Samenvatting studieboek Bestuursrecht (deel 1) van L.J.A. Damen en anderen (De complete voorgeschreven studiestof voor dit boek in het kader van het vak bestuursrecht, zie voor) - ISBN: 9789089747402, Druk: 4, Uitgavejaar: 2013
Samenvatting Damen – Bestuursrecht deel 1 (vierde druk)
Samengevat is (de complete voorgeschreven studiestof voor dit boek in het kader van het vak
bestuursrecht):
- Hoofdstuk 1 §1.1-1.4
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 6 §6.1-6.4 & 6.7
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 10
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12 §12.1-12.3.6.1 & 12.3.6.5-12.3.8
- Hoofdstuk 16 §16.5
Hoofdstuk 1 – Inleiding (p. 33-82)
§1.1 Centrale vragen van bestuursrecht
‘Bestuursrecht’ wordt wel omschreven als het ‘recht voor, van en tegen het overheidsbestuur’. Het
bestuursrecht gaat in essentie over:
- het instrumentarium waarmee de overheid bestuurt;
- de normen die bij het besturen in acht moeten worden genomen;
- de mogelijkheden om zich tegen het overheidsbestuur te verzetten.
Kenmerkend blijft hierbij dus instrument en waarborg.
Bij een ‘nachtwakerstaat’ is er sprake van een minimale overheid.
Er zijn aparte regels van bestuursrecht omdat privaatrechtelijke en strafrechtelijke bepalingen zich
slechts in geringe mate voor het normeren van bestuursrechtelijke verhoudingen lenen.
Overheidsorganen stellen vaak eenzijdig vast wat rechtens is: verticaal overheidsbestuur.
Privaatrechtelijke regels gaan uit van in beginsel gelijkwaardige partijen en het strafrecht is met
name gericht op bestraffing van de dader, terwijl het bestuursrecht veel meer gericht is op het
bereiken of herstellen van de legale situatie. Bestuursrechtelijke normen zijn vaak voorwaardelijk
geformuleerd: iets is verboden tenzij vergunning of ontheffing wordt verleend.
Geleidelijk aan kwam de sturende functie van de overheid naar voren en in de tweede helft van de
vorige eeuw kwam ook nog de arbitrerende functie van de overheid tot ontwikkeling. Deze komt
vooral tot uitdrukking in planbevoegdheden ten aanzien van de verdeling van de beschikbare ruimte
en in het verbinden van voorschriften aan een vergunning waarin de tegenstrijdige belangen zo veel
mogelijk met elkaar worden verzoend.
Er zijn in totaal vier functies ontstaan: ordenende, presterende, sturende en arbitrerende; alle zijn
nog steeds van belang.
,Begin vorige eeuw was er sprake van een ‘terugtred van de wetgever’. In die ‘terugtred’ kan men
twee aspecten onderscheiden. Enerzijds wordt in de wet in formele zin het vaststellen van algemeen
verbindende voorschriften overgelaten aan bestuursorganen van de centrale overheid. Anderzijds
komt het voor dat noch in de formele wet, noch in (lagere) bestuurswetgeving het gedrag van de
burgers wordt geformuleerd, maar dat die normering wordt overgelaten aan een bestuursorgaan
door middel van uitoefening van beschikkings- of andere bestuursrechtelijke bevoegdheden.
Er is echter nooit sprake van rechtsvrije ruimte. In de jurisprudentie is aangenomen dat het bestaan
van discretionaire bevoegdheden er niet aan in de weg staat dat het bestuur zich aan algemene
rechtsbeginselen moet houden.
Samenvattend kunnen we stellen dat de verhouding tussen bestuur en burger in belangrijke mate tot
uitdrukking komt in de wet, in beleidsregels en in de beginselen van behoorlijk bestuur.
Hoe wordt de kwaliteit van het overheidsbestuur gewaarborgd?:
- kwaliteit van de wetgeving
- politieke controle door vertegenwoordigende organen
- controle door de rechter (hij mag echter niet de doelmatigheid van besluiten toetsen en zeker niet
‘op de stoel van de administratie gaan zitten’)
- controle door hogere bestuursorganen: bestuurlijk toezicht
§1.2 Fundamentele beginselen en uitgangspunten
We gaan ervan uit dat Nederland een democratische rechtsstaat (overheid is gevonden aan
algemene en specifieke rechtsnormen) is. Het bestuursrecht voorziet in allerlei instrumenten, in het
bestuursrecht moeten daarom ook waarborgen zijn opgenomen. Het bestuursrecht bevindt zich
steeds in de spanningsboog tussen instrument en waarborg.
De democratische rechtsstaat wordt gekenmerkt door:
1) democratie
- volkssoevereiniteit
- de leer van de machtenscheiding (checks and balances)
- de leer van de verantwoordelijkheid (de belangrijkste bestuursorganen zijn direct of
indirect verantwoording verschuldigd aan een vertegenwoordigend lichaam)
- de openbaarheid van bestuur (bestuursorganen zijn verplicht tegenover burgers een zekere
mate van openbaarheid te betrachten)
2) het legaliteitsbeginsel: volgens de klassieke opvatting houdt het legaliteitsbeginsel of
wetmatigheidsbeginsel in dat, uitzonderingsgevallen van subjectief noodrecht daargelaten, het
overheidsoptreden een grondslag in de wet behoeft voor zover een bestuursorgaan de burgers
gebiedend of verbiedend in hun vrijheid of eigendom beperkt. Voor die terreinen waar geen
uitdrukkelijke wettelijke grondslag is voorgeschreven, berust de eis van een wettelijke grondslag op
ongeschreven recht. Het legaliteitsbeginsel vormt in dat opzicht ongeschreven constitutioneel recht.
Inmiddels kunnen Nederlandse bestuursorganen bevoegdheden rechtstreeks aan het
communautaire recht ontlenen.
3) het specialiteitsbeginsel: de overheid moet het algemeen belang behartigen, hiervoor beschikt
het over doelgebonden specifieke bevoegdheden, die hem bij wettelijk voorschrift zijn toegekend.
, Er is een stroom van beschouwingen aan het specialiteitsbeginsel gewijd. Inmiddels worden de
verschillende auteurs ingedeeld in ‘preciezen’, ‘gematigden’ en ‘rekkelijken’, naar gelang de invloed
die zij aan het specialiteitsbeginsel in het proces van belangenafweging aan bestuursorganen
toekennen. De discussie in de literatuur beweegt zich voornamelijk rond de vraag in hoeverre
particuliere belangen van derden mogen worden betrokken in de belangenafweging die een
bestuursorgaan maakt met het oog op het nemen van een besluit dat geadresseerd zal zijn aan een
ander. Dat een bestuursorgaan geen andere algemene belangen mag behartigen dan die met het oog
waarop de bevoegdheid aan het orgaan is toegekend, wordt vrij algemeen aanvaard.
4) het rechtszekerheidsbeginsel: de rechtszekerheid die de burger tegenover de overheid kan
claimen, is medebepalend voor de begrenzing van de inbreuken die van overheidswege op de
vrijheid van de individuele burgers mogen worden gemaakt.
Het formele rechtszekerheidsbeginsel ziet op een duidelijke begrenzing van de bestuursbevoegdheid
en op ondubbelzinnigheid in de bepaling van de rechtspositie van de burger.
Het materiële rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat het geldende recht ook werkelijk toepassing
vindt en voorts dat besluiten in beginsel niet met terugwerkende kracht aan burgers mogen worden
tegengeworpen. Het omvat tevens het vertrouwensbeginsel (dat kan worden gedefinieerd als: het
algemene beginsel van behoorlijk bestuur dat gerechtvaardigde verwachtingen van een burger,
opgewekt door handelen of nalaten van de overheid, zo enigszins mogelijk moeten worden
gehonoreerd). Juist in het bestuursrecht heeft het rechtszekerheidsbeginsel niet alleen een
afwerende, maar ook een activerende functie. Er vloeit dan ook een zorgplicht voor de overheid uit
voort; een plicht tot ‘bevordering van rechtszekerheid en gelijkheid’.
De Nationale ombudsman erkent het beginsel van ‘actieve en adequate informatieverstrekking’:
bestuursorganen moeten ‘burgers met het oog op de behartiging van hun belangen actief en
desgevraagd van adequate informatie voorzien’. Bestuursrechters hebben tot nu toe dit beginsel niet
erkend.
5) het gelijkheidsbeginsel. Aristoteles: gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden, ongelijke
gevallen ongelijk naar de mate van verschil. Een ongelijke behandeling van groepen burgers behoeft
altijd een rechtens voldoende rechtvaardiging. Voor het bestuursrecht kunnen aan het
gelijkheidsbeginsel de volgende uitgangspunten worden ontleend:
a. Groepen burgers die in gelijke of rechtens vergelijkbare omstandigheden verkeren
moeten in beginsel gelijk worden behandeld.
b. Zonder een expliciete grond die in redelijkheid een ongelijke behandeling van groepen
burgers kan rechtvaardigen, mag een bestuursorgaan die groepen burgers niet ongelijk
behandelen.
c. Als door een bestuursorgaan een grond voor ongelijke behandeling van groepen burgers
wordt aangevoerd, rijst de vraag of de criteria die het bestuursorgaan hanteert, getuigen
van een evenwichtige belangenafweging in verband met de belangen van elk van die groepen
burgers en met het specifieke belang dat aan het bestuursorgaan is toevertrouwd.
d. Zijn er beslissingscriteria vastgesteld die een gerechtvaardigd onderscheid maken, dan
moet een burger die toepassing daarvan verlangt, overeenkomstig die criteria worden
behandeld.
e. Groepen burgers die niet in gelijke of rechtens vergelijkbare omstandigheden verkeren,
mogen niet gelijk worden behandeld.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper kimvanderworp. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.