In deze samenvatting staat alle gelezen literatuur van de boeken 'taalontwikkelingsstoornissen' 'taalstoornissen bij meertalige kinderen' en 'logopedie voor mensen met een verstandelijke beperking'
Literatuur DPK
Boek: Taalontwikkelingsstoornissen
Auteur(s): Gerrits, Beers, Bruinsma, Singer
Hoofdstuk 1
Blootstellingsachterstand = taalachterstand veroorzaakt door beperkte input van het Nederlands.
1.1 terminologie taalontwikkelingsstoornissen
Kinderen met TOS hebben een zwakke taalvaardigheid. Ze hebben moeite met taal in alle
modaliteiten, zoals gesproeken taal (productie en begrip), geschreven taal en gebarentaal.
De zwakke taalvaardigheid kan zich manifesteren in 1 of meer linguïstische taalaspecten:
Specific Language Impairment (SLI) = Specifieke TOS
Needs = ondersteuning, afkomstig uit het onderwijs
Impairment = stoornis, afkomstig uit de medische wereld
Specifieke taalontwikkelingsstoornis = De begrippen ‘specifiek’ en ‘taal’ maken hier duidelijk dat het
taalprobleem op de voorgrond staat en niet verklaard wordt vanuit een andere stoornis, zoals een
verminderd gehoor of een algemene ontwikkelingsachterstand.
Twee aspecten: - achterstand in de taalverwerving
- geen duidelijke verklaring voor de achterstand
Developmental Language Disorder (DLD) = taalontwikkelingsstoornis
De diagnose TOS wordt gesteld op basis van uitkomsten van gevalideerde taaltests, observaties en
het klinisch oordeel. Bij taaltests wordt als inclusiecriterium de standaarddeviatie van het normatieve
gemiddelde gehanteerd; meestal is een score van ten minste 1.0 tot 1.3 standaarddeviaties (SD)
onder het gemiddelde een inclusiecriterium voor de diagnose van (specifieke) TOS en indicatie voor
taaltherapie. Een kind dat lager scoort dan 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde laat immers
een statistische afwijking van de normgroep zien. Het is aan de logopedist of de statistisch lagere
score ook klinisch relevant is. In alle gevallen bepalen ook andere factoren of het kind in aanmerking
komt voor taaltherapie.
Exclusiecriterium: ‘normale’ non-verbale intelligentie ligt onder vuur. In veel landen is dit een
belangrijk criterium voor diagnose en/of indicatie voor ondersteuning in het onderwijs. Voor het
stellen van de diagnose wordt vaak als criterium een non-verbaal IQ(NVIQ) van 85 of hoger gebruikt.
Pas vanaf een en IQ lager dan 70 spreken we namelijk van een lichte ontwikkelingsachterstand (IQ
tussen 50 en 70).
Discrepantiecriterium: cognitive referencing. NVIQ significant hoger met zijn dan de taalscores; er
moet als het ware een kloof bestaan tussen de prestaties op het gebied van taalvaardigheid en het
algemene leervermogen van het kind.
, 1.2 classificatie en taalontwikkelingsstoornissen
Kinderen met TOS vormen een heterogene groep (zijn groepjes waarbij de kinderen in de
groepjes een verschillend niveau hebben). Hun taalproblemen variërend in ernst en linguïstisch
profiel. Een kind kan bijvoorbeeld relatief sterk zijn in woordenschat (semantiek) en moeite
hebben met de (morfo)syntaxis of in beide aspecten een grote achterstand vertonen.
De heterogeniteit van deze groep wordt ook veroorzaakt door verschuivingen in de talige
kenmerken van TOS als gevolg van leeftijd en groeiende taalverwerving. Op jonge leeftijd vallen
bijvoorbeeld vooral de onverstaanbaarheid en de kleine woordenschat op, op oudere leeftijd
met name het onsamenhangend vertellen en de incorrecte grammatica en zinsbouw.
Twee subtypen: - Kinderen met een taalproductiestoornis en een relatief goed taalbegrip
- Kinderen met zowel een taalproductie- als een taalbegripsstoornis
Over een classificatie in gradaties van TOS bestaat geen consensus. Om iets te zeggen over de ernst
worden nu meestal genormeerde taaltest gebruikt.
1.3 prevalentie en incidentie
Het prevalentie cijfer maakt duidelijk hoeveel mensen op een bepaald moment een bepaalde
ziekte of aandoening hebben. Meestal wordt dit uitgedrukt in een percentage. Het prevalentiecijfer
kan gebruikt worden om een inschatting ta maken van de benodigde zorg en de onderwijsbehoefte.
De prevalentiecijfers van TOS lopen uiteen. De spreiding wordt veroorzaakt door het gebruik van
verschillende tests. Een screeningstest leidt tot een hogere prevalentie dan een taaltest.
Het incidentiecijfer bestaat uit het aantal nieuwe gevallen van een ziekte of beperking in een
bepaald tijdvak, bv een jaar. Hierover zijn met betrekking tot TOS geen cijfers bekend. Nederland
kent geen landelijke registratie van kinderen met een TOS.
TOS komt bij ongeveer 7% van de 5 jarige kinderen voor. TOS komt vaker voor bij jongens dan bij
meisjes; in de klinische praktijk is de verhouding vaak 3:1. Het is niet bekend bij hoeveel kinderen er
per jaar TOS wordt vastgesteld.
1.4 prognose
Ouders die te horen krijgen dat bij hun kind sprake is van (een vermoeden van) TOS zullen zich
afvragen wat dit op de langere termijn betekent voor de ontwikkeling van hun kind. Zal hij of zij altijd
taal- en communicatieproblemen houden of kan de taalvaardigheid voldoende verbeteren?
De variatie in de normale taalverwerving maakt het vrijwel onmogelijk om TOS al op heel jonge
leeftijd te signaleren. Bij jonge kinderen is er namelijk een (normale) grote spreiding in de leeftijd
waarop mijlpalen in de taalverwerving worden bereikt.
Het tijdig behalen van een mijlpaal betekent dus niet dat een kind geen TOS kan hebben. Daarmee is
de sensitiviteit (positief getest) van de mijlpalen laag. Door mijlpalen te combineren, werd de
sensitiviteit vergroot.
Late talkers = kinderen onder de 2 jaar die laat zijn met het eerste woordje of de eerste twee
woorduitingen. Een groot deel van deze kinderen laat later een normale taalverwerving zien, maar
een substantieel deel blijft taalproblemen houden. Helaas is niet bekend welke herkenbare
kenmerken in de eerste stappen in de taalverwerving van deze kinderen of in hun algehele
ontwikkeling voorspellen of de TOS een voorbijgaande aar is. De conclusie die hieruit zou kunnen
worden getrokken, is dat het beter is te wachten met interventie tot de leeftijd van 3 of 4 jaar,
wanneer de normale taalverwerving minder variatie laat zien. Dit is echter onwenselijk, omdat het
, zou betekenen dat ook kinderen mét TOS worden uitgesloten van een vroege behandeling. En vroege
interventie is van belang voor de subgroep late talkers met blijvende taalproblemen.
Scarborough en Dobrich suggereren dat sommige kinderen slechts schijnbaar herstellen: ze hebben
geen opvallende taalproblemen meer, maar ontwikkelen later wel leesproblemen. Zo suggereren ze
dat het late beginnen met praten en de leesproblemen veroorzaakt werden door een zwakke
taalaanleg, die vertraging zou veroorzaken bij het verwerven van nieuwe complexe talige
vaardigheden.
Kennis van risicofactoren kan helpen bij het vroeg herkennen van TOS.
Mannelijk geslacht, familiegeschiedenis met TOS, lage sociale status van de ouders en perinatale
factoren (prematuriteit, laag geboortegewicht, complicaties geboorte) de kans op taalproblemen
verhogen. Het belang van risicofactoren voor vroege diagnose wordt echter gerelativeerd.
Risico factoren blijken slechts beperkt bruikbaar voor de signalering van TOS; ze zijn echter ook
relevant voor inschatting van het verloop van de taalverwerving bij een kind met (een vermoeden
van) TOS. Voor indicatie van (vroege) interventie is het van belang om te kunnen voorspellen
wanneer er een grote(re) kans is op een spontane inhaalslag of juist een blijvende taalzwakte.
Risicofactoren hardnekkige TOS:
leeftijd ouder dan 4 jaar
mannelijk geslacht
familiegeschiedenis met TOS en/of dyslexie
zwakke nonsenswoordenrepetitie van ouder
zwak taalbegrip (naast zwakke taalproductie)
achterstand in verschillende taalaspecten
ernstige taalachterstand
Een deel van de kinderen die laat beginnen met praten haalt die achterstand in voor hun tweede
levensjaar. Er is echter ook een groep jongen kinderen waarbij de taalproblemen hardnekkig zijn. De
kans op een blijvende TOS wordt groter naarmate kinderen ouder worden. Voor de signalering van
TOS is de bruikbaarheid van voorspellende factoren maar zeer beperkt. Bij een vermoeden van TOS
kan kennis van risicofactoren wel helpen bij het inschatten van de prognose en indicatie voor
behandeling.
1.5 Impact van taalontwikkelingsstoornis op ontwikkeling en welbevinden
Taal en communicatie spelen een essentiële rol bij het functioneren binnen het gezin, vrije tijd en op
school. TOS heeft dan ook grote negatieve gevolgen voor het sociaal, emotioneel en cognitief
functioneren van kinderen. In de vroege ontwikkeling kan TOS leiden tot een verstoorde interactie
tussen ouder en kind. 50% ernstige lees- en spellingsproblemen. Moeite met het begrijpen van
teksten door een beperkte woordenschat en een zwak begrip van complexe zinnen. Dit is nadelig in
ons onderwijs dat gericht is op verbaal en schriftelijk leren. Op school ondervinden kinderen met TOS
daarom vaker leerproblemen en zijn ze gemiddeld minder succesvol. Ook in het sociaal functioneren,
het initiëren en onderhouden van vriendschappen en relaties kost hun veel moeite.
TOS leidt tot grote beperkingen voor de maatschappelijke participatie van het individu.
1.6 Oorzaken van taalontwikkelingsstoornissen
In de definitie wordt gesteld dat TOS een neurobiologische ontwikkelingsstoornis van genetische
oorsprong. Wat er precies misgaat in het brein, is nog onduidelijk.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper suzannehuetink. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,29. Je zit daarna nergens aan vast.