Ontstaan en ontwikkeling van crimineel gedrag
Week 1: Crimineel gedrag en de levensloop
Introduction (Sapolsky) - Mensen zijn niet anti-geweld, men heeft moeite met
‘verkeerd’ geweld.
- Er zijn twee uitdagingen bij het bestuderen van de
biologie van geweld:
• Bekijken vanuit meerdere perspectieven:
interdisciplinair denken.
• Uitvinden wanneer we als mensen op ieder
ander dieren lijken en wanneer ons gedrag uniek
is.
Hoofdstuk 1: The behavior - Gedrag wordt geproduceerd door het zenuwstelsel
(seconde voor het gedrag plaatsvindt).
- Dit wordt getriggerd door zintuigelijke prikkels (minuten
voor het gedrag plaatsvindt).
- Deze worden getriggerd door hormonen (uren tot dagen
voor het gedrag plaatsvindt).
- Dit gaat terug tot aan de evolutie waar het allemaal
begon.
Week 2: Prenatale en voorschoolse leeftijd (0-4 jaar)
Erfelijkheid
Genetica - Genetica is in het verleden misbruikt (eugenetica).
• “There is today one state,”, wrote Hitler, “in which at
least weak beginnings toward a better conception [of
citizenship] are noticeable. Of course it is not our model
German Republic, but the United States.”
• Sterilisatie van native Americans (tot eind van de jaren
’70)
• Buikhuizen: wilde onderzoek doen naar kinderen met
gedragsproblemen. Dit kon in die tijd echt nog niet, hij
werd helemaal afgemaakt.
- Overenthousiasme m.b.t. genetica:
• Genome sequencing voor particulieren
• Holy grail, code of codes, etc.
• Personalized genetic medicine
- De ‘waarheid’ ligt tussen deze extremen in. Het is belangrijk voor
het verklaren van ons gedrag, maar verklaart ook niet alles.
Genetica en criminaliteit - Veel onderzoek richt zich op:
• Antisociaal gedrag
• Antisociale persoonlijkheidsstoornis
• Agressie
Groepen die dit wel hebben worden vergeleken met groepen die
dit niet hebben.
- Twee onderzoeksbenaderingen:
• Algemeen effect van genetische variatie
o Erfelijkheidsstudies (tweeling/adoptiestudies)
• Specifieke genen
o Kandidaat genen
o Genome-wide association studies (GWAS)
Erfelijkheidsstudies - Gaat uit van het overdragen van eigenschappen binnen families.
- Kijkt vaak naar tweelingen, elke eigenschap kan bepaald worden
vanuit de volgende cumulatieve factoren:
1
, 1. Genetische informatie
2. Gedeelde omgeving
3. Unieke omgeving
- Eigenschap (agressie) = erfelijkheid + gedeelde omgeving + unieke
omgeving.
- Met wie deel je DNA?
- Eeneiige tweelingen:
• Exact hetzelfde DNA
• Groeien op in dezelfde omgeving: ouders, eten,
opvoedingsstijl, etc.
- Twee-eiige tweelingen:
• Delen de helft van het DNA
• Groeien op in dezelfde omgeving
- Brusjes:
• Delen helft van DNA
• Verschillen meer in omgeving
• Verandering in tijd, aanpassing, opvoeding, etc.
-
- Als de invloed van genetica groter is in monozygote tweelingen
en de invloed van omgeving gelijk is, dan ligt het verschil in
gedrag (agressie) tussen de type tweelingen, dus aan het verschil
in genetische eigenschappen.
Tweelingstudie - Stel monozygote (eeneiig) tweelingen zijn vaker beiden agressief
dan dizygote (twee-eiige) tweelingen.
- Dan verwacht je een grote genetische invloed. Het enige verschil
is het DNA, dus het verschil is alleen te wijten aan DNA.
- Voorbeeld:
• Niv et al. (2013)
• Eigenschap (agressie) = erfelijkheid + gedeelde omgeving
+ unieke omgeving
• 750 Amerikaanse families
• Monozigoot: n = 269 (man)
• Dizigoot: n = 170 (man)
• Agressie en ‘rule breaking’ gemeten met interview en
vragenlijst.
•
2
, Eeneiige tweelingen hebben een correlatie van .6. Als ze
agressief gedrag vertonen komt het best vaak voor dat
ze dat allebei doen.
Twee-eiige tweelingen hebben een lagere correlatie. Er
wordt derhalve een genetische invloed verwacht.
• Eigenschap (agressie) = erfelijkheid + gedeelde omgeving
+ unieke omgeving
o Erfelijkheid = 2 x (MZ = DZ) = .48 (48%)
o Gedeelde omgeving = 2 x DZ – MZ = .14 (14%)
o Unieke omgeving = 1 – erfelijkheid – gedeelde
omgeving = .38 (38%)
Erfelijkheid van antisociaal - Resultaat van 48% komt overeen met reviewstudies.
gedrag - Ong. 50% genetisch bepaald.
- Erfelijkheidsonderzoek wordt ook veel uitgevoerd met
adoptiestudies. Het DNA komt dan overeen, maar de omgeving
niet.
Adoptiestudies Individuen die na hun geboorte geadopteerd worden delen 100% genen
met hun biologische ouders en 100% omgeving met hun adoptieouders.
Alles wat zij delen met hun biologische ouders is genen, alles wat zij delen
met adoptieouders is omgeving.
Beste erfelijkheidsstudie - Combinatie van tweelingstudie en adoptiestudie.
- Wanneer een monozygote tweeling van jongs af aan geadopteerd
wordt, hebben zij 100% hetzelfde DNA maar een verschillende
omgeving (hoe groter het verschil, hoe beter). Overeenkomsten
tussen de twee zijn dan toe te schrijven aan genen en verschillen
zijn toe te schrijven aan omgeving.
Resultaat erfelijkheidsstudie - Via erfelijkheidsstudies is veel gevonden over erfelijkheid van
factoren zoals gedrag en persoonlijkheidskenmerken.
- Genetische invloed van bepaalde factoren betekent niet dat voor
elke factor een gen bestaat, genetische invloed gaat vaak via zeer
indirecte routes.
Kritiek (Sapolsky) - Assumptie van identieke gedeelde omgeving tussen MZ/DZ klopt
niet, ouders behandelen MZ gelijker dan DZ.
- Ongelijkheid in gedeelde placenta MZ/DZ. MZ hebben een
gedeelde placenta en daardoor ook een meer gelijke verdeling
aan hormonen en voedingsstoffen vergeleken met DZ.
- Prenatale invloeden (kinderen hebben 9 maanden samen
gezeten, dit zijn ook processen die van belang zijn) en
epigenetische effecten van de moeder kunnen leiden tot
overeenkomsten die onterecht worden toegeschreven aan
genen.
- Mogelijke genetische overlap met adoptieouders (bv. vaak
gekeken naar etnische achtergrond)
- Adoptieouders vaker ‘beter af’ dan biologische ouders.
Deze punten zijn onvermijdelijk, vergroten de invloed van genen, maar het
effect ervan is relatief klein.
DNA
Genetica - Erfelijkheid vs. genen
3
, - Genen zijn belangrijk voor (alle) biologische processen. Dit kan
goed fout gaan als er iets niet goed gaat.
- Biologische processen zijn belangrijk voor gedrag (en dus ook
crimineel gedrag).
Biologielesje - 50/50 DNA van je ouders
- DNA is opgeslagen in celkernen in de vorm van 46 chromosomen
in 23 paren.
- 3.1 miljard baseparen (combinatie van 2 letters).
- Genen zijn combinaties van baseparen.
3.1 miljard… - Welk gen bepaalt wat?
- 95% is ‘junk DNA’, doet niks (introns).
- 5% codeert informatie die belangrijk zijn voor de biologische
processen (exons):
• Ong. 150 miljoen coderende baseparen
• Ong. 20.000 genen
- Biologische processen worden bepaald door:
- Neurotransmitters, hormonen, receptoren en enzymen zijn
proteïne/eiwitten.
- De fysieke vorm van deze eiwitten bepaalt de functie van dat
eiwit (cortisol (stress) vs. oxytocine (ontspanning)).
- Maar wat bepaalt de vorm (en dus functie) van deze eiwitten?
- Een eiwit wordt opgebouwd uit aminozuren (de bouwstenen van
eiwitten die het soort eiwit bepalen):
• 20 soorten
• Eiwit gemiddeld 300 aminozuren lang
- De volgorde van verschillende aminozuren bepaalt welk eiwit en
dus welke functie.
- Denk aan het maken van een woord met letters en welke
betekenis dit heeft.
• 1) geweldige, 2) gewiegeld, 3) weggeleid
• Eiwitten kunnen een andere functie hebben, terwijl ze
opgebouwd zijn uit dezelfde aminozuren.
- Samengevat: een mens heeft eiwitten, die een functie hebben en
ons gedrag bepalen. De vorm van de eiwitten verschillen en
hangen samen met wat het eiwit precies doet. De vorm wordt
bepaald door hoe het is opgebouwd door aminozuren en de
4