Doelgroepen 1
Ontwikkeling kind
Ontwikkelingspsychologie
De wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot
adolescentie.
Fysieke ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals de hersenen,
het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken en slaap.
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van mensen wordt
beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van de andere
onderscheiden
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties en interacties met anderen en op
duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.
Prenatale periode (periode van conceptie tot geboorte)
,Baby en peutertijd (van geboorte tot drie jaar ) 3
De kleutertijd (van drie tot zes jaar 3 tot 6)
Schooltijd ( van zes tot twaalf jaar 6 tot 12)
Adolescentie (van twaalf tot twintig jaar 12 tot 20)
Normatieve gebeurtenis: gebeurtenis die zich voor de meeste individuen binnen een groep
op dezelfde manier volstrekt.
Normatieve invloeden :invloeden die leiden tot conformiteit omdat men de gevolgen van
afwijkend gedrag vreest.
Continue verandering: geleidelijke ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau
voortvloeien uit die van de vorige niveaus
Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en
waarbij elk stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia
Kritieke periode: Een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste gevolgen heeft.
Plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur kan
worden gewijzigd.
Gevoelige periode: Een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven van een
organisme, waarin dat organisme extra gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking
hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling.
Maturatie: het proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische
informatie.
, Theorie: verklaring van een interessant verschijnsel die een raamwerk biedt om de relaties
tussen een geordende reeks feiten of principes te begrijpen.
Psychodynamisch perspectief: benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat
gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan
een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
Psychoanalytische theorie: Theorie van Freud die ervan uitgaat dat onbewuste krachten
bepalend zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag.
ID: het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat aanwezig
is bij de geboorte
Ego: het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid
Superego: het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het
onderscheid belichaamt tussen kwaad en goed.
Psychoseksuele ontwikkeling: een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot, of
bevrediging, telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van het
lichaam
Fixatie: gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een
onopgelost conflict.
Psychosociale ontwikkeling: de veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen
onze interacties met anderen, tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van
de maatschappij.
Eriksons Freud seksuele
ontwikkeling, orale fase,
fallisch, genitaal, latentie.
Vlijt, minderwaardigheid,
initiatief, schuld,
autonomie, schaamte,
Blz. 27