100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting boek 'Psychiatrie; een inleiding'. €5,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting boek 'Psychiatrie; een inleiding'.

 37 keer bekeken  3 keer verkocht

Een samenvatting van het gehele boek 'Psychiatrie; een inleiding'. Dit is een samenvatting gemaakt per hoofdstuk van de 9e editie van het boek.

Voorbeeld 10 van de 120  pagina's

  • Ja
  • 26 oktober 2020
  • 120
  • 2017/2018
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (1)
avatar-seller
astridaltena1
Hoofdstuk 1
Introductie
Psychopathologie > Deelgebied van de psychiatrie en psychologie dat zich bezig houdt met het
beschrijven van psychische stoornissen, oorzaken daarvan en behandelingen daarvoor.
Psychiatrie > Medisch specialisme dat zich richt op de diagnostiek en behandeling van psychische
stoornissen.
Klinische psychologie > Tak van de psychologie die zich bezig houdt met de beschrijving, de oorzaken
en de behandeling van psychische stoornissen om het geestelijk welzijn te bevorderen
Psycholoog > Iemand die de universitaire studie psychologie heeft afgerond.
GZ-psycholoog > Psycholoog die na zijn studie een aanvullende opleiding heeft gevolgd en in het BIG-
register is ingeschreven. Een GZ-psycholoog is bevoegd tot het diagnosticeren en behandelen van
psychische stoornissen. GZ is een afkorting van gezondheidszorg.
Psychotherapeut > Iemand die na de studie psychologie of geneeskunde een vervolgopleiding heeft
gedaan, waardoor hij bevoegd is tot het geven van psychotherapeutische behandelingen. Hij moet
overigens in het BIG-register staan ingeschreven.
Psychiater > Iemand die na de studie geneeskunde een vervolgopleiding heeft gedaan waarin hij of
zij zich heeft gespecialiseerd in het diagnosticeren en behandelen van patiënten met psychische
stoornissen. Een psychiater mag, in tegenstelling tot een psycholoog, medicatie voorschrijven.
BIG-register > Beroepen in de individuele gezondheidszorg.
Psychische stoornis > Het geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen dat wordt
gekenmerkt door onder andere een storing in het functioneren en het (persoonlijk) lijden.
Symptomen > Specifieke kenmerken of eigenschappen die passen bij een bepaalde psychische
stoornis.
Trepanatie > Een procedure waarbij er een gat in de schedel wordt gemaakt. Mogelijk een antieke
vorm van chirurgie. Misschien was dit de manier om ‘boze geesten en demonen’ weg te laten gaan.
Humores > Term van Hippocrates voor de essentiële lichaamssappen (slijm, bloed, zwarte gal en gele
gal).
Teveel aan:
Slijm > flegmatiek (rustige mensen)
Zwarte gal > melancholie (depressieve mensen)
Bloed > sanguinische dispositie (vrolijk, zelfverzekerd, optimistisch)
Gele gal > cholerisch (korzelig en cholerisch)

Evidence based medicine > Het streven om gebruik te maken van het beste beschikbare bewijs bij
het maken van een keuze voor de behandeling van een patiënt.

Hoe kan je kritisch denken over psychologie?
1. blijf sceptisch;
2. denk na over definities en termninologie;
3. weeg de aannamen of premissen waarop de argumenten gebaseerd zijn af;
4. houd in gedachten dat correlatie niet gelijk staat aan een causaal verband;
5. overweeg de aard van de bewijzen waarmee conclusies onderbouwd worden;
6. simplificeer niet te sterk;
7. generaliseer niet te sterk.


De meest gebruikte criteria om gedag als afwijkend te bestempelen:
1. het is uitzonderlijk;
2. het is sociaal afwijkend;



1

, 3. diegene heeft een foute perceptie of interpretatie van de werkelijkheid;
4. diegene heeft een aanzienlijk (persoonlijk lijden);
5. diegene toont ongepast of contraproductief gedrag;
6. diegene is een gevaar voor zichzelf of de omgeving.

Twee belangrijke ethische principes zijn informed consent (vrijheid om mee te doen en evt. te
stoppen) en vertrouwelijkheid (anonimiteit).


Hoofdstuk 2
Visies op afwijkend gedrag en behandelmogelijkheden
In 1 lichaamscel zitten normaal gesproken 46 chromosomen in 23 paren van 2.
Genotypen > Verzameling trekken die zijn vastgelegd in de genetische code van een persoon. Dit is
de verzameling van lichaamscellen welke genen bevatten.
Naast genotypen wordt ons gedrag en uiterlijk bepaald door omgevingsfactoren.
Fenotype > werkelijke of waarneembare trekken van een persoon.
Proband > het eerste geval van een bepaalde stoornis dat als zodanig is gediagnosticeerd.
Neuronen > zenuwcellen die door het hele lichaam signalen of boodschappen doorgeven.
Dendrieten > wortelachtige uitlopers van neuronen die zenuwimpulsen ontvangt van andere
neuronen.
Axon > het lange, dunne gedeelte van een neuron waarlangs de zenuwimpulsen zich voortplanten.
Eindknopjes > kleine verdikkingen aan het einde van axonen.
Neurotransmitters > Chemische stoffen die neurale boodschappen van de ene neuron naar de
andere vervoert.
Synaps > spleetje tussen een eindknopje van het ene neuron en de dendriet of soma (cellichaam) van
de andere neuron waarlangs de neurale impulsen worden doorgegeven.
Receptorplaats > deel van een dendriet van de ontvangende neuron dat gevoelig is voor bepaalde
neurotransmitters.
Centrale zenuwstelsel > de hersenen en de ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel > het somatische en het autonome zenuwstelsel.

Centrale zenuwstelsel
Medulla > gebied in de achterhersenen dat de hartslag en ademhaling reguleert.
Pons > gebied in de achterhersenen dat een rol speelt bij de ademhaling, slaap en aandacht.
Cerebellum > gebied in de achterhersenen dat te maken heeft met coördinatie en balans.
Reticulaire activeringssysteem > gebied in de hersenen dat te maken heeft met aandacht, slaap en
arousal.
Thalamus > gebied in de voorhersenen dat sensorische informatie doorgeeft aan de cortex en die en
rol speelt in processen rondom slaap en aandacht.
Hypothalamus > gebied in de voorhersenen dat betrokken is bij het reguleren van
lichaamstemperatuur, emoties en motivatie.
Limbisch systeem > aantal gebieden in de voorhersenen die betrokken zijn bij leren, herinnering en
basale driften
Basale ganglia > cluster van neuronen tussen de thalamus en het cerebrum dat betrokken is bij de
coördinatie van motorische processen.
Cerebrum > de grote massa in de voorhersenen die wordt gevormd door de twee hersenhelften.
Hersenschors (cerebrale cortex) > het geplooide oppervlak van het cerebrum, verantwoordelijk voor
de verwerking van sensorische stimuli en de aansturing van hoge mentale functies zoals denken en
taalgebruik.
Occipitaalkwab > zien.
Temporaalkwab > auditief.



2

,Pariëtaalkwab > verwerking van sensaties op het gebied van tast, temperatuur en pijn.
Frontaalkwab > beheersing van spiercontrole.
Sensorisch gebied (cortex) > ontvangt informatie van huidsensoren van het hele lichaam
Prefrontale cortex > hogere mentale functies zoals denken, problemen oplossen, impulscontrole en
taalgebruik.

Perifere zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel > deel van het perifere zenuwstelsel dat verantwoordelijk is voor het
transport van informatie van de zintuigen naar de hersenen en van de hersenen naar de
skeletspieren.
Autonome zenuwstelsel > deel van het perifere zenuwstelsel dat de klieren en de onbewuste
lichaamsprocessen aanstuurt.
Sympathische zenuwstelsel > deel van het autonome zenuwstelsel dat een verhoogde arousal
teweeg kan brengen.
Parasympatische zenuwstelsel > deel van het autonome zenuwstelsel dat arousal kan verlagen en
ervoor zorgt dat de energiereserves weer worden aangevuld.

Psychodynamisch model
 Sigmund Freud
 psychische problemen worden aangestuurd door onbewuste motieven en conflicten, die zijn
terug te voeren op de kindertijd.
Bewuste > volgens Freud het deel van de geest dat overeenkomst met wat er op dit moment onder
onze aandacht is.
Voorbewuste > volgens Freud het deel van de geest waarvan de inhoud buiten het huidige
bewustzijn ligt, maar waarvan we ons bewust kunnen worden als we onze aandacht erop richten.
Onbewuste > volgens Freud het deel van de geest dat buiten het bereik van het normale bewustzijn
ligt en dat onze instinctieve drijfveren bevat.
ID > volgens Freud de onbewuste psychische structuur die onze primitieve instincten bevat en die
wordt aangestuurd door het lustprincipe. Is vanaf de geboorte aanwezig.
Lustprincipe > volgens Freud het principe dat het ID aanstuurt en dat directe behoeftebevrediging
wenst.
Ego > volgens Freud de psychische structuur die overeenkomt met het concept van het zelf, werkt
volgens het realiteitsprincipe en is in staat om frustratie te tolereren. Dit onderdeel van de
psychische structuur ontwikkelt zich tijdens het eerste levensjaar.
Realiteitsprincipe > volgens Freud het principe dat het ego aanstuurt, dat rekening houdt met sociale
acceptatie en praktische overwegingen.
Superego > volgens Freud de psychische structuur die de normen van ouders en belangrijke anderen
internaliseert en die functioneert als moreel geweten. Zo rond de leeftijd van vier ontwikkeld dit
derde onderdeel van de psychische structuur zich.
Afweermechanismen > volgens Freud strategieën om de realiteit te vervormen, door het ego
gebruikt om het zelf te beschermen tegen het bewustzijn van angstaanjagende zaken.
Eros > seksuele drift als uitdrukking van een belangrijk overlevingsinstinct.
Libido > de basale drift om het leven te beschermen en door te geven.
Thanatos > de doodsdrift.

5 psychoseksuele stadia
1) orale stadium (1e levensjaar)
2) anale stadium (2e levensjaar)
3) fallistische stadium (3e > levensjaar)
4) Latente stadium (±6e – 12e levensjaar)
5) Genitale stadium (12e > levensjaar)



3

,Oedipuscomplex (j) / elektracomplex (m) > volgens Freud een moment in het fallische stadium waar
een kind onbewuste incestueuze verlangens krijgen naar de ouder van het andere geslacht en de
ouder van hun eigen geslacht als rivaal gaan beschouwen.
Fixatie > volgens Freud een cluster van persoonlijkheidstrekken die samenhangen met een bepaald
stadium van psychoseksuele ontwikkeling als gevolg van teveel of te weinig bevrediging in dat
stadium.
1. archetypen > primitieve beelden of concepten in ons collectieve onbewuste.
2. Egopsychologie > moderne psychobenadering die zich meer richt op het bewuste streven
van het ego, dan op de veronderstelde onbewuste functies van het ID.
3. Objectrelatietheorie > psychodynamische visie die de nadruk legt op de invloeden van
geïnternaliseerde representaties van de persoonlijkheden van de ouders en andere mensen
aan wie het kind zich sterk heeft gehecht (de zogenaamde objecten).
4. Hechtingstheorie > psychodynamische visie waarbij de interactie tussen kind en omgeving
bepalend wordt geacht voor de wijze waarop het kind zich emotioneel en cognitief vormt.

Belangrijke personen uit de psychodynamische theorie:
Sigmund Freud > 1856-1939
Carl Jung > 1875-1961
Karen Horney > 1885-1952 & Harry Stack Sullivan > 1897-1985
Heinz Hartmann > 1894-1970
Margaret Mahler > 1897-1985
Erik Erikson > 1902-1994
John Bowlby > 1907-1990

Leerpsychologie
Ivan Pavlov > 1849-1936
Geconditioneerde respons (c. r.) > een geleerde respons op een voorheen neutrale stimulus.
Ongeconditioneerde stimulus (u. s.) > een stimulus die een niet-aangeleerde respons oproept.
Ongeconditioneerde respons (u. r.) > een niet-aangeleerde, natuurlijke respons
Geconditioneerde stimulus (c. s.) > een voorheen neutrale stimulus die een geconditioneerde
respons oproept nadat hij herhaaldelijk is gekoppeld aan de ongeconditioneerde stimulus die eerder
de respons heeft opgeroepen.
Klassieke conditionering > vorm van leren waar men zorgt dat een respons op de ene stimulus ook
optreedt na een andere stimulus door beide stimuli aan elkaar te koppelen of samen aan te bieden
Operante conditionering > vorm van leren waarbij gedrag wordt eigen gemaakt en versterkt als het
wordt bekrachtigd.
Bekrachtiging > in de operante conditionering een stimulus of gebeurtenis die de frequentie van de
daarop volgende respons verhoogt.
Beloning > in de operante conditionering een aangename stimulus of gebeurtenis die de frequentie
van de daarop volgende respons verhoogt.
Positieve bekrachtigers > in de operante conditionering bekrachtigers die, wanneer ze
geïntroduceerd worden, de frequentie van het voorafgaande gedrag verhogen.
Negatieve bekrachtigers > in de operante conditionering bekrachtigers die, wanneer ze verwijderd
worden, de frequentie van het voorafgaande gedrag verhogen.
Straf > in de operante conditionering toepassing van aversieve of pijnlijke stimuli die de frequentie
van het daaropvolgende gedrag verlagen.

Julian Rotter > 1916 - 2014
Albert bandura > 1925 -
Walter Mischel > 1930 –




4

,Sociaal-cognitieve leertheorie > op leren gebaseerde theorie die de nadruk legt op leren door
observatie en die ervan uitgaat dat gedrag door zowel situationele als door cognitieve variabelen
wordt bepaald.
Modeling > een gedragstherapeutische techniek waarmee een patiënt nieuw gedrag kan aanleren
doordta de therapeut of iemand anders het gewenste gedrag voordoet, waarna de patiënt dat
gedrag imiteert.
Verwachtingen > Ideeën over verwachte uitkomsten.

Behaviorisme
Behaviorisme > Psychologische school die psychologie definieert als de studie van observeerbaar
gedrag.
B. F. Skinner > 1904 - 1990
John B. Watson > 1878 - 1958
B. F. Skinner en Watson geloofden dat het menselijk gedrag een product is van onze genetische
erfenis en invloeden uit de omgeving of situatie.

Cognitieve theorie
Cognitieve modellen:
1. Input-verwerking-opslaan-opvragen-output.
2. Cognitieve vervormingen > denkfouten.

Cognitieve therapie
Albert Ellis > 1913 - 2007
- Rationeel-emotieve gedragstherapie (RET) > therapeutische benadering waarbij de
therapeut de patiënt helpt om irrationele, contraproductieve opvattingen te vervangen door
andere, passendere opvattingen.
Aaron Beck > 1921 –
- Cognitieve therapie > een therapievorm waarbij de therapeut de patiënt helpt bij het
identificeren en corrigeren van inefficiënte cognities (gedachten, opvattingen en attitudes)
waarvan men denkt dat ze ten grondslag liggen aan de emotionele problemen en het
contraproductieve gedrag van de cliënt.
Carl Rogers > 1902—1987
Cliëntgerichte/persoonsgerichte therapie.
Abraham Maslow > 1908 – 1970

Activerende gebeurtenis – A
(Verschillende) opvattingen – B
Consequentie – C

Cognitieve vervormingen
1) selectieve abstractie
2) overgeneralisatie
3) uitvergroting
4) absoluut denken


Humanisme
Zelfactualisatie > in de humanistische psychologie de drang om alles te worden waartoe men in staat
is. Het motief dat iemand drijft om al zijn vermogens de ontwikkelen en de eigen unieke
vaardigheden tot uitdrukking te brengen.




5

,Onvoorwaardelijke positieve waardering > in de humanistische psychologie andere mensen
waarderen omdat ze een fundamentele waarde hebben, los van hun gedrag op een bepaald
moment.
Voorwaardelijke positieve waardering > in de humanistische psychologie andere mensen waarderen
omdat hun gedrag op een bepaald moment jouw goedkeuring kan wegdragen.
Persoonsgerichte therapie > het opbouwen van een warme, accepterende therapeutische relatie
die de cliënt de ruimte geeft om zichzelf te exploreren en te accepteren.
Empathie > het vermogen om iemand ervaringen en gevoelens te begrijpen vanuit het standpunt van
diegene.
Oprechtheid > het vermogen om de eigen ware gevoelens te erkennen en uit te drukken.
Congruentie > de overeenstemming tussen de eigen gedachten, gedragingen en gevoelens.

Gedragstherapie > therapeutische toepassing van op leren gebaseerde technieken.
Systematische desensitisatie > gedragstherapeutische techniek om fobieën te overwinnen door
middel van blootstelling aan steeds angstwekkerende stimuli (imaginair of door dia’s) terwijl de cliënt
in diepe ontspanning verkeert
Geleidelijke blootstelling > in gedragstherapie een methode om angsten te overwinnen via een
stapsgewijs proces van blootstelling aan steeds angstaanjagendere stimuli in imaginaire vorm of in
werkelijkheid.
Token economy > behandelprogramma waarbij een gecontroleerde omgeving zodanig wordt
ingericht dat mensen die gewenst gedrag vertonen, bekrachtiging ontvangen in de vorm van fiches
die ze kunnen inwisselen voor gewenste beloningen.


Sociaal-culturele perspectief
Thomas Szasz > 1920 – 2012

Biopsychosociale perspectief
Diathese-stressmodel > model dat gebaseerd is op het idee dat afwijkend gedrag te maken heeft
met de interactie tussen kwetsbaarheid of aanleg en stressvolle en ingrijpende
levensgebeurtenissen.
Diathese > Kwetsbaarheid of (genetische) aanleg voor een psychische stoornis.

Meest voorkomende soorten hulpverleners m.b.t. psychische stoornissen
 MWD’ers of SPH’ers
 Creatief therapeuten
 Psychomotorisch therapeuten
 Toepast psychologen
 (sociaal-psychiatrisch) verpleegkundigen
 ergotherapeuten
 sociaal-juridische dienstverlening

Multidisciplinair behandelteam > team van specialisten om iemand te begeleiden en te behandelen.
Zo kan men vanuit verschillende invalshoeken kijken naar de patiënt en een zo goed mogelijke
behandeling aanbieden.
Psychotherapie > gestructureerde vorm van psychologische behandeling op basis van een
psychologisch denkmodel. Deze behandeling bestaat uit één of meer gesprekken of behandelsessies
tussen een patiënt en een therapeut
Niet-specifieke behandelfactoren > factoren die niet specifiek zijn voor een bepaalde vorm van
psycho-therapie, zoals de aandacht en de steun van de therapeut, maar die wel positieve
verwachtingen oproepen over mogelijke veranderingen.
Psychoanalyse > methode van psychotherapie die ontwikkeld is door Sigmund Freud.


6

,Psychodynamische therapie > Therapie die mensen helpt om inzicht te krijgen in en oplossingen te
vinden voor onbewuste conflicten.
Vrije associatie > methode waarbij gedachten onder woorden worden gebracht zodra ze in de
patiënt opkomen, zonder bewuste pogingen om ze te bewerken of ze te censureren.
Droomanalyse > tijdens de slaap is de afweer van het ego minimaal en krijgen onacceptabele
impulsen vorm in onze dromen (manifeste inhoud). Omdat het ego niet geheel afwezig is, nemen
impulsen een verhulde of symbolische vorm aan (latente inhoud).
Overdrachtsrelatie > in de psychoanalyse de overdracht of generalisatie van gevoelens of attitude
van de cliënt tegenover belangrijke mensen in zijn/haar leven naar de analyticus.
Tegenoverdracht > de in psychoanalyse de overdracht van gevoelens of attitudes van de analyticus
tegenover andere mensen in zijn leven naar de cliënt.

Overige cognitieve therapieën
cognitieve gedragstherapie > op leren gebaseerde therapeutische benadering die gebruik maken van
zowel cognitieve als gedragsmatige technieken.
Eclectische therapie (integrale psychotherapie) > psychotherapeutische benadering die gebruik
maakt van principes of technieken van verschillende systemen of theorieën.

Groeps-, gezins- en relatietherapie
Groepstherapie > een vorm van therapie waarbij een groep patiënten onder leiding van een
therapeut bijeen komt.
Gezinstherapie > vorm van therapie waarbij het gezin (en dus niet het individu) wordt behandeld.
Relatietherapie > vorm van therapie waarbij de nadruk ligt op het oplossen van conflicten tussen
partners.

Biologisch georiënteerde therapieën / medicatie
Psychofarmacologie > wetenschapsgebied dat de effecten onderzoekt van therapeutische of
psychotrope medicijnen
Angstremmers > medicijnen tegen angst en hoge spierspanning.
Ontrekkingsangst > hevige angst na staking van het gebruik van een angstremmer.
Antipsychotische medicijnen > medicijnen die worden gebruikt in de behandeling van schizofrenie
en andere psychotische stoornissen (ook wel neuroleptica genoemd).
Typische antipsychotica > richt zich op de neurotransmitter dopamine.
Atypische antipsychotica > richt zich vooral op de belangrijke transmittersystemen zoals serotonine
en noradrenaline.
Antidepressiva > medicijnen die worden gebruikt bij de behandeling van depressie. Ze beïnvloeden
de beschikbaarheid van neurotransmitters in de hersenen.

Overige biologische interventies
Lichttherapie > gericht op slaap-waakritmes.
Transcraniële magnetische stimulatie (TMS) > een vorm van therapie waarbij met een sterke
magneet de hersenschors gestimuleerd wordt.
Electroconvulsieve therapie (ECT) > een methode om een ernstige depressie te behandelen door
een elektrische schok aan het hoofd toe te dienen.
Psychochirurgie > d.m.v. plastische chirurgische ingrepen worden de hersenen aangepast.


Hoofdstuk 3
Classificatie en beoordeling van afwijkende emoties, gedachten en gedrag
Om een stoornis in de DSM of IGD op te nemen, moet er sprake zijn van:
- emotioneel lijden;



7

,- ernstige belemmeringen in het functioneren;
- gedrag dat kan leiden tot persoonlijk lijden
o pijn, invaliditeit, zelfverminking of de dood
- de belemmering houdt langere tijd aan en past niet meer in een normale reactie binnen een
bepaalde (culturele) context.




8

,Door de … is de DSM-5 controversieel:
1) uitbreiding van het aantal diagnosticeerbare stoornissen;
2) de verandering in de classificatie van sommige stoornissen
3) wijzigingen in de classificatiecriteria voor specifieke stoornissen (het definiëren van criteria is
onduidelijker);
4) een gebrek aan op onderzoek gebaseerd bewijs ten tijde van het herzieningsproces. Door
geheimzinnigheid vermoedt men dat.

Enkele voor- en nadelen van de DSM-5
Voordeel: er is een gespecificeerde classificatiecriteria voor elke stoornis
Nadeel: de in twijfel getrokken betrouwbaarheid en validiteit van bepaalde categorieën
Nadeel: het beoordelen van een stoornis is een op het medisch model gebaseerde raamwerk voor
het classificeren van afwijkende gedragspatronen. Echter vinden sommige behandelaars dat gedrag
te complex en te betekenisvol is om enkel en alleen als symptoom op te vatten. Er wordt te weinig
gekeken naar sociaal-culturele omgevingsfactoren.
Nadeel: Het model richt zich op het categoriseren van psychische stoornissen in plaats van het
beschrijven van sterkten en zwakten in iemands gedrag.




9

, Beoordelingsmethoden
Klinisch interview
Onderwerpen die hierbij aan de orde komen:
- gegevens verzamelen;
- beschrijving van het gepresenteerde probleem;
- psychosociale geschiedenis
- medische/psychiatrische geschiedenis
- somatische problemen/medicijngebruik
Elementen van een psychiatrisch en psychologisch onderzoek in een klinisch interview:
- uiterlijk
- psychomotoriek
- bewustzijn
- oriëntatie
- aandacht
- waarneming
- denkprocessen
- stemming
- beoordelingsvermogen

Psychologische tests
Onderdeel zijn de intelligentietests
 Wechsles Adult Intelligence Scale (WAIS-III)
 Groninger Intelligentie Test (GIT)
 Stanford-Binet Intelligence Scale
 Raven Matrixes.
Ook zelfbeoordelingsvragenlijsten
 Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI½)
 Millon Clinical Multitaxial Inventory (MCM-I & MCM-II)
 Symptom Check List (SCL 9)
 De Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV)
 De Nederlandse verkorte MMPI (NVM)




10

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper astridaltena1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 54879 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,49  3x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd