Kennislijn: Signaleren en preventie van sociale ongelijkheid, armoede en
uitsluiting
Hoorcollege 1: Sociale ongelijkheid, armoede en uitsluiting
Lesdoelen
1. De student kent de begrippen van armoede, sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting, en
hun onderlinge relaties;
2. De student onderscheidt de verschillende vormen van sociale ongelijkheid;
3. De student analyseert vraagstukken van sociale ongelijkheid vanuit verschillende
invalshoeken.
Missie sociaal werk
Het gaat om de volgende doelen (wat is de missie van sociaal werkers):
- het bevorderen van maatschappelijke verandering en ontwikkeling;
- het bevorderen van sociale cohesie;
- het bevrijden van mensen uit onderdrukking en hen ondersteunen bij het versterken
van hun maatschappelijke positie en handelend vermogen.
Missie van sociaal werkers is gebaseerd op fundamentele principes van:
- sociale rechtvaardigheid;
- mensenrechten;
- collectieve verantwoordelijkheid;
- respect voor diversiteit.
Sociaal werk en armoede: een lange geschiedenis
Armoede is de oorsprong van sociaal werk.
Een lange geschiedenis waarin sociaal werkers zich op verschillende manieren en met
verschillende motieven bezig hielden met de aanpak van armoede:
- charitas, liefdadigheid, bedeling,
- werkverschaffing,
- opvoeding, sociaal-culturele verheffing,
- sociale wetgeving
Een geschiedenis van:
- liefdadigheid
- disciplinering: ‘deserving’ en ‘undeserving poor’
- beschaving, verheffing
- Individualisering en moralisering
Door de tijd heen een mix van:
- enerzijds solidariteit, verbetering van de levensomstandigheden en emancipatie, en
- anderzijds wantrouwen, heropvoeding, controle en disciplinering.
, De drie begrippen:
1. Armoede
2. Sociale uitsluiting
3. Sociale ongelijkheid
1. Armoede
“Er is sprake van armoede wanneer iemand gedurende een langere tijd niet de middelen
heeft om te kunnen beschikken over de goederen en voorzieningen die in zijn samenleving als
minimaal noodzakelijk gelden.” (SCP,2016)
Het gaat bij armoede om:
- Een absoluut tekort;
- Dat het objectief kan worden vastgesteld;
- Op basis van beschikbare middelen;
- Dat context gebonden is (kan per plaats en tijd verschillen).
2. Sociale uitsluiting
Sociale uitsluiting gaat over de onmogelijkheid of het ontzeggen van specifieke groepen en
individuen om volwaardig te participeren op verschillende terreinen (sociaal, economisch,
politiek, cultureel) van de samenleving.
Sociale uitsluiting heeft betrekking op de maatschappelijke processen en mechanismen
waardoor individuen en groepen worden uitgesloten van deelname aan het sociale leven
en volwaardig burgerschap.
- Het gaat hier dus nadrukkelijk om het (onvrijwillig) uitgesloten worden en niet
volwaardig deel kunnen nemen aan de samenleving.
- Armoede kan hierin een rol spelen, maar dat hoeft niet het geval te zijn.
Risicofactoren van sociale uitsluiting
Macro Maatschappelijke Demografie
ontwikkelingen Economie/arbeidsmarkt
Sociale structuur, machtsverhoudingen
Waarden en normen
Meso Overheid Beleidsdoelstellingen
Wetten en regels
Beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van rechten en
voorzieningen
Maatschappelijke Uitvoeringsprocedures, bureaucratie, toelatingscriteria, financiële
instanties drempels, discriminatie, stigmatisering
Micro Persoonlijke Leeftijd, geslacht, seksuele geaardheid, sociale afkomst, etnische
kenmerken herkomst
Lichamelijke en geestelijke gezondheid, opleidingsniveau,
arbeidsmarktpositie, inkomenssituatie, zelfredzaamheid,
woonsituatie\leefomgeving
, 3. Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid is de ongelijke verdeling van schaarse, maatschappelijk gewaardeerde
zaken als kennis, banen, macht en bezit, over verschillende groeperingen mensen, de
ongelijke waardering en behandeling van (groepen) mensen op grond van hun
maatschappelijke positie en de ongelijke verdeling van levenskansen die daaruit
voortvloeit. (Weisman, 2004)
Sociale ongelijkheid heeft betrekking op ongelijke maatschappelijke posities en kansen, die
te maken hebben met zaken als sociaal milieu, leeftijd, sekse, etniciteit, seksuele geaardheid.
Verschillende vormen van ongelijkheid
1. Economische ongelijkheid: ongelijkheid in inkomen en rijkdom;
2. Sociale ongelijkheid: ongelijkheid tussen groepen in hun toegang tot zaken als
educatie, gezondheid, werk, maatschappelijke status, macht, op basis van sekse,
etniciteit, ras, sociale klasse, religie, seksuele geaardheid, fysieke of geestelijke
beperking, ruimtelijk/ geografisch;
3. Politieke ongelijkheid: ongelijkheid in politieke participatie, beleidsbeïnvloeding,
politieke besluitvorming, actief burgerschap.
Verklaringen van sociale ongelijkheid
1. Natuurlijke verschillen: verklaringen, waarin ongelijkheid gekoppeld wordt aan
genetische factoren, biologische verschillen (man-vrouw), aangeboren kenmerken;
talent, karakter; fysieke en mentale gezondheid.
2. Functionalistisch verklaringen: ongelijkheid als het gevolg van verschillen in
individuele verdienste/prestatie, in de bijdrage die iemand levert aan de
samenleving; functionalistisch selectieproces, waarin de beste, de meest vaardige,
de hardst werkende de beste posities verkrijgen en beter beloond wordt.
3. Verschillen in macht: ongelijkheid als het gevolg van maatschappelijke structuren die
gekenmerkt wordt door verschillen in maatschappelijke positie, macht en kapitaal;
waarin bepaalde dominante groepen meer macht hebben, meer mogelijkheden om
invloed uit te oefenen op allerlei maatschappelijke instanties, maar ook wet- en
regelgeving, en zo ook bestaande verhoudingen in stand kunnen houden.
4. Sociaal geconstrueerde structuren en verschillen: rond o.a. gender, leeftijd,
etniciteit; ongelijkheid als het gevolg van kenmerken die aan bepaalde groepen
worden toegeschreven.