Vermogensrecht
Hoofdstuk 2
Rechtsfeiten zijn alle feiten waar het recht wel gevolgen aan verbindt, dus het zijn feiten met
rechtsgevolg. Rechtsfeiten zijn juridisch relevante feiten. Omdat er een rechtsregel is die een bepaald
rechtsgevolg verbindt aan een bepaald feit. Rechtshandeling behoort tot de categorie rechtsfeit. Een
rechtshandeling is een bewuste menselijke handeling. Rechtshandeling is dus een rechtsfeit, maar
met een gewild rechtsgevolg. De wil staat dus centraal bij de rechtshandeling. Bij het verrichten van
een rechtshandeling moet de wil van een rechtssubject gericht zijn op rechtsgevolg. Het voorbeeld
van de rechtshandeling is de (obligatoire) overeenkomst. De rechtshandeling wordt nog
onderverdeeld in eenzijdige rechtshandeling en meerzijdige rechtshandeling. De meerzijdige
rechtshandeling zijn rechtshandelingen die pas geldig zijn wanneer twee of meer rechtssubjecten
hun op elkaar aansluitende wilsverklaringen kenbaar maken. Dit kan weer onderverdeeld worden in
een eenzijdige overeenkomst (schenking) en een wederkerige overeenkomst (koop).
De eenzijdige rechtshandelingen zijn geldig als ze worden verricht door een persoon. Een voorbeeld
hiervan is het testament.
Ook de opzegging van een contract is een eenzijdige rechtshandeling. Bijvoorbeeld het beëindigen
van een telefoonabonnement is een eenzijdige gerichte rechtshandeling. Een gerichte
rechtshandeling is gericht tot een bepaald persoon of tot bepaalde personen en moet, om haar
werking te hebben, deze persoon hebben bereikt. Een ongerichte rechtshandeling hoeft niemand te
bereiken om haar werking te hebben en kent geen duidelijke geadresseerde.
Naast de rechtshandeling zijn er nog twee andere categorieën rechtsfeiten. Namelijk de feitelijke
handeling en het blote rechtsfeit. Bij een feitelijke handeling ontstaat er een rechtsgevolg waarbij
volkomen onverschillig is of dit rechtsgevolg wel of niet gewild is. Het is dus een menselijke handeling
waaraan het recht een rechtsgevolg koppelt. Het voorbeeld van de feitelijke handeling is de
onrechtmatige daad en de rechtmatige daad.
Het blote rechtsfeit is een feit waaruit rechtsgevolgen voortkomen zonder dat de betrokkene in staat
is daarop wezenlijke invloed uit te oefenen. Het is dus een feit (geen handeling) dat een rechtsgevolg
oplevert. Voorbeeld hiervan zijn geboorte, overlijden, het bereiken van meerderjarige leeftijd of
AOW-leeftijd.
Er zijn situaties die een rechtshandeling ongeldig maakt zoals:
Handelingsonbekwaamheid
Wilsdefect
Geestelijke stoornis
Wilsgebrek
Strijd met goede zeden, openbare orde of wet
Uit een overeenkomst vloeien rechten en plichten voort. In het recht noemen we deze rechten en
plichten verbintenissen. Een verbintenis wordt doorgaans gedefinieerd als een rechtsbetrekking
tussen twee of meer partijen, op grond waarvan de ene persoon tegenover de ander tot handelen of
nalaten verplicht is, terwijl de ander recht heeft op dit handelen of nalaten.
Een overeenkomst die door twee partijen is gesloten met het doel dat daaruit rechten en plichten
voortvloeien, noemen wij een obligatoire of verbintenisscheppende overeenkomst. Er wordt een
afspraak gemaakt die dan moet worden nagekomen. Er bestaat ook een wederkerige overeenkomst.
Dit is een overeenkomst die meebrengt dat beide partijen ten minste zowel een recht verkrijgen als
een plicht op zich nemen. Voorbeeld: koopovereenkomst en huurovereenkomst.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art 6:217 BW + art
3:32 e.v. zijn van toepassing!). Overeenkomst = aanbod (wil en verklaring) + aanvaarding (wil en
,verklaring). Aanbod en aanvaarding zijn rechtshandelingen. Omdat rechtshandelingen, zoals aanbod
en aanvaarding, rechtsgevolgen kunnen voortbrengen zijn het rechtsfeiten.
Aanbod bevat alle essentiële elementen van de overeenkomst. Let op verschil met uitnodigen tot het
doen van een aanbod! De aanbieder kan zijn bod intrekken, maar daar zijn twee voorwaarden voor.
Ten eerste: het aanbod mag nog niet aanvaard zijn. Ten tweede: de aanbieder mag zijn bod niet
onherroepelijk hebben gemaakt. Dat doet hij onder andere als hij een termijn heeft gesteld
waarbinnen de aanvaarding moet plaatsvinden. Als iemand een ander een optie geeft op een
bepaald product, dan wordt een aanbod voor de gegeven periode onherroepelijk gemaakt.
Gedurende die bedenktijd is het aanbod dus onherroepelijk geworden. Als je binnen die periode ja
zegt, is de koopovereenkomst definitief. Zolang de periode (bedenktijd) niet is verstreken, mag de
aanbieder dat product niet aan een ander verkopen.
Herroepelijk aanbod:
Artikel 6:219 BW, in beginsel elk aanbod.
Onherroepelijk aanbod:
Artikel 6:219 lid 1 BW, termijn of inhoud.
Artikel 6:219 lid 2 BW eerste zin, zodra aanvaarding is verzonden.
Vrijblijvend aanbod:
Artikel 6:219 lid 2 BW tweede zin, herroeping onverwijld na aanvaarding.
Er ontstaat geen overeenkomst als er geen aanbod, maar slechts een uitnodiging tot het doen van
een aanbod wordt gedaan. Uit advertentie blijkt dit onder meer uit de opmerking ‘prijs n.o.t.k.’
(nader overeen te komen).
Aanvaarding is de wilsverklaring ‘ja, ik wil’. Mogelijk in iedere vorm (mondeling, schriftelijk,
stilzwijgend, etc.) tenzij anders is bepaald. Aanvaarding is gericht tot aanbieder en is inhoudelijk
overeenstemmend met geldend aanbod.
De vraag wanneer een overeenkomst tot stand komt, kan ook nog vanuit een andere invalshoek
worden benaderd. Het uitgangspunt staat in artikel 3:33 BW. Hierin staat dat voor het tot stand
komen van een overeenkomst vereist is dat de wilsverklaringen van beide partijen met elkaar
overeenstemmen. Als je iets wilt verkopen dan moet je dat eerst willen. Vervolgens moet je deze wil
verklaren (kenbaar maken dat je dat wilt). Er ontstaat pas een overeenkomst als de wederpartij zelf
die overeenkomst wilt en die wil verklaart. Sluiten de ‘willen’ niet op elkaar aan of zijn de
verklaringen niet overeenkomstig de wil, dan luidt als uitgangspunt de juridische conclusie: geen
overeenkomst en dus geen rechten en plichten. Een gerichte verklaring moet eerst de andere partij
hebben bereikt om haar werking te hebben.
Bij een wilsdefect wordt gesteld: wat ik verklaard heb, wilde ik (eigenlijk) niet; daarom kan er, hoewel
wederpartij, dat misschien dacht, ook geen overeenkomst zijn ontstaan. ‘Mijn wil was niet
overeenkomstig mijn verklaring’. Hier is sprake van een discrepantie tussen de wil en de verklaring.
Arrest Eelman/Hin (artikel 3:35 BW > gerechtvaardigd vertrouwen). Waren de ‘willen’
overeenkomstig de verklaringen? Zo nee, dan geen overeenkomst. Er komt evenwel toch een
overeenkomst tot stand (3:35 BW) wanneer de wederpartij er in redelijkheid op mocht vertrouwen
dat verklaring en wil van de andere partij wel met elkaar in overeenstemming waren. Deze theorie
heet de leer van de dubbelde grondslag of de wils- en vertrouwensleer.
Het kan ook voorkomen dat een persoon zijn wil tijdens een geestelijke stoornis heeft verklaard.
Denk aan een krankzinnige of aan iemand die onder invloed is van medicijnen of alcohol. Voor hun
gaat een beroep op 3:33 niet op; hun verklaring was immers vanwege de geestelijke stoornis wel
, overeenkomstig hun wil. Als iemand tijdens een geestelijke stoornis iets heeft verklaard, dan wordt
aangenomen dat die verklaring niet overeenkomstig de wil is geweest indien:
De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of
Indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.
Wat betreft de laatste grond heeft de wetgever de persoon met de geestelijke stoornis een
bewijsvoordeel gegeven. Een verklaring wordt namelijk (artikel 3:34 BW) vermoed onder invloed van
de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij
het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.
Overigens, de wederpartij die een overeenkomst heeft gesloten met een persoon uit de art 34-
categorie, geniet eveneens bescherming krachtens 3:35 BW. Een beroep op zowel 3:33 als 3:34 kan
dus afketsen op een succesvol beroep op art 3:35 BW. Het gevolg hiervan is dat als de
rechtshandeling meerzijdig is dat die vernietigbaar is. Is de rechtshandeling enkelzijdig en ongericht
dan is die nietig. Tenzij het gerechtvaardigd vertrouwen (3:35 BW).
Wilsdefect versus wilsgebrek:
Wilsdefect:
- Met verklaring overeenstemmende wil ontbreekt.
Wilsgebrek:
- Wil en verklaring stemmen overeen maar wil is gebrekkig gevormd.
‘Mijn wil is gebrekkig gevormd’ houdt een beroep in op een wilsgebrek. Bij een wilsgebrek betoogt
een partij dat de verklaring wel strookte met de wil (dus een correcte wilsverklaring), maar dat de wil
op een gebrekkige wijze tot stand is gekomen. Wilsgebreken valt uiteen in vier categorieën:
1. Dwaling;
2. Bedrog;
3. Bedreiging;
4. Misbruik van omstandigheden.
Dwaling doet zich voor wanneer iemand een overeenkomst heeft gesloten terwijl hij, als hij van de
werkelijke situatie op de hoogte was geweest, die overeenkomst zeker niet had gesloten. We zeggen
in dit verband: de betreffende persoon moet hebben gedwaald over de zelfstandigheid van de zaak.
Het vereiste van de dwaling over de zelfstandigheid van de zaak wordt in artikel 6:228 BW aldus tot
uitdrukking gebracht dat de overeenkomst ‘bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn
gesloten’. Altijd weer moet je in concreto beoordelen of deze voorwaarde is vervuld. Veel hangt af
van de omstandigheden van het geval.
Naast dwaling omtrent de zelfstandigheid van de zaak moet ten minste aan een van de volgende
voorwaarden zijn voldaan:
De dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij. Onjuiste inlichting wederpartij.
De wederpartij had de dwalende behoren in te lichten, maar heeft dit niet gedaan.
Verzwijging door wederpartij.
De wederpartij ging van dezelfde onjuiste veronderstelling uit als de dwalende. Wederzijdse
verkeerde voorstelling.
Inlichten door wederpartij. De Hoge Raad oordeelde in Booy/Wisman-arrest dat je in het algemeen af
mag gaan op de juistheid van door de wederpartij gedane mededelingen. Niettemin bestaat voor
degene die overweegt een overeenkomst aan te gaan, binnen redelijke grenzen een gehoudenheid
maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij onder invloed van onjuiste voorstellingen zijn
toestemming geeft. Anders gezegd: je mag ervan uitgaan dat wat je wordt verteld, juist is, maar je
moet zelf ook wel, binnen redelijke grenzen, onderzoeken of het allemaal klopt wat wordt gezegd. Er
rust op jou tot op zekere hoogte dus ook wel een onderzoeksplicht. Wisman mocht in ieder geval wel
afgaan op de informatie die Booy hem gaf.