Blok 1.5 casus 1
Anatomie mond & slokdarm:
,De orale holte wordt aan de voorzijde afgesloten door de lippen. De lippen en de wangen
bestaan voornamelijk uit skeletspierweefsel, welke omgeven worden door elastisch fibreus
verbindend weefsel. Binnen de orale holte bevinden zich ook nog de tanden, tong,
olfactorische mucosa (welke de binnenzijde van de mond bedekt), submandibulaire
speekselklier (gelegen onder de mandibulus) en de sublinguale speekselklier (sublinguaal =
onder de tong). Posterior gaat de orale holte over in de orofarynx. De mond wordt
geïnnerveerd door de aftakkingen van de n. trigeminus en de n. mandibularis:
1. Het anterior gedeelte, welke de laterale, temporale en masseter spieren innerveert
welke betrokken zijn bij het kauwen.
2. De auriculotemporale zenuw, welke het oor innerveert.
3. De inferior dentale zenuw, welke de onderste lip en tanden, peridontale ligamenten
en tandvlees van de mandibularis innerveert.
4. De linguale zenuw, welke het anterior tweederde gedeelte van de tong, de
mondbodem innerveert.
Naast de linguale zenuw loopt ook de chorda tympani. Naast dat deze informatie over de
smaak van de tong naar de n. facialis toebrengt, bestaat deze ook uit secromotorische
(parasympathische) vezels van de n. facialis naar de linguale zenuw. Hierdoor worden de
klieren in de mond geïnnerveerd.
De tong wordt in een anterior en posterior gedeelte verdeeld middels de sulcus terminalis,
een V-vormige groeve met de punt naar posterior. De tong bestaat voornamelijk uit
skeletspierweefsel en klieren bedekt door een mucosale bekleding. Er zijn intrinsieke en
extrinsieke spieren, waarbij de intrinsieke beperkt zijn tot de tong en verticaal, transversaal
en longitudinaal verlopen. De extrinsieke ontstaan buiten de tong (bijv. vanuit de
mandibule) en lopen hier vervolgens in. Aan de bovenzijde van de tong bevinden zich
meerdere kleine uitsteeksels/papillae en deze geven de tong zijn ruwe uiterlijk. Anterior en
lateraal bevinden zich de fungiforme en foliate papillae. Aan de basis van de tong liggen de
circumvallate. Deze papillae bevatten meerdere zenuwuiteinden die tast registreren. De
meeste papillae bevatten ook nog smaak zintuigen.
De tanden zitten in het bot van de bovenste en onderste kaak (maxillaris en mandibularis).
Verder kunnen ze worden onderverdeeld in 2 bogen. De bovenste boog is groter dan de
onderste. De eerste tanden komen door tussen de 6 maanden en 2 jaar van een kind. Ze
worden tussen de leeftijd van 6 en 13 jaar weer vervangen door permanente tanden. Je
hebt een voorste rij van 5 tanden en daarachter aan beide zijden 8 tanden. Elke tand heeft
een kroon die uitsteekt boven het tandvlees en een wortel die onder het tandvlees rijkt in
de mandibularis of maxillaris. Tussen de kroon en de wortel bevindt zich de nek. In het
centrum van elke tand bevindt zich een holte welke gevuld is met verbindend weefsel. Deze
kan communiceren met het omliggende verbindend weefsel van het peridontale
membraan. Deze laatste houdt de tanden bevestigd in de kaak.
,De keelamandelen of tonsillen (Tonsillae palatinae), meestal "de amandelen" genoemd, zijn
twee amandelvormige organen, die achter in de keel gelegen zijn, direct aan het begin van
de orofarynx. Ze zijn, tenzij verwijderd, achter in de mond zichtbaar links en rechts naast
de tong en links en rechts van de huig, in de zogeheten amandelnissen, de kleine ruimtes
tussen de twee tonsilbogen. Deze organen bestaan grotendeels uit lymfoïde weefsel en
bevatten diepe inhammen (crypten). Ze maken deel uit van het lymfevatenstelsel en van
de ring van Waldeyer, een verzameling organen en weefsels die als een soort ring achter de
keelholte en neusholte liggen en zo een belangrijk onderdeel vormen van het
immuunsysteem.
De pharynx is een buis van spierweefsel, waarvan de dwarsgestreepte musculatuur aan de
schedelbasis is aangehecht en ter hoogte van het ringkraakbeen overgaat in de oesophagus.
De keel bestaat uit keelvernauwers en vrij zwak ontwikkelde keelheffers. De pharynx kan
worden onverdeeld in een:
- nasopharynx (ookwel epipharynx)
- oropharynx (ookwel mesopharynx)
- laryngopharynx (ookwel hypopharynx)
De nasopharynx is gelegen direct achter de neusholte en heeft een luchtgeleidende functie.
De laryngopharynx is gelegen direct craniaal van de oesophagus en heeft een
voedselgeleidende functie. Deze wegen kruisen elkaar in de oropharynx.
Het strottenhoofd (larynx) is gelegen voor de oesophagus en maakt deel uit van de
luchtwegen. Ter voorkoming van het vloeien van voedsel is de larynx voorzien van een
epiglottis die deze kan afsluiten wanneer de larynx omhoog beweegt tijdens de
slikbeweging.
De oesophagus is een vervormbare gespierde buis die de voedselprop van de pharynx tot
aan de maag transporteert. Hij is ca. 25 cm lang, begint aan de onderrand van het
ringkraakbeen en mondt uit in de maagingang. Hij verloopt dus door verschillende
lichaamsgebieden en wordt overeenkomstig in drie delen verdeeld:
- Pars cervicalis. In dit deel is de oesophagus vernauwd tot bovenste oesophageale
sphincter; door de circulaire vezels van zijn tunica muscularis, gelegen achter het
ringkraakbeen.
- Pars thoracica. Het langste deel van ongeveer 16 cm, kruist door zijn verloop door het
mediastinum verscheidene structuren
- Pars abdominales. Deze is heel kort (1-3) cm en vernauwd tot onderste oesophageale
sphincter, gelegen in de hiatus oesophagus van het diaphragma. Een ingewikkeld samenspel
hiermee en de schroefvormige rangschikking van de musculatuur en anatomische afbuiging
(hoek van his) maken dat de oesophagus wordt afgesloten van het zure milieu uit de maag.
Bij het slikken schuift het voedsel in de slokdarm waarbij de bovenste oesophageale
sphincter wordt geopend. Een peristaltische golf van de slokdarm vervoert het voedsel naar
de maag. Wanneer het voedsel onderweg blijft steken, roept de uitrekking op deze plaats
een secundaire peristaltische golf op. Reeds bij het begin van het slikken wordt de onderste
oesophageale sphincter geopend door een vago-vagele reflex (VIP en NO). Verder is deze
normaal gesloten en vormt hij een barriere tegen de reflux van het maagsap (zie boven). De
histologische bouw van de oesophagus bestaat uit een tunica mucosa, tela submucosa,
tunica muscularis, tunica adventitia en is typisch voor de bouw van een hol orgaan van het
spijsverteringskanaal.
, Histologie:
De lippen zijn rood omdat het epitheel iets dunner is dan de huid, en de onderlaag sterker
doorbloed is. De mondholte wordt bekleed door een meerlagig plaveiselepitheel waarvan
de cellen een niet- volledig proces van verhoorning ondergaan (parakeratotisch), i.t.t. het
harde gehemelte (palatum durum) en het tandvlees (gingiva), waarvan de cellen wel geheel
verhoornen (orthokeratotisch). De parakeratotische cellen van het mondepitheel zijn tot
aan het oppervlak kernhoudend. Op het zachte gehemelte en andere plaatsen in de
mondholte is het slijmvlies beweegbaar; hier zijn de oppervlakkige epitheelcellen ook een
beetje gezwollen door een hoog watergehalte (waterzakcellen) zodat zij dienen als
stootkussen tegen hard voedsel.
De bindweefsellaag direct onder het epitheel, de lamina propria, heeft vrij hoge papillen, die
zorgen voor een goede hechting aan de oppervlakkige epitheelbekleding. De lamina propria
is niet scherp afgegrensd t.o.v. de submucosa, waarin kleine speekselklieren verspreid
liggen. Het dak van de mondholte wordt gevormd door het harde en zachte gehemelte
(palatum molle). In het orthokeratotische, harde gehemelte vinden we ook een stratum
granulosum met keratohyaliene granula, dat elders in de buccale mucosa onderbreekt. Aan
de achterrand van het zachte gehemelte hangt de huig (uvula), opgebouwd uit een
kegelvormige uitstulping van spierweefsel en losmazig bindweefsel, bekleed door
mondslijmvlies. Afvoergangen van de speekselklieren lozen het speeksel in de mondholte.
Door de mondholte verspreid komen kleine speekselklieren voor. De klieren onder de tong
en voor in de mond zijn voornamelijk sereus, terwijl ze elders meer muceus zijn.
De tong bestaat uit een complexe massa dwarsgestreept spierweefsel, afgewisseld met
muceuze en sereuze klieren, omhuld door een slijmvlies. Typisch voor de tong is het
ingewikkelde driedimensionale patroon van de spiervezels en het voorkomen van vertakte
spiervezels, die in meer dan één punt eindigen. Dit maakt complexe bewegingen mogelijk,
zoals bij het spreken. Het slijmvlies is vast met de spiermassa verbonden doordat de lamina
propria diep tussen de spierbundels doordringt. Aan de onderzijde van de tong is het
slijmvlies glad, aan de bovenkant steken talrijke papillen uit. Achter op de tong bevinden
zich de tonsillae linguales, bestaande uit lymfefollikels, die langs crypten gelegen zijn.
De papillen zijn uitstulpingen van het tongepitheel en de lamina propria. Zij kunnen drie
verschillende vormen aannemen:
- Papillae filiformes (draadvormige papillen) komen in grote aantallen voor en
veroorzaken een zekere ruwheid, die bij katachtigen zo sterk is dat deze dieren hun
tong als rasp kunnen gebruiken. Rond een puntig toelopende bindweefselkern vormt
het epitheel een spits toelopende massa, die uit dicht opeengepakte
parakeratotische cellen bestaat. De turnover van dit epitheel is door slijtage vrij
hoog. Wanneer, bijvoorbeeld bij ernstige zieken, de afgestoten cellen door
immobiliteit van de tong niet worden verwijderd, kan een beslagen tong ontstaan.
- Papillae fungiformes (paddenstoelvormige papillen) hebben een smalle basis en een
breed boveneinde. Deze papillen zijn in kleinere aantallen tussen de filiforme
papillen verspreid. Zij dragen enkele smaakknoppen op hun bovenvlak.
- Papillae circumvallatae (omwalde papillen) zijn grote ronde papillen, waarvan de
bovenkant verder boven het tongoppervlak uitsteekt dan die van de andere papillen.
Zeven tot twaalf van deze papillen liggen in een V-vormige formatie (de sulcus
terminalis) op het achterste deel van de tong. Deze papillen zijn ook