Hoofdstuk 2.1 t/m 2.3
Objectieve recht: alle regels in nederland, zegt de regels.
Subjectieve recht: de regels in uitvoering.
Publiekrecht: verhouding tussen wat de overheid doet met door en voor zijn burgers.
Voorbeelden: staatsrecht, bestuurs(proces)recht, straf(proces)recht en internationaal recht.
Privaatrecht: verhouding tussen burger en burger. (Burgerlijk(proces)recht) In het burgerlijk
wetboek.
Voorbeelden: arbeidsrecht, vermogensrecht (overeenkomsten), personen en familierecht.
Materieel recht: rechten en plichten.
Formeel recht: handhaven.
Geschreven: verdrag, grondwet, wet in formele zin (van wie? regering, statengeneraal), wet
in materiele zin (voor wie? bedoeld voor iedereen en dus voor meerdere mensen gemaakt,
algemeen verbindend voorschrift)
Ongeschreven: gewoonterecht.
Dwingend recht: voorschriften waarvan niet afgeweken mag worden.
Semi-dwingend recht: partijen toegestaan af te wijken binnen door de wet gestelde
grenzen. Bijvoorbeeld: proeftijd, het mag. maar als je het doet, wel de regels volgen.
Aanvullend recht: partijen vrij om van de regeling af te wijken. Bijvoorbeeld: overeenkomst
sluiten. Je mag het zelf weten, maar als je iets vergeet dan gelden de regels.
Rechtsbronnen
● Verdragen
● Wetten
● Jurisprudentie
● Gewoonte
Deelnemers in het recht
Rechtssubject: dragers van rechten/plichten => natuurlijke personen, rechtspersonen.
Rechtsobject: voorwerp waarop recht van toepassing is.
Wet in formele zin (van wie? regering, statengeneraal)
Wet in materiele zin (voor wie? bedoeld voor iedereen en dus voor meerdere mensen
gemaakt, algemeen verbindend voorschrift)
Toepassingsvoorwaarden
Cumulatieve voorwaarden: Iedere voorwaarden is noodzakelijk. Alleen als aan alle
voorwaarden (V) is voldaan, treedt het rechtsgevolg (R) in werking.
Alternatieve voorwaarden: Een enkele voorwaarde is voldoende. Als er aan 1 van de
algemene voorwaarden (V) is voldaan, treedt het rechtsgevolg (R) in werking.
Binnen 1 wetsregel kunnen beide vormen voorkomen.
Goederen zijn zaken en vermogensrechten
● Zaken: voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Zaken kunnen
roerend en onroerend (de grond, de niet gewonnen delfstoffen, en alles wat met de
, grond is verenigd).
Hoofdzaak (bijv. een motor) en bestanddelen (de dingen waarmee het wordt
gemaakt)
Natrekking: het grote geheel neemt de kleine kleine bestanddelen in waardoor de
kleine bestanddelen niet meer bestaan en onderdeel wordt van het grote geheel.
Dus: iets houdt op een zaak te zijn, en eigendom gaat over op de eigenaar van de
hoofdzaak. Een roerende zaak kan een onroerende zaak worden.
● Vermogensrechten: rechten die overdraagbaar zijn. Eigendomsrecht, recht op
betaling van een vordering, op geld waardeerbaar of stoffelijk voordeel.
➢ Registergoederen: goederen die in een openbaar register moeten staan om ze te
vestigen of over te dragen. Alle onroerende zaken, vliegtuigen en schepen,
sommige rechten op onroerende zaken.
➔ Relatieve/persoonlijke rechten: schuldeiser kan zijn recht alleen uitoefenen
tegenover de schuldenaar. ‘open systeem’ van verbintenissen, schuldeiser
en schuldenaar mogen alles afspreken in het begin. Het werkt relatief:
alleen tegen een of meer bepaalde personen. → Blijven tussen personen.
➔ Absolute rechten: rechthebbende kan zijn recht in beginsel uitoefenen
tegenover iedereen die ermee in aanraking komt, dus absolute werking.
‘gesloten systeem’ van absolute rechten. alleen in de wet genoemde
rechten kunnen worden gevestigd. Vruchtgebruik, pand, hypotheek,
eigendom, erfpacht. → Recht volgt de zaak.
Verkrijging van goederen: bijzondere en algemene titel.
Algemene titel:
❖ erfopvolging, je krijgt alles wat de erflater had. (niet alleen de goederen maar ook de
rechten en plichten)
❖ boedelmenging, huwelijk of geregistreerd partnerschap. Je krijgt de helft van alles
wat de ander had. (Je krijgt de goederen en rechten en plichten)
Bijzondere titel:
❖ Overdracht. Een wijze van verkrijgen van verlies van goederen.
Cumulatieve eisen:
Levering: de handeling waarbij je afstand van je goed als eigenaar. 3:90 3:114
Geldige titel: koopovereenkomst, schenking, ruil, verbruikleen
Beschikkingsbevoegdheid: staat in relatie tot een goed. Rechthebbend op een goed
kan beschikken, vervreemden, bezwaren. (de eigenaar)
Nakoming van de overeenkomst is geen eis. Betaling niet noodzakelijk.
❖ Onteigening (door de staat)
❖ Natrekking
❖ Toe-eigening (res nullius)
Roerende zaken: niet registerzaken. Bezitsverschaffing: terhandstelling, door een
tweezijdige verklaring → CP: de eigenaar wordt houder, A verkoopt aan B, A blijft
het nog gebruiken. → Traditio brevi manu: A leent B, A wordt eigenaar. → Traditio
longa manu: A heeft zaak bij C en verkoopt aan B.