook van toepassing
verklaard op het bijzonder strafrecht tenzij daar in de bijzondere wetgeving expliciet
van wordt afgeweken. Art. 91 Sr is zowel een wetgevingstechniek als een bevestiging
van het legaliteitsbeginsel. De Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering werken in
beginsel dus door in de bijzondere wetten, tenzij daar in de bijzondere wet van af
wordt geweken.




1

,2. Van nachtwakersstaat naar sociaal-economische interventiestaat
In de 19e eeuw domineert het Kantiaanse denken de politie definitie van de taak van de
overheid en het strafrecht. In deze visie is het niet aan de overheid om het sociaal-
maatschappelijke leven te reguleren. Er dienen slechts randvoorwaarden te worden gecreëerd
voor de individuele vrijheidsuitoefening van de burger.
Aan het eind van de 19e eeuw ontstaat er een sociaal-economische en politieke crisis; er
ontstaat een industriële revolutie die leidt tot verstedelijking en verpaupering. De overheid
krijgt tot taak om via ordeningsrecht de maatschappelijke verhoudingen te reguleren. De
klassieke denkrichting maakt plaats voor de Nieuw Richting, ook aangeduid als sociologisch
positivisme of sociaal verweer. Het ideologisch model van het klassiek liberalisme maakt
plaats voor een sociaal-liberaal model. De nachtwakersstaat veranderd in een sociaal-
economische interventiestaat.

Alles overziend kunnen we stellen dat door de overgang van nachtwakersstaat naar de
sociaal-economische interventiestaat de functie van het klassieke politiestrafrecht fors
verruimd wordt. Er ontstaat naast het commune strafrecht een omvangrijk deel bijzonder
strafrecht dat betrekking heeft op de strafrechtelijke handhaving van het sociaal-economisch
ordeningsrecht.

3. Van sociaal-economische interventiestaat naar verzorgingsstaat
In Nederland wordt aan het begin van de 20e eeuw arbeidswetgeving en sociale wetgeving
ingevoerd. Onder invloed van de Nieuwe Richting worden strafrechthervormingen
doorgevoerd zoals tbs, strafstelsel voor minderjarigen en vervroegde invrijheidstelling.
In de jaren ‟60 ontwikkelt de sociaal-economische interventiestaat zich tot een sociale
welvaarstaat of verzorgingsstaat, gekenmerkt door de maakbaarheid van de samenleving. Er
is een sterk pleidooi voor een rechtsstatelijk strafrecht met specifieke aandacht voor de
rehabilitatie van de dader. Na WOII wordt de noodzaak voor een sociaal – en economisch
ordeningsrecht en coherente handhaving daarvan noodzakelijk. De WED treedt in werking.
Met de WED kiest de wetgever duidelijk voor een algemene regeling, met eigen
normstellingen, eigen opsporingsbevoegdheden en eigen sancties. Tevens kiest de wetgever
voor het primaat voor een handhavingsmodel, namelijk dat van het bijzonder strafrecht, dit
ten kosten van het economisch tuchtrecht en het punitief bestuursrecht. Deze keuze is
neergelegd in art. 5 WED.

Met art. 5 WED legt de wetgever een primaat van de strafrechtelijke handhaving neer. De
hoofdredenen voor de keuze voor bijzonder strafrecht en de deelcodificatie in de WED zijn:
Verruimde opsporingsbevoegdheden, streng economisch strafrecht met bijzondere sancties,
stelsel van ingrijpende voorlopige maatregelen en gespecialiseerde deskundigheid bij de
rechterlijke macht.

Tevens zijn de algemene beginselen van strafrecht en strafprocesrecht van toepassing op de
WED, tenzij daar in de WED vanaf wordt geweken. Die doorwerking verloopt voor het
strafrecht via art. 91 Sr en voor het strafprocesrecht via art 25 WED.
Art. 15 WED is een typisch voorbeeld van afwijking van het basisprincipe van art. 91 Sr. Ook
strafprocessueel zijn er belangrijke bijzondere regels die afwijken van het Wetboek van
Strafvordering. Zo is er geen concrete verdenking vereist in de zin van art. 27 Sv e enkel
concrete aanwijzingen volstaan om de WED-opsporingsbevoegdheden aan te wenden.
Ook zijn niet alle ordeningswetten met bijzondere strafbepalingen onder de werking van de
WED gebracht.



2

,Zo hebben het fiscaal straf(proces)recht en het douanestraf(proces)recht een aparte status en
kaderwetgeving. Maar ook een aantal bijzondere wetten, zoals bijvoorbeeld de Opiumwet, is
niet onder de werking van de WED gebracht.

4. Primaat van het bijzondere strafrecht in discussie: een stille revolutie
Ten aanzien van de WED is men voorstander van een duaal model. Een duaal model betekent
dat in de bijzondere wetten qua handhavingsarrangement een beroep wordt gedaan op zowel
punitief bestuursrecht als op het strafrecht (bijzonder en commuun). Dit duale model wordt
o.a. ook in de Wft gebruikt. Om die reden ontwikkelt zich in Nederland een duaal
handhavingssysteem en ontstaat er, naast het bijzonder strafrecht, een straffend bestuur
(bestuursstrafrecht).
Voor de strafrechtelijke weg van dit duale model wordt aangesloten bij de WED en daarmee
op de eenheidswerking van de WED, maar voor het punitief bestuursrecht is er sprake van
grote versnippering in bijzondere wetten. Om die reden wordt in de vierde tranche van de
codificatie van het algemeen bestuursrecht, de Awb, uitvoerig aandacht besteed aan het
punitief bestuursrecht. De Awb-regeling voor de bestuurlijke handhaving, en de bestuurlijke
boete in het bijzonder, is in 2009 in werking getreden en bevat een kaderregeling die een
eenheidsscheppend karakter heeft en waarvan slecht bij wet in formele zin kan worden
afgeweken. De Awb-regeling bevat een standaardregeling voor de bestuurlijke toezicht- en
sanctiemogelijkheden.
De opmars van het punitief bestuursrecht is niet de enige ontwikkeling die het primaat van het
bijzonder strafrecht heeft ondergraven. In Nederland is een traditie blijven bestaan van
regulering door de sector zelf.

Art. 5 WED dat voorziet in een exclusieve rol voor de WED bij de punitieve handhaving van
het ordeningsrecht, is achterhaald. Door de explosieve groei van het punitief bestuursrecht is
de eenheidsscheppende rol van de WED uitgespeeld. In realiteit is de exclusiviteit van het
bijzonder strafrecht voor de handhaving van het strafrecht veranderd in een complementaire
rol als ultimum remedium in een duaal handhavingssysteem. Ultimum remedium betekent
niet dat de rol van het bijzonder strafrecht is gereduceerd tot een stok achter de deur. Het
betekent wel dat het wordt ingezet voor de zwaardere feiten en dat er door het OM wordt
nagestreefd om een vast aantal zware feiten per orderningscluster voor de strafrechter te
brengen. Streefcijfers voor de verschillende clusters zijn regel geworden.
Driehoeksoverleg is aan de orde van de dag. Er worden transactie- en vervolgingsrichtlijnen
opgesteld en „una via-afspraken‟ gemaakt. Binnen de strafrechtelijke keten heeft het OM de
bevoegdheid gekregen om zelf strafbeschikkingen uit te schrijven. Naast de strafrechter
hebben we dus het straffend bestuurd en het straffend OM.
Tevens is er sprake van een osmose tussen bijzonder strafrecht en commuun strafrecht. Veel
van de bijzondere regels, die de deelcodificatie van de WED rechtvaardigen, zoals de
strafbaarheid van rechtspersonen, de verruimde opsporingsbevoegdheden, de verruimde
transactiebevoegdheden, zijn intussen ook ingevoerd in het commuun strafrecht. Steeds luider
wordt de vraag gesteld of de WED niet zijn langste tijd heeft gehad.

In het OM is de specialisatie op het terrein van bijzonder strafrecht vormgegeven door de
oprichting van het Functioneel Parket en het clusteren van expertise bij bepaalde rechtbanken.

Het straffend bestuur gaat steeds meer lijken op het strafrecht, maar het grote verschil blijft
natuurlijk dat in eerste instantie niet de rechter, maar het bestuur de punitieve sanctie oplegt.
De Vierde Tranche van de Awb is een codificatie van het punitief bestuursrecht.



3

,5. Het bijzonder straf(proces)recht: versterking van rechtswaarborgen en rechtsbescherming
Het bijzonder strafrecht blijft bijzonder, in die zin dat het minder waarborgen omvat dan
commuun strafrecht; voorbeelden zijn, strafbaarstellingen zonder subjectief bestanddeel,
gelede normstelling vergaande medewerkingsverplichtingen, uitgebreide
opsporingsbevoegdheden, ruimere definities van „redelijk vermoeden‟ en een grotere
beperking van de privacy.

6. Europeanisering
De jurisprudentie van het EHRM heeft, via de interpretatie van het begrip „criminal charge‟
uit art. 6 EVRM bepaald dat forse punitieve boetes toelaatbaar zijn zolang de waarborgen van
art. 6 EVRM onverminderd gelden. De groei van punitief bestuursrecht kan geen vlucht zijn
van strafrechtelijke waarborgen.


Hoofdstuk 3: Algemeen (de bestuurlijke boete)

5.1 De bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete is een punitieve sanctie in de zin van art. 6 EVRM, toch is de
bestuurlijke boete geen strafrecht „sensu stricto‟. Dergelijke boetes worden opgelegd door het
bestuur, na onderzoek door het bestuur. Eventuele bezwaren tegen dit bestuurshandelen
worden via een bestuursrechtelijke procedure afgedaan. Het Algemeen Deel van het Wetboek
van Strafrecht (of Strafvordering) is niet van toepassing. Men spreekt daarom van
„bestuursstrafrecht‟ of „punitief bestuursrecht‟. Het bestuursrecht kent ook veel andersoortige
sancties die in het algemeen niet als punitief, maar als reparatoir of preventief bekend staan.
De last onder dwangsom, bestuursdwang en het intrekken van een vergunning zijn hier
voorbeelden van.

Art. 5:40 Awb definieert de bestuurlijke boete als de „bestraffende sanctie inhoudende een
onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.‟ Een bestuurlijke sanctie is een
door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden
aanspraak (art. 5:2 lid 1 onder a Awb). Een bestraffende sanctie is een bestuurlijke sanctie die
beoogt de overtreder leed toe te voegen (art. 5:2 lid 1 onder c Awb). Een overtreding wordt in
art. 5:1 lid 1 Awb gedefinieerd als een gedraging ie in strijd is met het bepaalde bij of
krachtens enig wettelijk voorschrift. De overtreder is degene die de overtreding pleegt of
medepleegt (art. 5:1 lid 2 Awb). Dit kunnen natuurlijke personen en rechtspersonen zijn (art.
5:1 lid 3 Awb), waarbij art. 51 leden 2 en 3 Sr van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Art. 5:4 Awb schrijft voor dat een bestuurlijke boete enkel kan worden opgelegd als de
bevoegdheid daartoe bij of krachtens de wet is verleend en de overtreding en de sanctie bij of
krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven. Uit art.
5:46 Awb volgt dat de maximale hoogte van de boete uit de wet moet blijken.
Kortom, de bestuurlijke boete is de wegens een overtreding door een bestuursorgaan
opgelegde onvoorwaardelijke verplichting aan de overtreder tot betaling van een geldsom,
met als oogmerk leedtoevoeging aan de overtreding.

De bijzondere wetten, bijvoorbeeld de AWR of de Wft, bevatten de bepalingen die aangeven
of en zo ja, welk bestuursorgaan in voorkomend geval een bestuurlijke boete kan opleggen
wegens overtreding van bepaalde artikelen uit die wet. De hoogte van die boetes wordt ook in
of bij die wet geregeld.


4

,Art. 1:80 Wft regelt dat de toezichthouder een bestuurlijke boete kan opleggen ter zake van
overtreding van voorschriften, gesteld ingevolge de in de bijlage bij dat artikel genoemde
artikelen. In die bijlage staat vervolgens een hele reeks artikelen uit de Wft, waarvan
overtreding een beboetbaar feit oplevert: bestuurlijke boetes kunnen dan worden opgelegd ter
zake van „overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen‟. De
uiteindelijke norm moet dan in lagere regelgeving gezocht worden (gelede normstelling).

Het karakteriseren van een sanctie als „bestraffend‟ is relevant in het kader van de rechten die
op grond daarvan kunnen worden ontleend aan de artt. 6 en 7 EVRM. In het arrest Ozturk
tegen Duitsland gaat het Hof uit van een autonome interpretatie van het begrip „criminal
charge‟, waarbij steeds moet worden onderzocht welke plaats de overtreding heeft in het
nationale rechtssysteem, wat de aard van de overtreding is en wat de aard en zwaarte van de
sanctie is. Ook heel geringe geldboeten kunnen als „criminal charge‟ worden bezien, al lijkt
het EHRM te accepteren dat in dergelijke gevallen de rechten van art. 6 EVRM ietwat worden
gerelativeerd.

Omdat de bestuurlijke boete als een „criminal charge‟ kan worden gekarakteriseerd, geldt art.
6 EVRM en dient de boeteling dus ook toegang te hebben tot een onafhankelijke rechter in
een met voldoende waarborgen omklede procedure. De Awb (met waar nodig aanvullingen in
bijzondere wetten) voorzien in die beroepsmogelijkheden.
De bestuurlijke boete is een beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat. De precieze
procesgang is afhankelijk van de bijzondere wet die voorziet in het opleggen van de boete.


Hoofdstuk 8: De Algemene wet inzake rijksbelastingen

1. Inleiding
Het fiscale straf- en boeterecht kent een groot aantal afwijkingen en aanvullingen ten opzichte
van het commune strafrecht, zowel op het materiele als op het formele vlak.
Het belastingrecht kan net als het strafrecht in twee delen worden onderscheiden Het eerste
deel bestaat uit het materiele belastingrecht. Dat zijn de regels die bepalen hoeveel belasting
iemand is verschuldigd, of meer in het bijzonder: wie is de belasting verschuldigd, wat is de
grondslag van de belasting en welk tarief moet worden gehanteerd. Het formele belastingrecht
betreft de regels die zorgen dat de materiele belastingschuld uiteindelijk uitmondt in een
betaling, of in sommige gevallen juist meebrengen dat de materiele belastingschuld niet meer
geïnd kan worden.

2. Kernbegrippen en bepalingen van algemene aard
2.1 De toepasselijke wet- en regelgeving

De formele regels van het belastingrecht zijn verspreid over een aantal wetten. Zeker na de
inwerkingtreding van de Vierde Tranche moet de Awb genoemd worden. Deze regels gelden
voor het gehele bestuursrecht, waarvan het belastingrecht deel uitmaakt. Daarnaast moet de
AWR genoemd worden. De AWR bevat voorschriften die specifiek voor het fiscale recht
gelden en/of waarbij expliciet wordt afgeweken van de Awb. De AWR bestrijkt alle van
rijkswege door de Belastingdienst geheven belastingen (art. 1 lid 2 Awr).




5

,Op grond van de definitie van art. 1 lid 2 eerste volzin jo. art. 1 lid 1 AWR kunnen de
volgende heffingen als rijksbelastingen worden aangemerkt: inkomstenbelasting,
vennootschapsbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, omzetbelasting, de belasting van
personenauto‟s en motorrijwielen, de motorrijtuigenbelasting, de belasting voor zware
voertuigen, de rechten van in- en uitvoer, accijnzen, kansspelbelasting, belastingen van
rechtsverkeer (overdrachtsbelasting, assurantiebelasting en kapitaalbelasting), rechten van
successie, overgang en schenking, belastingen op milieugrondslag en de afvalstoffenbelasting.

Tevens is de AWR, samen met de Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering de kernbron
van de fiscale strafbepalingen de regels van strafvordering.

3. De organisatie van de fiscale handhaving
De Belastingdienst staat onder leiding van de directeur-generaal Belastingdienst. Het gezag
rust bij de minister van Financiën. De wet kent niet aan de Belastingdienst als zodanig
bevoegdheden toe, maar aan bepaalde functionarissen. In de belastingwet zijn aan de
directeur, inspecteur en de ontvangen diverse bevoegdheden toegekend. Inspecteur
bijvoorbeeld: art. 6, 11 en 47 AWR. In art. 2 lid 3 aanhef en onderdeel b AWR zijn de
begrippen directeur, inspecteur en ontvanger nader gedefinieerd als de functionaris die als
zodanig bij de ministeriele regeling is aangewezen.

Naast de heffing en invordering van belastingen kent de wet ook een aantal bevoegdheden toe
aan het bestuur van „ Rijks belastingen (zie art. 76 lid 2 en 80 lid 2 AWR).
Het is de FIOD-ECD die zicht richt op de opsporing van fiscale delicten naar aanleiding van
fraudezaken die door de eenheden van de Belastingdienst worden aangeleverd.


4. Heffing van belastingen
In de AWR kunnen twee methoden voor heffing van belastingen worden onderscheiden:
1) De heffing bij wege van aanslag (bv. Inkomstenbelasting o.g.v. art. 9.1 lid 1 IB 2001
en vennootschapsbelasting o.g.v. art. 24 lid 1 Vpb). Burger moet wel aangifte doen.
Inspecteur controleert deze aangifte en zal op basis van aangifte de aanslag vaststellen.
Deze heffing vindt plaats op grond van hoofdstuk 3 van de AWR. De vaststelling van
de belastingschuld is daarbij opgedragen aan de inspecteur. Het is daarmee primair de
verantwoordelijkheid van de inspecteur dat de aanslag juist wordt vastgesteld. De
aangifte van de belastingplichtige is slechts een hulpmiddel om die aanslag vast te
stellen.
Bij belastingen geheven bij wege van aanslag, heeft het vaststellen van de aanslag een
belangrijke functie met het oog op de rechtszekerheid.
2) Voldoening of afdracht op aangifte. Burger stelt zelf aanslag vast. (bv. Omzetbelasting
o.g.v. art. 14 Wet OB, de belastingen van rechtsverkeer o.g.v. 17 BRV, de
motorrijtuigenbelasting o.g.v. art. MRB, loonbelasting o.g.v. art. 27 LB en
dividendbelasting o.g.v. art. 7 Wet DB). Ook betalingen ten behoeve van derden
worden geheven door voldoening of afdracht op aangifte (=o.a. loonbelasting en
dividendbelasting). De persoon die betalingen ten behoeve van derden verricht, wordt
de inhoudingsplichtige genoemd.

Dit onderscheid moet je weten i.v.m. bestuurlijke boeten. Art. 67f AWR zijn boetebepalingen,
deze bepaling maakt onderscheid tussen de verschillende heffingsmethodieken.




6

, Is de aangifte aanvankelijk tot een te laag bedrag vastgesteld cq. opgelegd, dan kan de
inspecteur onder bepaalde voorwaarden een corrigerende heffingshandeling verrichten. Voor
aanslagbelastingen gebeurt dat door middel van navorderingsaanslag (art. 16 AWR).
Navordering kan plaatsvinden indien sprake is van een nieuw feit. Ingevolge art. 16 lid 1
AWR kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn,
geen grond voor navordering opleveren. Drie uitzonderingen: als de belastingplichtige ter
zake van dit feit te kwader trouw is + schrijf- en tikfout + art. 16 lid 2 onder c AWR.
Voor aangiftebelastingen door middel van een naheffingsaanslag (art. 20 AWR).


5. Verplichtingen in het kader van de belastingheffing
5.1 Aangifteverplichting

Ingevolge art. 6 lid 1 AWR kan de inspecteur een persoon die vermoedelijk belastingplichtig
is, uitnodigen tot het doen van aangifte. Als een persoon de uitnodiging ontvangen heeft, is hij
op grond van art. 8 lid 1 AWR verplicht om aangifte te doen, tevens geldt het vereiste dat de
aangifte gedaan moet worden zoals bedoeld in art. 25 lid 3 en art. 27e AWR.

De aangifteplicht geldt voor beide heffingsmethodieken en houdt in:
1) „Opgave van gegevens‟ ex. art. 7 AWR
2) „Stellig, duidelijk en zonder voorbehoud‟ ex. art. 8 AWR
3) „Juist en volledig‟ ex art. 69 AWR. Het opzettelijk niet, onjuist of onvolledig aangifte
doen, is een strafbaar feit, maar er kan ook een bestuurlijke boete worden opgelegd.

5.2 Bijkomende fiscale verplichtingen
Een aangifte kan aanleiding geven tot het vragen van inlichtingen of gegevens. De inspecteur
kan deze informatie van de burger vragen. Bijkomende fiscale verplichtingen staat genoemd
in hoofdstuk VIII, afdeling 2 van de AWR. De toezichtsbevoegdheden van Afdeling 5.2 van
de Awb worden hier dus NIET gebruikt. De Belastingdienst beschikt over eigen
bestuursrechtelijke onderzoeksbevoegdheden die specifiek zijn toegespitst op de behoeften
van de fiscale rechtshandhaving.

De bevraagde is gehouden de door de inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen te
verstrekken, die voor:
- de eigen belastingplicht (art. 47 lid 1 sub a AWR);
- de inhoudingsplicht (art. 53 lid 1 sub b AWR, of;
- de belastingheffing van derden (art. 53 lid 1 sub a AWR)
van belang kunnen zijn. De gegevens en inlichtingen dienden duidelijk, stellig en zonder
voorbehoud te worden verstrekt, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling of op andere wijze, ter
keuze van de inspecteur en binnen een door hem te stellen redelijke termijn (art. 49 lid 1
AWR). Niet nakoming van de inlichtingenplicht is uitdrukkelijk strafbaar gesteld in art. 68 lid
1 sub a (overtredingen) en in art. 69 lid 1 AWR (misdrijven).

Aan de informatieplicht zijn ook grenzen gesteld. De informatie die moet worden verstrekt of
voor raadpleging beschikbaar moet worden gesteld, moet voor de belastingheffing van belang
kunnen zijn. Indien de informatie niet van belang kan zijn en de inspecteur er toch om vraagt,
dan maakt hij zich schuldig aan misbruik van bevoegdheid („detournement de pouvoir‟).

„Detournement de pouvoir‟ is niet het enige beginsel van behoorlijk bestuur dat bij de
toepassing van art. 47 AWR van belang is.


7

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Pvanpeerdesteijn. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €15,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 81113 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€15,49  49x  verkocht
  • (6)
  Kopen