HC WEEK 1:
Behaviorisme: gedrag kan veranderd worden door het te belonen (neemt het toe) of te straffen
(neem het af). ‘James Watson’
Permissieve opvoedingsstijl: toegeven aan de behoefte van je kind. ‘Benjamin’
Ontwikkeling door een complex samenspel tussen verschillende factoren:
- Biologische systemen (genen, hersenen, hormonen)
- Pedagogische systemen (gezin, familie, buurt, school)
- Chronosysteem: ontwikkelingen in de samenleving (economisch, sociaal, cultureel, politiek)
- Fysische omgeving: huisvesting, veiligheid, kwaliteit, voeding.
- Maar ook door toeval!
Pedagogische wetenschappen bestuderen de opvoeding, het onderwijs en de hulpverlening aan
kinderen en jeugdigen met het oog op verbetering van de praktijk. (Van IJzendoorn & van Rosmalen,
2016).
Empirisch-analytische pedagogiek: op systematische wijze pedagogische handelingen, methoden,
programma’s. therapieën uitproberen kijken of er sprake is van een pedagogische effect.
- Empirisch: kennis ontstaat door het systematisch verzamelen van gegevens en deze via
statische methoden analyseren
- Analytisch: reductie, de hele werkelijkheid is te complex om te onderzoeken. Het is een
ondersteuning. Het is geen duidelijke oplossing
- Onderzoek moet repliceerbaar zijn: als het onderzoek nog een keer gedaan wordt, moet de
uitkomst hetzelfde zijn
- Theorie en kennis moet falsificeerbaar zijn: je theorie moet weerlegd kunnen worden
- Niet normatief: de empirisch-analytische pedagogiek schrijdt niet voor hoe de opvoeding
eruit moet zien
Normatieve pedagogiek: wat is goede opvoeding? Het kind begrijpen zoals het is. (M.J Langeveld)
- Relatie opvoeding & democratische rechtstaat
- Opvoeding als tegenwicht voor polarisatie en haat
Hoopgevende sociale pedagogiek:
- Minder problematiseren en meer gericht zijn op groei
- Minder individueel en meer sociaal
- Jeugd gedijt beter in rijke sociale netwerken
Raising future generations: visie op en (her)profilering van de pedagogische wetenschap in Utrecht.
Uitgangspunten:
1. Systematisch perspectief of contextbenadering: het bio-ecologisch model.
- Kinderen groeien niet op in het isolement van het gezin, maar in meerdere contexten.
2. Dimensionele en positieve benadering
- Minder nadruk op classificeren (= vaststellen stoornissen), maar op profielen in dimensies
- Culturele diversiteit, de ene cultuur is niet beter dan de ander
- Minder nadruk op de problemen, maar op kansen, ontwikkelingsmogelijkheden, participatie,
inclusie, optimale benutting van het potentieel van ieder individu
3. Multidisciplinair & multinationaal
Hoofdstuk 1:
Humans ecology: de biologische, psychologische, sociale en culture die ervoor zorgen hoe een mens
omgaat met dingen. Door de interactie tussen deze onderdelen.
,Adaption (aanpassen): aanpassen aan de normen en waarden van je omgeving om zo beter te
kunnen functioneren in de omgeving.
Demographics: plek in de samenleving op basis van eigenschappen zoals bijv. leeftijd.
Socialization: zorgen dat je goed mogelijk in een groep zit. Door elkaar te helpen bijv.
Internalisatie: gedragingen die volledig eigen zijn gemaakt. Kinderen maken de geboden en
verboden van de ouders eigen.
- Reciprocal (wederzijds): een individu die een interactie heeft met een ander individu geeft
een reactie op elkaar.
- Dynamisch proces: individu die een producer van reactie is, maar ook een product.
Passief genotype- omgeving interactie: ouders + omgeving ontwikkeling
Evocatief genotype- omgeving interactie: kind lokt reactie omgeving ontwikkeling
Actief genotype- omgeving interactie: kind ziet competitie omgeving ontwikkeling
Temperament: karaktereigenschap die bepaalt hoe je op dingen reageert.
Maturation (rijping): ontwikkeling veranderingen gepaard met het biologische proces ouder worden.
Unintentional (onopzettelijk) socialization: spontaan handelen tijdens een situatie i.p.v regels die er
van te voren over zijn gemaakt.
Developmentallyappropiate: normaal groei patroon van kinderen en hun individueel verschil.
Theorie: observaties, bespreekt verschillende feiten of gebeurtenissen en voorspelt uitkomsten.
Bio-ecologisch: verwijst naar de rol die organismen toevoegen aan het vormen van de omgeving.
Hier wordt gekeken naar biologisch, sociaal en psychologisch karakter.
Theorie van Piaget cognitieve ontwikkeling bij kinderen:
- Zuigenlingen en peuters (0-2): herkennen dingen door voelen, smaak en geluid
- Kleuters (3-5): snappen relaties tussen dingen
- Scholieren (6-11): relaties worden duidelijker
- Adolescent (12-/): snappen volledig de relaties tussen dingen en kunnen dingen oplossen
door ervaring.
Bronfenbrenner’s bio-ecologisch systeem:
1. Mircrosysteem: familie, school, peer group (vrienden) en gemeenschap/buurt, media. Er is
ook interactie in het microsysteem. Als voorbeeld als de vader en moeder het niet met elkaar
eens zijn heeft dat effect op een kind. Directe communicatie met het kind.
2. Mesosysteem: combinatie tussen 2 microsystemen zoals bijvoorbeeld familie en school.
Zonder dat het kind erbij is.
3. Exosysteem: kinderen maken er niet per se onderdeel van uit, maar ze worden er wel door
beïnvloed. De baan van ouders. Het verloopt indirect via microsysteem.
4. Macrosysteem: de groep en subcultuur waar een persoon tot behoord zoals geloof,
levensstijl, democratie, wetten en maatschappij. Etniciteit: sociaal-culturele groep, die een
bepaalt aantal mensen verbindt. Zoals geloof, cultuur.
- Low-context macrosysteem: cultuur eigenschappen zijn rationaliteit, competitie, ego en
verbetering.
- High-context macrosysteem: emotioneel, intuïtie, samenwerken, zelfde groep en traditie
Low-context High-context
Communicatie Belangrijker wat er is gezegd Body language, communicatie
dan wie het heeft gezegd. Gaat hangt af van de plaats. Jij ipv u.
via brieven, uitgeprint papier
of een gesproken verklaring.
Relatie tussen natuur en Natuur wordt onder controle Iedereen is met elkaar.
sociale omgeving gehouden. Je gedraagt je
anders bij vrienden, collega’s
en buren.
Aangepast gedrag om te Vrijheid en elkaar helpen Streng aan de regels houden
, overleven
5. Chronosysteem: veranderingen in het ecologische systeem dat de ontwikkeling kan
aantasten. (wapens)
- Het verleden: ecologische veranderingen kan verschillend impact hebben op de socialisatie
van een kind zoals leeftijd, gender, bestaande relaties enz.
- Het nu: een traumatische gebeurtenis kan een kind jaren lang aantasten.
- De toekomst: zorgen dat een kind stabiliteit heeft bij veranderingen door ze er op voor te
bereiden.
‘Gezonde’ kinderen: goeie familie en omgeving, goeie economie, gezondheidszorg (gezond kind),
veiligheid, gedrag.
Pedagogiek moet gaan over perspectief, over groei, en over het handelen van volwassenen om die
groei te stimuleren. Maar zoals gezegd hebben we ons wel heel erg geconcentreerd op al datgene
wat niet goed gaat.
HC WEEK 2:
Het ‘genen’ model:
- Spoetnik effect: de russen brengen met resultaat als eerste een satelliet in een baan om de
aarde. Amerika reageert o.a. met een pedagogisch programma: brede stimulering van de
ontwikkeling van arme bevolking.
Head start: programma waar kinderen halve dagen een paar keer per week naar de peuterspeelzaal
gaan zonder een duidelijk programma met als doel verhoging IQ en taalvaardigheid. Helaas is dit
programma gefaald aangezien er nauwelijks blijvende effecten zijn.
- Arthur Jansen zegt: er is geen blijvend effect, want intelligentie (g-factor) als erfelijkheid, is
niet wezenlijk veranderbaar.
- Sir Cyril Burt (1883-1971): beschuldigd van het vervalsen van tweelinggegevens om de
erfelijkheid van intelligentie te bewijzen.
Bezwaren tegen het genetische-model:
- Geen ‘inhoudelijke’ theorie over manier waarop de genen (=genotype) omgezet worden in
intelligentie (IQ), persoonlijkheid, politieke voorkeur, gedrag… (= fenotype).
Afwijkende bevindingen:
- Er is een sterk effect van adoptie op het gemiddelde IQ, de schoolprestaties enz..
- Gemiddeld IQ van een populatie stijgt (Flynn-effect).
- Minder sterk effect van erfelijkheid in deelpopulaties met een lagere sociaaleconomische
status.
Flynn-effect: Stijging van het gemiddelde IQ van een populatie met circa 1.3 SD (17 IQ punten) in een
periode van 30 jaar (= zeer sterk effect!).
VERKLARINGEN?
- Verandering van de genenpool niet waarschijnlijk (de periode is te kort)
- Stijgend IQ ook gevonden van de ene op de andere generatie (vader-zoon)
Waarschijnlijker: toegenomen educatie (opvoeding), toegenomen complexiteit van beroepen en
veranderingen in het curriculum op school.
IQ-paradox:
- IQ is in hoge mate erfelijk (nature), maar tegelijkertijd sterk afhankelijk van de omgeving
(nurture).
- Hoe ondersteunender de omgeving, hoe hoger het IQ èn hoe sterker de
erfelijkheidscomponent.