Hoofdstuk 1: inleiding en vooruitblik
Definitie psychologie (Duijker en Vuyk): Psychologie is de wetenschap van het gedrag
Sportpsychologie: deelgebied van de psychologie waarin gedrag in sportsituaties wordt bestudeerd
Uitgebreidere definitie: de psychologie gaat om de bestudering van gedrag en de cognitief-affectieve,
sociale en biologische basis daarvan. Daarnaast bestudeert de psychologie individuele verschillen in
gedrag.
Specifieke sportkenmerken
- Leveren van (zware) lichamelijke inspanning
- Vrijwillig opwerpen van hindernissen en obstakels die het lastiger maken doelen te bereiken
- Vrijwillig afzien, pijn lijden, risico’s nemen
- Veel inspanning leveren tegen weinig of geen materiële beloning
- Optreden voor het oog van veel toeschouwers
- Situaties opzoeken die makkelijk tot negatieve emoties leiden (bv teleurstelling)
- Sterke wedijver
Sociale facilitatie – Zajonc
- Staat voor het verschijnsel dat prestaties vaak beter zijn als ze worden geleverd wanneer er
andere mensen aanwezig zijn
- Volgens Zajonc leidt de aanwezigheid van anderen tot een toename van de arousal
(opwinding) werkt als stimulerende factor: alles wordt met meer energie en krachtiger
uitgevoerd
o Als de taken goed beheerst worden, betekent dit dat de presentatie beter zal zijn
o Taken die (nog) niet zo goed beheerst worden, werkt de arousal averechts: met meer
energie en krachtiger uitvoeren van een taak die iemand nog niet helemaal onder de
knie heeft, leidt in de regel tot mislukking
Morgan (1980): ‘De weinige keren dat sportpsychologen hun werk baseren op theorieën, hebben zij
de neiging slechte theorieën te kiezen.’
De huidige (2019) eisen waaraan sportpsychologen die in praktijk werken moeten voldoen om door
de Vereniging voor SportPsychologie in Nederland (VSPN) erkent te worden
- Afgeronde masteropleiding Psychologie of Bewegingswetenschappen
- VSPN basisaantekening Sportpsychologie: verdiepen in de sportpsychologie van ten minste
een half jaar studie
- Postacademische Opleiding tot PraktijkSportpsycholoog (POPS): opleiding van twee jaar
halftijdse studie
Operationele definitie sportpsychologie: dat deel gebied van de psychologie waarover wordt
gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van de sportpsychologie
Hoofdstuk 2: Motivatie en Sport
Motieven / beweegredenen: betrekkelijk stabiele eigenschappen van mensen die hen aanzetten tot
bepaalde gedragingen of activiteiten. Motieven hebben te maken met wat mensen willen en wat zij
waardevol achten. Motieven zijn eigenschappen waarin mensen onderling verschillen
Voorbeelden
- Prestatiemotief: zet aan tot het leveren van goede prestaties
o Mensen met een sterk prestatiemotief willen uitblinken
- Machtsmotief: zet aan tot het (willen) uitoefenen van macht over anderen
, - Gezondheidsmotief: beweegt mensen ertoe zich zo te gedragen dat hun gezondheid
gehandhaafd blijft of verbetert
Motieven komen niet permanent tot uitdrukking in gedrag; dat gebeurd alleen als de
omstandigheden ernaar zijn of als de situatie daartoe uitnodigt.
Motivatie heeft betrekking op de toestand waarin iemand op een bepaald moment verkeert, een
toestand die aanzet tot bepaald gedrag op dát moment.
Factoren die van invloed zijn op iemands motivatie (neiging tot handelen): Prikkel – motief, cognities,
vaardigheden, mogelijkheden, gewoonten
Avoidance motieven: motieven die gericht zijn op het vermijden van bepaalde activiteiten
Approach motieven: motieven om ergens op af te gaan
Doelen die als belangrijk worden ervaren én waarbij positieve uitkomsten worden verwacht, zullen
aanzetten tot activiteiten op dat gebied, waarmee ze feitelijk de kiem van een motief vormen.
Samenvattend: motief, motivatie, behoefte en drijfveer
- Motief
o Betrekkelijk stabiele eigenschap van mensen die aanzet tot bepaalde activiteiten
o Voorbeelden: prestatie motief en gezondheidsmotief
o Leerervaringen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van motieven
o Motieven zijn permanent aanwezig, maar komen pas onder specifieke
omstandigheden tot uiting in het gedrag
- Motivatie
o Toestand op bepaald moment die iemand aanzet tot bepaald gedrag op dat moment
o Voorbeelden: motivatie om te gaan hardlopen op zaterdagochtend en motivatie om
nog één keer alles te geven
o Motivatie wordt beïnvloed door interne en externe factoren
o Motieven zijn slechts een van de interne factoren die de motivatie bepalen;
vermoeidheid en bloedsuikerspiegel zijn voorbeelden van andere interne factoren
- Behoefte
o Ontstaat bij een te kort, bijvoorbeeld aan vocht, zuurstof, succeservaringen of
aandacht
o Behoefte is van oorsprong vooral gekoppeld aan biologische te korten, maar heeft
ook betrekking op psychologische behoeften
- Drijfveer
o Een behoefte zet aan tot gedrag dat gericht is op de bevrediging van de behoefte en
het opheffen van het te kort, en vormt zo de drijfveer voor gedrag
Motieven om te sporten
- De activiteiten hebben voor de personen intrinsieke waarde (vreugde, plezier) en worden
daarom nagestreefd (intrinsiek)
- De activiteiten worden gedaan omdat het goed is voor de gezondheid (of men denkt dat het
daar goed voor is) (intrinsiek)
- De activiteiten bieden de mogelijkheid zichzelf competent te voelen (extrinsiek)
- De activiteiten bieden de mogelijkheid sociale contacten te onderhouden (extrinsiek)
Factoren die een rol spelen bij het besluit wel of niet te sporten
- Erfelijke eigenschappen
, - De (sub) cultuur waarin je op groeit en de daarbij horende socialisatie processen. (socialisatie
is het proces waarmee iemand zich de waarden, opvattingen, attitudes en gedragsregels van
zijn (sub)cultuur eigen maakt)
- Motieven om te sporten
Geboortemaandeffect (relative age effect): met dit effect wordt gedoeld op het verschijnsel dat in
een jaargroep de relatief oudere sporters het beter doen
Als verklaring voor het geboortemaandeffect wordt dikwijls aangevoerd dat de relatief oudere
spelers fysiek sterker zijn, daardoor beter spelen en meer opvallen, en daardoor weer eerder
geselecteerd worden – een soort self-fulfilling prophecy (zelfvervullende voorspelling).
Omgekeerde geboortemaandeffect (McCarty et al): de spelers die relatief jong zijn hebben het
moeilijker, als gevolg hiervan worden zij daardoor mentaal weerbaarder dan de spelers die dankzij
hun fysieke voorsprong in eerste instantie gemakkelijker hebben. Ze zijn dus mentaal sterker en
dankzij die kwaliteit schoppen ze het uiteindelijk verder.
In beide gevallen hebben organisatorische factoren invloed op de sportdeelname en in feite op het
verloop van socialisatie processen. Hoe goed het kinderen afgaat zich aan een bepaalde sport te
binden en zich erbinnen te ontwikkelen, wordt deels bepaald door regelgeving rondom die sport.
Mann en Van Ginneken: geboortemaandeffect tegen gaan; de spelers shirts laten dragen met hun
relatieve leeftijd (het cijfer één voor de oudste spelers, het hoogste getal voor de jongste). Onder die
omstandigheden bleken de scouts minder gevoelig te zijn voor te zijn voor het geboortemaandeffect
en was hun selectie minder bevooroordeeld ten gunste van oudere kinderen.
SportCommitmentModel (SCM)
- Gebaseerd op de theorie van Rusbult (1980) over commitment in relaties en werk
o Volgens Rusbult is commitment een gevolg van tevredenheid, investeringen en
beperkende factoren (restraining forces)
o Voor de toepassing in sportpraktijk werden de 3 determinanten (romantische
relaties, vriendschappen en werksituaties) aangepast en uitgebreid tot 6
determinanten van sport commitment
Zes determinanten van sportcommitment:
- Plezier
o Hoe meer plezier iemand ervaart of verwacht te ervaren bij deelname aan sport, hoe
groter het commitment aan die activiteit
- Andere prioriteiten
o Mensen hebben maar een beperkte tijd te besteden, als de aantrekkelijkheid van
andere activiteiten toeneemt, zal dit het commitment aan de huidige sportactiviteit
verminderen
- Opbrengsten
o Waardevolle ervaringen en positieve opbrengsten die er alleen zijn bij continuering
van deelname (trainen om deel te nemen aan olympische spelen)
- Investeringen
o Middelen (tijd, geld, inzet) die een persoon in een activiteit stopt en die niet kunnen
worden terug gekregen bij beëindiging van deelname aan die activiteit. Naarmate
individuen meer investeren in hun deelname, zullen de verliezen groter zijn als ze
stoppen
- Sociale druk
o Sociale verwachtingen of normen die plichtgevoelens oproepen om te blijven
deelnemen (kan zowel een reden zijn om door te gaan als om te stoppen)