Hoofdstuk 1 + 2; Introductie + hoofdstuk 12; small group influince (gedrag in groepen)
Sociale psychologie bestudeerd hoe de gevoelens, gedachten en gedragingen worden beïnvloedt door de
impliciete dan wel de expliciete aanwezigheid van anderen.
Studie naar;
- sociaal denken: the self, maatschappelijke opvattingen, gedrag
- sociale invloed: genen, cultuur, geslacht, conformiteit
- sociale relaties: agressie, aantrekking, intimiteit, helpen
- groepen: invloed kleine groepen, sociale categorisatie, sociale identiteit
geschiedenis sociale psychologie:
- Gestalt psychologie; dingen zien als een geheel, in plaats van elementen
- Völkert (massa) psychologie: taal is centraal punt
- Positivisme: kennis alleen via perceptie en empirisch onderzoek
- Evolutionaire psychologie: rol evolutie proces en natuurlijke selectie
Levels of explanation: gedrag kan begrepen worden op verschillende niveaus; persoonlijk,
interpersoonlijk, groep, ideologisch.
Sociale cognitie: de manier waarop we informatie over onze sociale wereld interpreteren, analyseren,
onthouden en gebruiken.
axioma’s (basisaannames) van de sociale psychologie:
1. menselijk denken, doen en voelen = f(persoon x situatie)
persoon kiest situatie
o je kiest voor het spelen van een spel dat je leuk vindt
situatie “kiest” persoon
o de sport kiest de personen die ervoor ‘gemaakt’ zijn
personen veranderen situaties
o feest is niet leuk, 3 mensen komen, feest is wel leuk
situaties veranderen personen
o personen worden beoordeeld naar aanleiding van de context (omgeving)
waarin ze zich begeven
o automatische invloed van situatie op persoon priming; activeren van
bepaalde associaties in het geheugen
2. mens construeert zijn realiteit
het denken, doen en voelen van mensen wordt beïnvloed door de situatie of liever, door
hun interpretatie van de situatie.
o Situatie perceptie cognitieve motivatie gedrag
3. Mens is een sociaal dier
Bijna alles wat we doen wordt beinvloed door anderen
o Sociale facilitatie: beter je best doen (beter presteren) wanneer er anderen
bij zijn (als dominant gedrag goed is; bij goed geleerde of makkelijke taken)
o Sociale inhibitie: slechter presteren bij aanwezigheid van anderen (als
dominant gedrag niet goed is; bij moeilijke of niet goed geleerde taken)
facilitatie en inhibitie is bij individuele prestaties.
Een van de belangrijkste behoefte van een mens is de behoefte aan verbondenheid met
anderen (artikel 1; Baumeister & Leary)
o Evolutionair nuttig: survival
o Belangrijk voor psychologisch en emotioneel welzijn
o Mensen die niet verbonden/buiten gesloten zijn, zijn agressiever
o Buiten gesloten worden activeert dezelfde hersendelen als wanneer we fysiek
pijn lijden (artikel 2; Eisenberger)
Zajonc social facilitation model:
Aanwezigheid van anderen arousal OF facilitatie OF inhibitie
(experiment kakkerlakken race)
, Drive theory Zajonc:
Aanwezigheid anderen fysieke arousal dominante respons OF beter presteren OF slechter
presteren.
Waarom voelen we arousal?
- evaluation apprehension: nadenken hoe anderen ons beoordelen
- “mere presence”: enkel de aanwezigheid van anderen is al genoeg om arousal te creëren.
Social loafing als mensen in een team samen werken; mensen doen individueel minder moeite als de
groep groter is. andere mensen kunnen het nog opknappen.
- vaak bij teamprestaties geen evaluation apprehension.
Door aanwezigheid van anderen worden ook meningen extremer: groepspolarisatie.
- groepsdiscussie maakt de gemiddelde mening van individuele groepsleden extremer.
- Gevolg: groepen nemen riskantere beslissingen (“Risky shift” fenomeen)
Groupthink: door polarisatie, in combinatie met onder andere streven naar consensus,
zelfoverschatting, en het niet openstaan voor kritiek, maken groepen soms slechte inschattingen en
beslissingen.
Hoofdstuk 3; het zelf – the self
Zelfconcept: beeld dat ontstaat bij de vraag “wie ben ik”. De antwoorden op deze vraag is het zelfconcept.
- Zelfconcept is context afhankelijk; hoe denk je over jezelf in verschillende domeinen
activeren zelfschema’s; de rol die van je verwacht wordt in verschillende situaties (stuurt
gedrag)
Diverse zelven;
- individual self; wat maakt mij uniek?
- Relational self; welke mensen horen bij mij?
- Collective self; van welke groepen ben ik lid?
- Actual self; welke eigenschappen heb ik?
- Ought self; welke eigenschappen moet ik hebben? (vermijden negatieve eigenschappen)
- Ideal self; welke eigenschappen wil ik hebben? (streven naar positieve eigenschappen)
Zelfconcept is het gevolg van zelfbewustzijn (self awareness) mogelijkheid tot zelfbewustzijn is nodig
voor zelfconcept.
Hoe ontstaat zelfconcept?
Mead: symbolische interacties
- Zelfconcept ontstaat door taal, sociale en culturele interacties (symbolen) en role taking.
Zelfbeeld;
- individualistische culturen; independent self
o identiteit is gevormd door individuele eigenschappen bepaald
o uniek zijn is belangrijk
o persoonlijke groei/prestaties
o “ik” staat centraal
- collectivistische culturen; interdependent self
o conformiteit is belangrijk
o identiteit is gevormd door relaties met anderen
o gericht op teamprestaties, solidariteit en sociale verantwoordelijkheid
o “wij” staat centraal
Kim en Marcus; cultuur en voorkeur; collectivistische cultuur – interdependent self + conformiteit,
individualistische cultuur – independent self + uniekheid.