Sociologie module 1
Les 1
1.2.3 ‘Positieve gezondheid’ volgens Huber - Van Iersel en Van Wijngaarden-de Bodt
De ombouw van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving veroorzaakt een
andere manier van kijken naar verantwoordelijkheid, naar de verhouding tussen het
individuele en het collectieve, naar het gebruik van medische voorzieningen en daarmee
naar de eisen die gesteld worden aan de burger. Deze factoren zorgen ervoor dat we anders
naar gezondheid, ziekte en de omgang met tegenspoed gaan kijken. Huber heeft dit nieuwe
perspectief vormgegeven in het begrip ‘positieve gezondheid’. Zij beschrijft gezondheid als
volgt: ‘Gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te passen en eigen regie te
voeren in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven’.
Wereldwijd zien we een toename van de levensverwachting. Langer leven betekent ook om
kunnen gaan met wat zich in het leven aandient. Je aanpassen aan wat zich aandient. Je
aanpassen aan wat zich aandient in het leven, erop reageren met veerkracht, het nemen
van eigen regie en gebruikmaken van het eigen netwerk zijn acties die passen bij deze
nieuwe definitie. Huber spreekt van ‘fysieke, emotionele en sociale uitdagingen’, maar haar
model benoemd zes pijlers van gezondheid:
Lichaamsfuncties Mentaal welbevinden Zingeving
- Medische feiten en - Cognitief - Zingeving
waarnemingen functioneren (meaningfulness)
- Ervaren gezondheid - Emotionele toestand - Doelen of idealen
- Lichamelijk - Eigenwaarde en nastreven
functioneren zelfrespect - Toekomstperspectief
- Klachten en pijn - Gevoel controle te - Acceptatie
- Energie hebben
- Veerkracht
- Je situatie begrijpen
Kwaliteit van leven Sociaal-maatschappelijk Dagelijks functioneren
participeren (meedoen)
- Kwaliteit van leven - Sociale en - Basis algemene
(welbevinden) communicatieve dagelijkse
- Geluk beleven vaardigheden levensverrichtingen
- Genieten - Sociale contacten (ADL)
- Ervaren gezondheid - Betekenisvolle - Instrumentele ADL
- Lekker in je vel zitten relaties - Werkvermogen
- Levenslust - Geaccepteerd - Gezondheidsvaardig
- Balans worden heden
- Maatschappelijke
betrokkenheid
- Betekenisvol werk
Les 2
,4.1.2 Overgangsriten - Kuipers
Arnold van Gennep maakte naam met Les rites de passage in 1909. Hij zag dat kinderen
gescheiden van de volwassenen sliepen, aten, werkten en speelden. Ook zag hij dat de
volwassen vrouwen en mannen niet alleen geslachtsgebonden taken hadden, maar ook
eigen woonruimten. Om de situatie te beschrijven, gebruikte hij het beeld van een gebouw
met vertrekken voor mannen en vrouwen en een kinderkamer. Rond de 13e verjaardag
verhuisde een meisje naar de vrouwenkamer en een jongen naar de mannenkamer. Deze
interne verhuizing naar de volwassenheid verliep in drie stappen:
1. De separatie/de preliminale fase, in deze fase nam de persoon afscheid van de
status als kind. Deze voorbereidende scheiding deed Van Gennep denken aan een
symbolische dood.
2. De initiatie/de liminale fase, in deze fase stond iemand op de drempel naar de
nieuwe status, maar werd deze nog niet gepasseerd. In deze tussenfase verkeerde
iemand in een soort niemandsland, want de kindertijd was voorbij terwijl de
volwassenheid nog niet was gestart.
3. De transformatie/de postliminale fase, in deze fase werd de volwassenwording
afgerond en vond opname plaats in de wereld van volwassenen. Het werd gevierd
met een feestmaal, waarin Van Gennep een symbolische wedergeboorte zag.
Dergelijke rituelen bij de levensloop hangen volgens Van Gennep samen met de plaats- en
tijdgebonden maatschappelijke situatie.
4.1.3 Meervoudige passage - Kuipers
Hedendaagse kinderen passeren minstens vijf drempels. Er is dan sprake van een
meervoudige passage:
1. De biologische drempel, hierbij wordt aandacht besteed aan de eerste menstruatie
of zaadlozing en de ontmaagding.
2. De juridische drempel, hierbij gaat het om de leeftijd waarop iemand wettelijk
volwassen is.
3. De sociale drempel, denk hierbij aan het verlaten van het ouderlijk huis.
4. De economische drempel, iemand gaat op eigen benen staan door zelf de kost te
verdienen en belasting te betalen.
5. De culturele drempel, het gaat hierbij om onafhankelijke keuzes bij de
levensinrichting. Daar horen smaakoordelen bij over kleding, muziek of dieet, maar
ook politieke en levensbeschouwelijke keuzes.
De meervoudige drempel passage heeft volwassen worden een complex proces gemaakt.
4.2 Levenslang ontwikkelen - Kuipers
Freuds aandacht ging uit naar de oertijd van iemands leven. In zijn ogen is onze identiteit in
de drie vroegkinderlijke fasen gevormd, ook al hebben we er weinig van onthouden. Dat
komt doordat een baby ongeremd op lichaamsimpulsen reageert. Die natuurlijke impulsiviteit
verandert door de vereenzelviging met ouderlijke ge- en verboden. De verinnerlijking is in
fase 3 grotendeels klaar. Hierna treedt een soort sluimer tijd op in fase 4, waarin Freud de
kennisverwerving via het onderwijs situeert, maar weinig veranderingen in de psychosociale
identiteit ziet. Ten slotte rondt iemand de persoonlijke identiteit af in fase 5.
De meervoudige drempel passage bij de volwassenwording kan ertoe leiden dat het voor
, jongeren voelt alsof ze op een kruispunt staan. Dit maakt het des te opvallender dat
ontwikkelingspsychologen soms vasthouden aan een enkelvoudige theorie over
identiteitsvorming. Dat is toe te lichten met behulp van de psychosociale fasetheorie van
Erik Homburger Erikson. In Eriksons ‘Identity, youth and crisis’ formuleerde hij een variant
op Freuds ontwikkelingstheorie.
Het belang van de vroegkinderlijke fasen staat ook voor Erikson vast. Aan fase 5 schrijft hij
echter meer betekenis toe dan Freud. Daarbij speelt een ander beeld mee van het sociale
leven. Bij Freud sturen de ouderlijke reacties het ontwikkelingsproces. Erikson breidde dit
uit:
- Enerzijds benadrukt hij dat een opgroeiend kind niet alleen met ouders te maken
heeft, maar ook met andere gezinsleden, leerkrachten en leeftijdsgenoten.
- Anderzijds wijst hij erop dat anderen niet alleen beperkende ge- en verboden
opleggen, maar ook zorgen voor warmte en erkenning
Erikson richt zich dus minder dan Freud op de primaire socialisatie in het microsysteem
van een driepersoons gezin. Wat er buiten de driehoek van een kind en beide ouders
gebeurt komt nadrukkelijk in beeld, zodat de secundaire socialisatie meer aandacht krijgt.
Ook legt Erikson steeds verband tussen iemands psychische of interne ontwikkeling en zijn
behoefte aan sociaal contact. Dat komt doordat hij elke ontwikkelingsfase laat beginnen met
een crisis, dit is een aantasting van een bepaald evenwicht. Aan het sociale uiteinde van dit
proces ziet Erikson iemands contacten steeds complexer worden, in een kring die langzaam
breder wordt.
4.2.1 Fase 5 - Kuipers
Fase 5 begint bij Erikson met een crisis. De bestaande evenwichtsstand komt in gevaar als
iemand van ongeveer 13 jaar gaat twijfelen aan oude gezagsdragers en
vanzelfsprekendheden. Een puber gaat zich buiten het gezin en de school oriënteren. De
crisis in fase 5 is dus sociaal van aard, want het evenwicht raakt verstoord als een puber
relaties aangaat buiten het gezin en de school.
De evenwichtsverstoring loopt uit op een periode van uitproberen en experimenteren.
Samen met leeftijdsgenoten verkent een puber manieren om het leven in te richten. In fase 5
onderzoeken pubers wie ze vanaf fase 6 willen zijn. De crisis is verbonden met het
toegenomen contact van jongeren met leeftijdsgenoten. Het experimenteren eindigt als
iemand van ongeveer 18 jaar zelfstandige keuzes maakt voor de inrichting van het leven.
Fase 5 bestaat dus uit:
1. Een crisis aan het begin.
2. Het experimenteren met leeftijdsgenoten in het midden.
3. De autonome keuzen aan het einde.
Bij de manier waarop Erikson fase 5 beschrijft, speelt de sociale differentiatie mee. De
scheiding van wonen, werken en ontspannen komt terug bij het experimenteren en bij de
afsluitende keuzes:
- Op privégebied experimenteren pubers met smaak, intimiteit en seksualiteit.
- Op werkgebied maken pubers school-, studie- en beroepskeuzes.
- Op cultureel gebied testen pubers de kleding-, muziek-, sport- en smaakkeuze. Ze
weten aan het einde van de fase wat bij hen past qua cultuurdeelname en