Staatsrecht deel II – Werkgroepen
Week 14: Rechtspraak, rechterlijke onpartijdigheid
Week 15: De onafhankelijkheid van de rechter, de bestuursstructuur van de rechterlijke
macht en het openbaar ministerie
Week 16: Hoge Raad, rechtseenheid, onrechtmatige rechtspraak
Week 17: Toegang tot de rechter
Week 18: Rechtspraak en rechtsvorming; political questions
Week 19: Grondrechten: algemene inleiding
Week 20: Beperking van grondwettelijke grondrechten
Week 21: Internationale grondrechten
Week 22: Uitingsvrijheid & vrijheid van betoging
Week 23: Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging & de vrijheid van onderwijs
Week 24: Het gelijkheidsbeginsel
Week 25: Het recht op privacy
Werkgroep 14: Rechtspraak, rechterlijke onpartijdigheid
Jurisprudentie
EHRM 23 oktober 1985, NJ 1988, 937 (Benthem).
EHRM 24 mei 1989, NJ 1999, 627 (Hauschildt).
EHRM 6 mei 2003, AB 2003, 211 (Kleyn).
Rechtspraak
- Rechtspraak = berechting van geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen, en
strafbare feiten (112 jo. 113 lid 1 Gw)
o Andersoortige geschillen = bestuursrechtspraak (112 lid 2 Gw)
- De wet bepaald de gerechten (116 Gw)
- Gerechten = rechtbanken/hoven en Hoge Raad. (2 WRO)
o Daarnaast erkennen we nog de bijzondere bestuursrechters: ABRvS, CBB, CRvB. Zij
behoren niet tot de rechterlijke macht! Alle onafhankelijkheid/onpartijdigheden
bepalingen zijn dus niet in beginsel van toepassing op deze organisaties. De
bijzondere wetten die regelen voor bestuursrechtspraak!
Functie van rechtspraak (vraag 1/2)
De functie van rechtspraak houdt in dat aan de rechterlijke macht, door de wet ingesteld en
georganiseerd (116 en 118 Gw) en onafhankelijk van bestuur en wetgever (117 Gw), de berechting
van civiele en niet-burgerlijke rechtsbetrekkingen opgedragen (112 Gw), evenals de berechting van
strafbare feiten (113 Gw). Dit met het voorbehoud dat deze macht niet treedt in de beoordeling van de
grondwettigheid van wetten en verdragen (120 Gw) en zijn beslissingen goed motiveert en in
openbaarheid afdoet (121 Gw). Bestuursrechtelijke geschillen kunnen ook door andere instanties
worden berecht, dit hoeft niet door de rechtelijke macht.
6 EVRM/47 Handvest voegt hieraan toe dat iedereen het recht heeft op een eerlijke, openbare
behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht binnen een redelijke
termijn (lid 1). Zie ook lid 2: iedere verdachte moet voor onschuldig worden gehouden totdat het
tegendeel bewezen. Het recht op een onpartijdig en onafhankelijk gerecht en eerlijke behandeling
is niet opgenomen in de Grondwet. Dit is wel af te leiden uit bijvoorbeeld het feit dat rechters voor
het leven worden benoemd.
112 en 113 Gw: berechting van burgerlijke geschillen met strafbare feiten
11+12 Wet AB: grenzen aan de taken van de rechter. De rechter mag geen inhoudelijke
waarde/billijkheid aan de wet geven en geen algemene regelingen vastleggen in zijn uitspraken
(dus enkel concrete beslissingen). De wetgever moet zeggen of een wet juist is, dit is niet de taak
van de rechter.
,Rechtspraak is het geven van een:
1. Concrete (= abstracte) regel 12 Wet AB
2. Bindende beslissing Benthem
3. Van een geschil of over de berechting van een strafbaar feit 112 jo. 113 Gw
4. Door een overheidsambt/onpartijdig gerecht o.g.v. 47 Handvest en 6 EVRM
5. Dat daarbij zelf de relevante feiten vaststelt (348 jo. 350 ; 8:61 lid 3 Awb)
6. En beslist o.g.v. rechtmatigheid (de rechter geef een rechtmatigheidsoordeel en geen
doelmatigheidsoordeel) 11 Wet Ab
Verschil rechtspraak en wetgeving: wetgeving = algemene regel en niet concreet in één geval.
Verschil rechtspraak en bestuur: bestuur beoordeelt op doelmatigheid, rechter enkel op
rechtmatigheid.
Benthem (vraag 3)
Casus: Benthem krijgt een vergunning, overheidsinstantie (inspecteur) ging daartegen in beroep; KB.
Afdeling geschillen geeft advies aan de Kroon (de regering) en die besluit (arceer onder II ‘bankrupt’).
Benthem: geen beslissing van een rechter, de Kroon is geen rechter in zin van artikel 6 EVRM.
Beoordeling: Bij de beoordeling van artikel 6 EVRM kijkt het EHRM eerst de reikwijdte van 6 EVRM:
1. Is er een geschil?
2. Is er sprake van een schending van civil right/obligation of criminal charge?
EHRM oordeelt dat hier sprake van is. Een vergunning heeft economische waarde en
deze vergunning ligt zo dicht bij zijn grondrecht, omdat hij anders zijn bedrijf niet meer kan
uitoefenen. Hij viel dus onder 6 EVRM:
3. Is er sprake van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht?
EHRM: Is de kroon een rechter?
r.o. 43 e.v. Nee, de Kroon (de regering) is een meerdere van degene die beroep heeft
ingesteld, en dus niet onafhankelijk, want regering en inspecteur behoren beide tot
uitvoerende macht.
EHRM: is de Afdeling geschillen een rechter?
r.o. 38-43: Nee, het is geen bindend advies. Zij hebben hierdoor geen rechtsprekende
functie.
Conclusie: de Kroon is geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht in de zin van artikel 6 EVRM.
Het Kroonberoep is hierna afgeschaft.
Onafhankelijkheid
Onafhankelijkheid ziet op de relatie tussen overheidsinstantie -- rechter. Belangrijk omdat de rechter
géén algemene belangen mag dienen en enkel algemene regels toepast. Is daarnaast belangrijk voor
rechtsgelijkheid en het recht op een eerlijk proces. Geen inmenging van andere staatsmachten
In Nederland is er geen totale machtenscheiding. Immers 81 Gw regering maakt deel uit van de
wetgevende macht. Bij machtenscheiding moet elk van de drie functies onder worden gebracht bij een
onafhankelijke instantie: ieder een apart ambt. S-G als wetgevende macht, regering als uitvoerende
macht en rechtspraak als onafhankelijke rechtelijke macht. Dit voorkomt dat de macht bij één ambt
ligt. De scheiding vindt men in de Grondwet.
Nederland kent checks and balances:
De regering benoemt de leden van de rechtelijke macht met rechtspraak belast (117 Gw)
De wetgever bepaald welke ambten met rechtspraak zijn voorzien (116 Gw)
Regering kan gratie verlenen (112 Gw)
Onpartijdigheid
, = neutraliteit tegenover de zaak en diens partijen (12 WrO). Ziet toe op de relatie rechter -
procespartijen. Zie artikel 6 EVRM rechter mag niet vooringenomen zijn en moet onbevangen het
geschil beslechten.
Er bestaan twee soorten onpartijdigheid:
1. Subjectief: de persoonlijke mening van de rechter. Is de rechter écht onpartijdig? Dit is moeilijk
vast te stellen, om die reden:
2. Objectief: zijn er feiten of omstandigheden die lijden tot een schijn van onpartijdigheid?
De rechter dient aan derden de indruk te wekken dat hij onpartijdig is (los van het feit of hij dit
daadwerkelijk is.
Zie hiervoor EHRM: Hauschildt & Kleyn (opdracht)
Hauschildt vs. Denmark
Casus: Hauschildt was een Deens ondernemer die werd aangeklaagd voor belastingfraude en
belastingontduiking. Judge Larsen had eerder in het gerechtelijk vooronderzoek een positieve
beslissing genomen over het in bewaring houden van Hauschildt tot het onderzoek ter terechtzitting.
Denemarken kent ook een rechter die een toezichthoudende rol heeft in het gerechtelijk
vooronderzoek. Dezelfde rechter was vervolgens ook betrokken bij het onderzoek ter terechtzitting en
diende zich uit te laten over de vaag of Hauschildt schuldig was – terwijl de rechter dit volgens 6
EVRM ‘with a mind entirely free of prejudice’ moet doen. Heeft Hauschildt nu wel een onpartijdige
gerecht als bedoeld in artikel 6 EVRM gehad?
Beoordeling: eerst reikwijdte 6 EVRM:
1. Sprake van een geschil? Ja.
2. Sprake van een ‘criminal charge’ zoals bedoeld in artikel 6 EVRM?
3. Sprake van een onpartijdig en onafhankelijk gerecht?
Is de rechter onpartijdig als hij tijdens het vooronderzoek betrokken was en daarna
zittingsrechter wordt in dezelfde zaak?
Moet worden beoordeeld aan de hand van de:
Subjectieve test (r.o. 46 + 47)
= persoonlijke instelling van de rechter. Is de rechter écht partijdig? Is lastig te beantwoorden, dus
dit maakt feitelijk niet uit. Belangrijk is de:
Objectieve test (r.o. 46 + 48)
= is er een objectiveerbare schijn van onpartijdigheid?
Los van de persoonlijke instelling van de rechter, kunnen er feiten zijn die kunnen leiden tot twijfel
over de partijdigheid. Zelfs de schijn van onpartijdigheid kan hiervoor doorslaggevend zijn. Om te
kunnen vaststellen over er sprake is van een legitieme reden om aan de onpartijdigheid van de
rechter te twijfelen, is bepalend of deze schijn kan worden geobjectiveerd (r.o. 48)
Het enkele feit dat een lidstaat een stelsel heeft waarbij een rechter die betrokken is bij het onderzoek
ter terechtzitting ook beslissingen heeft gemaakt in het vooronderzoek, is op zichzelf voldoende niet
om te spreken van een schijn van onpartijdigheid. Maar in sommige bijzondere gevallen kan men tot
een andere conclusie komen (r.o. 51). In deze zaak speelde mee dat:
9 van de beslissingen die in het vooronderzoek door Judge Larsson waren gemaakt, leunden
sterk op section 726.
Hetzelfde geldt voor de beslissing die werd genomen ‘before appeal’ om Hauschildt langer in
bewaring te houden. Ook daar leunden de rechters sterk op section 726.
Om section 726 toe te passen is een verdenking vereist dat de verdachte het feit heeft gepleegd.
Dit betekent dat de rechters moesten oordelen of er een ‘grote mate van duidelijkheid bestond
over de schuld van de verdachte’’.
De beslissingen die de rechter in het vooronderzoek heeft moeten nemen (waarvoor enige mate
van verdenking was verreist) en het uiteindelijk nemen van een beslissing over de schuldigheid
van de verdachte staat op gespannen voet met elkaar (r.o. 51)
, Doordat het voorarrest enkel kon worden verlengd indien bij de rechter een verdenking jegens de
verdachte bestond, en dezelfde rechter ook rechter was in het onderzoek ter terechtzitting, is de
schijn van onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd.
Schending van artikel 6 EVRM
Dit is ook terug te zien aan artikel 268 lid 2 Sv ‘De rechter die als rechter-commissaris enig
onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt, behoudens bij toepassing van artikel 316, tweede lid, op
straffe van nietigheid aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.’
Voor de R-C geldt dat ten aanzien van hem de vrees zou kunnen ontstaan dat hij op grond van reeds
verricht onderzoek niet meer geheel onbevangen staat tegenover de tot de verdachte gerichte
beschuldiging. Het artikel sterkt ertoe om te voorkomen dat de R-C meewerkt aan het onderzoek ter
terechtzitting omtrent de gegrondheid van die beschuldiging en aan de op grondslag van zijn eigen
onderzoek te geven uitspraak. In dit voorschrift wordt (op straffe van nietigheid) geen onderscheid
gemaakt naar de aard en de omvang van de onderzoekwerkzaamheden die de desbetreffende rechter
als R-C heeft verricht.
In Hauschildt heeft de ‘R-C’ een bevel tot bewaring gegeven na de verdachte te hebben gehoord en
een gerechtelijk vooronderzoek geopend. Dit is het verrichten van ‘enig onderzoek’ in de zin van 268
Sv. Hier is tevens een verdenking voor nodig. Dat brengt mee dat indien diezelfde R-C zou deelnemen
in de Kamer van de Rechtbank die het onderzoek ter terechtzitting verricht, 268 Sv is geschonden.
Dus zou er sprake zijn van nietigheid.
Kleyn:
Casus: Het geschil betrof de Betuweroute, een nieuwe spoorlijn van Rotterdam naar Duitsland.
Terzake van deze route was een planologische kernbeslissing (PKB), gevolgd door het Tracébesluit
Betuweroute, op basis van de Tracéwet.
Over het voorstel van de Tracéwet en de wijziging van dit voorstel had de Raad van state een advies
uitgebracht. Tegen het PKB, als het Tracébesluit werden veel beroep ingediend. De Afdeling
bestuursrechtspraak behandelde deze beroepen en bestond uit 3 staatsraden die hadden meegewerkt
aan de adviezen over de Tracéwet. Twee appellanten dienden een wrakingsverzoek in tegen primair
de gehele RvS en secundair de drie staatsraden (volledige raad) op grond dat zij al reeds eerder
hadden geadviseerd over het voorstel van de Tracéwet. Deze vermengingen van adviserende en
rechtsprekende functies zou inhouden dat er niet kon worden gesproken van een onafhankelijk en
onpartijdig gerecht in de zin van artikel 6 EVRM.
Rechtsvraag: Wanneer is er nu sprake van onpartijdigheid en onafhankelijkheid?.
R.o. 190 (standaardoverweging): voor de onafhankelijkheid wordt gekeken naar de wijze van
benoeming van de rechters, de termijn waarvoor ze zitten en het bestaan van waarborgen tegen druk
van buitenaf. Er moet ook 'an appearance of independence' - schijn van onafhankelijkheid (die van
afhankelijkheid telt).
R.o. 191: er zijn twee aspecten - subjectieve en objectieve onpartijdigheid. Het gaat erom dat rechters
zelf niet vooringenomen zijn (geen bijzonder belang bij de zaak of partijen) en de schijn van
partijdigheid is belangrijk.
192: onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn zo verweven: dat ze het samen gaan behandelen. Een
objectieve buitenstaander moet het geloof kunnen hebben dat de rechters onpartijdig zijn. R.o. 194 t/m
196 (vooral de laatste): subjectieve onpartijdigheid was hier niet aan de orde.
R.o. 198 t/ m 200: uiteen wordt gezet wordt of sprake was van een ongeoorloofde cumulatie van
functie (advisering en rechtspraak). Dit kan een probleem opleveren bij behandeling van dezelfde
zaak of hetzelfde besluit. Het hoofdbestand van het advies zit als hoofdstuk in de parlementaire