Het woord aan de verbeelding
Spel en kunstzinnige middelen in het sociaal agogisch werk
H1 – SPEL
Spelen bijzondere wijze waarop activiteit verricht wordt.
Instrumentaal gedrag: handelingen zijn instrument om doel te bereiken. Bv afwassen:
borden en sop zijn onderdeel.
Speelse houding: steeds opzoek naar mogelijkheden om zichzelf uit te dagen/plezier te
beleven aan omgang met de wereld. Bv boswandeling: boom als
‘klimboom’ zien, jongleren met borden en spelen met sop v afwas.
Spontaan : vrij van extern opgelegde regels en verwachtingen. Spelen wanneer je
er zin in hebt; komt en gaat.
Intrinsieke motivatie: Innerlijke wil/drang om iets de doen.
Extrinsieke motivatie: Wanneer je beloning krijgt of straf wilt vermijden.
Autoletische activiteit: Speelse variaties komen op de voorgrond. Doel = telos, In zichzelf =
auto. Bv afwassen: jongleren met borden en spelen met sop.
‘Recht’ naar huis lopen om zo snel mogelijk te zijn = instrumenteel gedrag.
Van regenplas tot plas springen = autoletische activiteit.
Interne locus of control Het idee dat jij bepaalt wat er gebeurt.
Externe l.o.c Het idee dat iemand anders bepaalt wat er gebeurt.
Hierbij onderscheid spel zich van exploratie: “welke eigenschappen heeft de ander?”
Exploreren gaat via zintuigen, vergroot vertrouwen en voorspelbaarheid; start van
spelproces.
Andere werkelijkheid
Tijdens spel begeven in realiteit waar andere regels en wetten gelden. Speler schept eigen
werkelijkheid. Bv stok wordt zwaard, stoel wordt duikplank, vadertje en moedertje. Iemand
die niet kan losmaken van alledaagse werkelijkheid komt niet tot spel.
Illusionisme Wanneer onderscheid tussen werkelijkheid en spel niet meer gemaakt
kan worden. Bv bij vadertje en moedertje; weten dat ‘ingewanden’ er
niet uitgehaald worden.
Verschijningsvormen van spel (chronologisch)
1. Sensopathisch spel;
2. Receptief spel;
3. Oefenspel;
4. Symbolisch spel;
5. Constructiespel;
6. Regelspel.
Sensopathisch spel genieten van voelen, begrijpen staat op achtergrond.
Vooral geschikt voor cognitief zwakke groepen, bv baby’s, EMB, dementie.
Receptief spel overgave aan een doen alsof-situatie. Doet beroep op verwondering
en verbeelding. Op alle leeftijden aanwezig. Bv lezen.
Oefenspel experimenteren met eigen mogelijkheden, om effect te creëren dat
enigszins te voorspellen is. Bv slalommen witte strepen met skaten.
1
Samenvatting “Het woord aan de verbeelding” – Ayla Naebers
,Symbolisch spel Doen-alsof werkelijkheid wordt gecreëerd. Bv plant en tapijt zijn een
kokosboom. Symbolisering ontstaat, gaat gelijk met taalontwikkeling.
Constructiespel iets doelgericht en planmatig tot stand brengen, bv blokken-toren
bouwen.
Regelspel deelname aan een bijzondere activiteit (game) met vooraf bereikte
overeenstemming tussen deelnemers, bv verstoppertje, ticket to ride.
2
Samenvatting “Het woord aan de verbeelding” – Ayla Naebers
, H2 – HET NUT VAN KINDERSPEL
Adaptietheorie
Piaget (1896-1980) kinderpsycholoog, richtte zich op cognitieve en samenhangende
motorische ontwikkeling. Kernbegrippen zijn adaptie en schema’s.
Adaptie Vermogen van de mens om zich aan te passen aan de omgeving en
zichzelf.
Schema’s Opgeslagen ervaringen voor handelen, waarderen en denken.
Gedurende de ontwikkeling worden schema’s complexer en is organisatie noodzakelijk. Op
latere leeftijd zal een kind niet alleen schema’s bezitten die gericht zijn om aanwezig
materiaal, maar ook gericht op mentale handelingen (denken). Abstract denken ontstaat. Bv
eerst vingers nodig om te tellen, later hoofdrekenen.
Het geheel van deze schema’s noemt Piaget de psychologische structuren van de mens.
Adaptieproces bestaat uit 2 componenten: accommodatie en assimilatie.
Accommodatie Persoon past denken aan zijn omgeving, ontwikkelt nieuwe schema’s.
Assimilatie De persoon past zijn schema’s aan nieuwe ervaringen (toepassen van
beschikbare schema’s).
Ludische assimilatie: wanneer iets voor de lol herhaalt wordt (competent voelen, ‘kijk
eens wat ik kan?’)
Wanneer een persoon ervaart dat zijn beschikbare schema’s voldoende zijn om zijn
omgeving te snappen, ontstaat equilibratie. Als er iets onverklaarbaars of onbekends zich
voordoet, ontstaat er disequilibrium. De persoon moet dan accommoderen om vervolgens
weer met succes te kunnen assimileren.
Voorbeeld koffertje
Kind heeft ene nieuw koffertje gekregen; deze heeft een bijzondere draaisluiting.
Disequilibrium: Kind probeert knopje te schuiven en te drukken, maar sluiting blijft dicht. Ze
probeert vanalles, maar het lukt niet. Zus komt binnen.
Accomondatie: Zus maakt het koffertje open. Het kind probeert het zelf, maar het lukt nog
niet. Zus geeft instructies en uiteindelijk lukt het kind.
Assimilatie: Kind is opgelucht als de koffer inderdaad open gaat. Laat het trots zien aan
moeder.
Piaget onderscheid 4 manieren van accomonderen:
1. Exploratie
Handelend verkennen van de nog onbekende mogelijkheden, bv sluiting van koffer. Vindt
plaats via zintuigelijke verkenning.
2. Denken
Vragen stellen: wat is er nog meer mogelijk? Nadenken is het intern nalopen van
beschikbare thema’s, in de hoop er 1 te vinden die toepasbaar is.
3. Imitatie
Nadoen van waargenomen handelingen, zonder dat deze nog eigen zijn gemaakt, bv nadoen
zus.
3
Samenvatting “Het woord aan de verbeelding” – Ayla Naebers