Samenvatting Pioneers of Psychology
Vak: Inleiding en de Geschiedenis van de Psychologie 2019/2020
Opleiding: Bachelor Psychologie Tilburg University
Referentie: Fancher, R. E., & Rutherford, A. (2016). Pioneers of Psychology (5de
ed.). W.W. Norton.
Hoofdstuk 1
Socrates
Psyche had eerst de betekenis ‘ademen’. Omdat levende mensen wel ademen en
overledenen/dode dingen niet, heeft het later de betekenis ‘ziel’/‘geest’ gekregen. In
de wetenschap wordt het tegenwoordig meer gezien als ‘verstand’.
Socrates was een sofist: een leermeester gericht op retorica en spreken voor een
publiek voor een politieke loopbaan. Hij legt de nadruk op dat hij weet hoeveel hij
eigenlijk niet weet en liet zijn leerlingen discussies houden om de waarheid te
achterhalen. Hij geloofde in reïncarnatie; dit representeert een extreme vorm van
nativisme waarbij kennis dus al in de psyche zit (het hebben van aangeboren
ideeën), maar door empirische (zie Aristoteles) ervaring moet worden
aangewakkerd.
Plato
Plato was een leerling van Socrates. Zijn ideeën beïnvloedde Plato’s filosofie: Het
nativisme gaat ervan uit dat kennis deels is aangeboren. Door vanuit de aangeboren
kennis verder te redeneren, zou men bij de waarheid uit moeten kunnen komen. Het
rationalisme gaat uit van het menselijk verstand als enige bron van kennis. Om
gedrag te begrijpen, moet er over nagedacht worden. Nadruk op logisch nadenken.
Plato startte de Academy waar leerlingen hun intellectuele doelen kunnen behalen
met nadruk op Socrates’ en Plato’s filosofie. Ideeënleer: Plato geloofde ook dat
verschijningen afwijken van het ‘ideale’ beeld in je gedachte. Bijvoorbeeld alle
honden, alle tafels etc. zien er niet hetzelfde uit, maar in ons hoofd hebben we een
ideaalbeeld dat we gebruiken om voorwerpen in de zintuiglijke wereld te blijven
herkennen. Dit perfecte beeld dat we vormen in dit hogere rijk van ideaalbeelden was
voor Plato veel belangrijker dan de empirische wereld van verschijningen.
De allegorie van de grot: In z’n werk The Republic vraagt hij de lezer om zich een
grot voor te stellen die verbonden is met de buitenwereld door een smalle gang. Er
zitten gevangene in de grot met hun ogen op een rotswand gericht. Het licht komt
niet van buiten, maar van een vuur achter de gevangenen. Achter een scherm lopen
poppenspelers heen en weer die poppen en andere voorwerpen boven het hoofd
houden. Het licht van het vuur zorgt ervoor dat er schaduwen worden gevormd, die
de gevangenen weer waarnemen op de rotswand waarnaar ze kijken. Die
schaduwen zijn zoals de verschijningen en de poppen het ideale. Aan een van de
gevangene wordt laten zien hoe de schaduwen worden gevormd, alleen als hij het
wil vertellen aan de anderen wordt hij vijandelijk en met ongeloof behandeld. Dit is
een metafoor voor hoe de verlichte filosoof behandeld wordt door de gewone mens.
De allegorie van de grot/ideeënleer is het begin van een fundamenteel probleem in
de psychologie: De relatie tussen het bewustzijn van de buitenwereld en de
objectieve natuur van de fysieke stimuli.
De psyche bestaat uit 3 componenten:
rede🡪 lust
🡪 moed
,Hij had als metafoor voor de psyche een wagenmenner. Lust (fysieke verzadiging;)
en moed (plicht en motivatie om actie te nemen bij moeilijkheden en jezelf opzij te
zetten) zijn twee paarden die allebei een andere kant op willen met de rede die deze
twee moet coördineren om samen te werken in dezelfde richting. Iedereen heeft
deze 3 componenten in andere verhoudingen wat hun karakter/klasse bepaalt. Deze
componenten zijn dus aangeboren.
Aristoteles
Aristoteles was een leerling van Plato aan de Academy en had later Theophrastus
als vertrouweling. Hijzelf begon het Lyceum waaraan honderden studeerden.
Doordat hij en Theophrastus het nauwkeurig observeren van belang schatten en
daarna alles classificeerde, was dat het begin van de biologische taxonomie. Hij zag
het brein niet als een oorsprong van kennis zoals Plato en Socrates, maar als een
organisator waarmee je verbanden moet leggen tussen ongeorganiseerde info.
Hij is de grondlegger van het empirisme/inductieve methode waarbij (zintuiglijke)
ervaring de enige bron is van ware kennis. Het gaat uit van meerdere losse
waarnemingen – die zintuiglijk zijn gedaan – die resulteren in een hypothese.
Bijvoorbeeld: ik zie dat alle tien kraaien die ik heb gezien zwart zijn, dus mijn
hypothese is dat alle kraaien een zwarte kleur hebben. Dit is waar tot het moment dat
er een kraai opduikt die niet zwart is. Volgens de empirische kennistheorie heeft de
mens geen aangeboren kennis (innatisme), maar is het menselijke brein bij de
geboorte leeg: de geest is een onbeschreven blad (tabula rasa).
Dit wordt gebruikt om alle levende organismen in te delen. Aristoteles deelde
psyches in verschillende niveaus van complexiteit in vergelijkbaar met hun order in
de natuur. Planten staan onderaan maar kunnen zichzelf verzorgen en voortplanten,
de twee meest fundamentele functies van psyches. Deze twee functies samen staan
bekend onder de vegetatieve ziel. Dieren kunnen zich daarnaast nog voortbewegen
en reageren op de omgeving (sensaties) en hogere dieren kunnen zelfs herinneren
(geheugen). Nog hogere dieren kunnen de toekomst voorspellen door verbeelding,
ook wel sensitieve ziel. De hoogste functie van de psyche die alleen mensen
bevatten is het vermogen om te redeneren/logisch na te denken, de rationele ziel. De
categorieën van ervaringen bepaalden de capaciteiten van de rationele ziel:
substantie, kwantiteit, kwaliteit, plaats, tijd, relatie en activiteit; Aristotelische logica.
Overige Griekse theorieën
Heraclitus accentueerde de relatie tussen stabiliteit en verandering: ‘je kan nooit 2
keer in dezelfde rivier stappen’. Ook accentueerde hij het idee van de eenheid van
tegenovergestelden: een weg die omhoog gaat, gaat ook naar beneden. Het ligt aan
waar je staat en welke kant je op gaat. Protagoras vond dat het onderzoeken van
natuur en het universum niks opleverde en focuste zich vooral op menselijk gedrag
en ervaringen. ‘’Man is the measure of all things’’. Het was belangrijk om mensen te
begrijpen, vooral hoe mensen gemanipuleerd en overgehaald kunnen worden en
konden doen wat jij wilde. (tegenovergestelde van Socrates). Hippocrates geschriften
staan bekend als Hippocratic Corpus waarin ziektes werden gezien als natuurlijke
fenomenen i.p.v. iets bovennatuurlijks. Hij verklaarde de gezondheid met de 4
vloeistoffen in het lichaam: bloed, gele gal, zwarte gal, slijm. Er is een balans tussen
verschillende vloeibare substanties (humors) in iedereens lichaam. Een groot
verschil vergeleken met de normale balans veroorzaakte ziektes, maar ook
temperament of karakter: humorale theorie.
,Atoomtheorie
De fundering van het universum had vaak te maken met een combinatie van de 4
klassieke elementen: vuur, water, lucht en aarde. Hier kwam het idee van
oneindigheid vandaan; dat substanties kunnen onderverdeeld worden in steeds
kleinere deeltjes. Democritus kwam toen met de atoomtheorie dat er een limiet is aan
die deeltjes; de atomen. Als ze botsen en aangezien ze in verschillende vormen
bestaan ontstaan er zo verschillende fysieke substanties. Maar omdat deze
botsingen op willekeurigheid gebaseerd waren ging dat in strijd met dat alles in
verband met elkaar moest zijn/een doel moest hebben. Aristoteles had bedacht dat
alle oorzakelijk gebeurtenissen de volgende 4 componenten moesten hebben:
materiële oorzaak, vormelijke oorzaak (idee/plan), efficiënte oorzaak, definitieve
oorzaak. Zo kon het universum ook uitgelegd worden. Door een kosmisch plan
(vormelijke oorzaak) ontstonden de materiële elementen, vastgesteld voor het doel
van een ‘onbewogen beweger’ (definitieve oorzaak), voor de Grieken de goden
bijvoorbeeld. Epicurus ging verder in op de atoomtheorie en vond niet dat iemand
moest vrezen voor irrationele of bestraffende goden. Hij en zijn volgers zagen de
psyche en alle andere objecten in het universum als niets meer dan atomen. Hoewel
deze opvattingen onpopulair bleef zorgde Lucretius gedicht dat het niet de
vergetelheid in ging.
Islamitische ontdekkers
Al-Kindi was geïnteresseerd in Aristoteles. Werd bekend door het omzetten van
romeinse (I, II, III, IV) cijfers naar wat nu bekend is als Arabische-Indische cijfers. (0,
1 , 2, 3). Alhazen vroeg zich af of er iets uit de ogen straalde of dat er iets van
buitenaf de ogen in straalde om te kunnen zien. Hij testte dit door de camera
obscura. Avicenna had doorbrekende ideeën voor de geneeskunde. Hij werkte
Aristoteles idee van de verschillende soorten zielen verder uit met nadruk op de
sensitieve ziel. Hij ging ervan uit dat er externe en interne zintuigen waren. De
externe zintuigen waren voor het ontvangen van indrukken via zicht, horen, tast,
smaak en reuk. De interne zintuigen verwerkten de ontvangen stimuli via de externe
zintuigen. ‘Appetites’: motiverende impulsen voor begerende objecten en
‘estimations’: onderscheid maken tussen of objecten wel of niet begerend zijn. Voor
de rationele ziel ondervond Avicenna dat men een zelfbewustzijn heeft. Als een
nieuwgeboren man zonder te kunnen bewegen in een ruimte met helemaal niks
‘zweeft’ is hij op z’n minst bewust van zichzelf. (sluit aan op Descartes)
Hoofdstuk 2
Descartes
Descartes bedacht de analytische geometrie (meetkunde op het principe van
algebra; denk aan een xy-grafiek). Zijn filosofie was gebaseerd op het twijfelen aan
alles; iets nooit te accepteren als waar, behalve als het zo duidelijk was in z’n
gedachten dat er geen reden was om te twijfelen. Zijn methode: twijfel aan alles,
beter alleen dan samen, deductie vanuit axioma’s; dingen weten die zeker zijn
(axioma’s) waaruit je dingen kan afleiden, en axioma’s (simple natures) boven iedere
twijfel verheven bijv. extensie en beweging in de fysieke wereld. Hij twijfelde aan alle
zintuiglijke waarnemingen. De twee sleutelwoorden voor alle fysieke fenomenen zijn
uitgestrektheid en beweging. Alle zintuiglijke indrukken (licht, warmte, geluid)
, ontstonden door de beweging en interactie tussen kleine deeltjes. Galileo had
eenzelfde soort theorie. De fysieke realiteit hangt af van de interactie tussen
materiële deeltjes met de 3 primaire kwaliteiten: vorm, kwantiteit en beweging.
Wanneer de primaire kwaliteiten van waargenomen objecten op de primaire
kwaliteiten van zintuiglijke organen inwerken, ontstaan secundaire kwaliteiten: zicht,
geluid, geur, gevoelens. Volgens Descartes was het universum compleet gevuld met
deeltjes van verschillende materialen en snelheden. Als eentje verplaatste werd die
‘leegte’ gelijk opgevuld door de lucht deeltjes. De andere twee deeltjes bestonden uit
aarde en vuur/hitte.
We hebben een mechanisch lichaam: zenuwen zijn holle buizen, hersenvocht
(animal spirits) in ventrikels de zijn kleinste deeltjes (door verschil in druk ontstaan
gedachten/dromen), en reflexen (‘deeltjes’ drukken tegen het lichaam waardoor
reflex ontstaat). Zo kon het (dierlijk) als een machine worden gezien. Het wordt
aangedreven door de verplaatsing van het hersenvocht waardoor onder andere
beweging ontstaat. Er zijn 2 soorten reflexen: automatische reflex (bijv. bij pijn) en
aangeleerde reflex (als de structuur verandert in het hersenvocht leidt dezelfde
stimulus tot ander gedrag, denk aan Pavlov experimenten). Door de sterkte van de
stuwing van het hersenvocht verklaarde hij ook verschillende reacties van iemands
gedrag. Door die verschillende stuwingen/druk van het hersenvocht was er ook het
verschil in de wakkere staat en tijdens het slapen, waardoor dromen konden
ontstaan. Dieren hadden geen ziel en waren via deze mechanistische manier
volledig te beschrijven. De mens was ingewikkelder door zijn rationele
denkvermogen, bewustzijn en vrije wil. Dit kon Descartes niet mechanistisch
verklaren dus er moest wel een vorm van psyche zijn dat inwerkt op het
mechanistische lichaam.
‘Ik denk dus ik besta.’: essentie van “ik” is “denken” (ziel) los van het lichaam.
Gedachten staan los van het lichaam, die zijn niet materieel. Hierdoor kwam hij op
het idee dat de denkende ziel al aangeboren ideeën heeft. Aangezien er ideeën zijn
die zich niet in de zintuiglijke wereld bevinden zoals perfectie, oneindigheid en
eenheid. God is het perfecte beeld en is betrouwbaar als kennisbron. De scheiding
van lichaam en de eeuwige ‘ziel’ maakt hem een dualist, maar hij was de eerste die
de twee in interactie beschouwde en niet als losstaand van elkaar (interactieve
dualisme).
Lichaam zonder geest: automaat. Geest zonder lichaam: aangeboren ideeën.
Het lichaam is imperfect, want alles is dubbel. God is perfect, want het is één. De ziel
is ook één. Bij het zien, zie je wel één ding, maar handen o.a. zijn dubbel. Volgens
Descartes moest er een plek zijn waar het lichaam perfect was, wat het lichaam
aanstuurt: epifyse/pijnappelklier. Hier ‘communiceert’ de niet fysieke ziel met het
lichaam. De stuwingen van het hersenvocht zijn de reden voor emoties; de
zelfbewuste ervaringen van deze stuwingen noemde Descartes passies (liefde,
woede, angst etc.). De sterkte van de stuwingen bepalen de respons/welke emotie.
Locke (empirist)
Hij zag de geest net zoals Aristoteles als een tabula rasa (onbeschreven blad) dat
‘gevuld’ wordt door middel van ervaring. Hij schreef Descartes’ idee dat de geest
altijd actief is af en ook het idee van aangeboren ideeën. De geest heeft 2 soorten
ervaringen: sensaties (van objecten in de buitenwereld) en reflecties (van de geest