Bestuurlijke kaart van Nederland
Samenvatting H1-H10
Hoofdstuk 1
Kenmerken Nederland openbaar bestuur:
o Nederland is een constitutionele monarchie (de koning is het staatshoofd, maar zijn
handelen is gebonden aan de grondwet)
o Nederlands is een rechtsstaat (de overheid dient zich te houden aan het
legaliteitsbeginsel, ze mag alleen handelen op grond van wettelijke bevoegdheden,
en burgers beschikken over grondrechten, zoals vrijheid van drukpers en godsdienst)
o Nederland kent een scheiding van kerk en staat (Trias politica)
o Nederland heeft een parlementair stelsel (de bevolking kiest rechtstreeks het
hoogste besluitvormde orgaan, de Tweede Kamer, waaraan de regering
verantwoording schuldig is
Het parlementaire stelsel kent ministeriële verantwoordelijkheid (de
ministers zijn verantwoordelijk, ook voor het optreden van het staatshoofd
en voor het doen en laten van de rijksambtenaren)
Ook is de vertrouwensregel van toepassing (ministers worden geacht af te
treden zodra zij het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging verloren
hebben)
Het parlementaire stelsel is dualistisch (de volksvertegenwoordiging is
onafhankelijk van de regering en ook kunnen de ministers geen deel
uitmaken van de Staten-Generaal)
o De Nederlandse bevolking kiest geen bestuurders
o Het Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op een stelsel van evenredige
vertegenwoordiging (het aantal zetels voor een partij is in overeenstemming met de
aanhang van die partij onder de bevolking)
o Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat (enerzijds is er sprake van een
rijksoverheid die zaken aan lagere overheden kan opleggen. Anderzijds zijn er taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden overgedragen aan lagere overheden)
o Nederland kent geen constitutioneel hof of juryrechtspraak
o Nederland kent een omvangrijk functioneel bestuur (bestuursorganen die een
beperkt, wettelijk vastgelegd takenpakket hebben, zoals de waterschappen)
,Hoofdstuk 2
Een staat heeft 4 kenmerken:
- Er is sprake van een specifiek grondgebied
- Er is een bevolking (Antarctica wordt bijv. niet als staat beschouwd)
- Er is een wettelijke ordening en een bestuurlijke organisatie die gezaghebbend de wet- en
regelgeving kan handhaven
- Het wordt erkend door andere staten
Soevereine staat = een onafhankelijke staat die in het internationale recht gelijk is aan alle andere
staten
De Staat der Nederlanden (de Nederlandse overheid) is een rechtspersoon
is bevoegd rechtshandelingen te verrichten (kan o.a. een koopovereenkomst met een burger
aangaan, een verdrag met een andere staat sluiten of aan burgers belastingaanslagen opleggen)
Een staat hoeft geen aaneengesloten territorium te hebben
Zo maakt Nederland deel uit van het Koninkrijk der Nederland samen met Aruba, Curaçao en Sint
Maarten.
Bonaire, Saba en Sint Eustatius hebben de status van ‘openbaar lichaam’, een soort gemeentes
van Nederland.
Het Statuut is van een hogere orde dan de grondwet (‘de grondwet neemt de bepalingen van het
statuut in acht’)
De Nederlandse koning is staatshoofd van het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland, Aruba,
Curaçao en Sint Maarten)
in deze laatste 3 landen wordt de koning vertegenwoordigd door de gouverneur
De regering van het koninkrijk bestaat uit de koning en de Raad van Ministers (bestaat uit alle
Nederlandse ministers en 3 gevolmachtigde ministers uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten).
Nederland is een constitutionele monarchie (= een staat waarin de koning ondergeschikt is aan de
wet)
constitutie = het geheel van elementaire geschreven en ongeschreven regels met betrekking tot
de organisatie van een staat (kunnen zijn vastgelegd in de grondwet, maar dit hoeft niet)
Parlementair stelsel = regeringsvorm waarbij het volk zijn eigen vertegenwoordigers in het parlement
kies (het volk kiest de Tweede Kamer)
het parlementair stelsel kent 2 principes:
1. Ministeriële verantwoordelijkheid (De koning is onschendbaar, de ministers zijn
verantwoordelijk. Zij moeten verantwoording afleggen over de handelingen van het
koningshuis en over het functioneren van het ambtenarenapparaat)
2. Een kabinet moet het vertrouwen van een meerderheid in de tweede kamer hebben, de
vertrouwensregel (ministers worden geacht af te treden zodra zij het vertrouwen van de
volksvertegenwoordiging verloren hebben)
Koninklijke familie = de familie van Oranje-Nassau
Koninklijk Huis = de leden van de koninklijke familie voor wie ministeriële verantwoordelijkheid
bestaat
,Nederland is een rechtsstaat (de Nederlandse staat is onderworpen aan de regels van het recht)
Kenmerken rechtsstaat:
- De overheid mag niet handelen naar willekeur
- Er moet sprake zijn van Trias politica (uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht
zijn gescheiden)
voorkomt dat een staatsmacht absoluut is
Nederland voldoet hier niet helemaal aan: de regering(uitvoerend) is bijv. betrokken bij de
wetsvoorbereiding(rechtsprekend)
- Het bestaan van vrije en geheime verkiezingen
- Het bestaan van grondrechten (recht op vrijheid van meningsuiting, godsdienst, etc.)
- Het bestaan van vrije en onafhankelijke media (persvrijheid)
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat (= staatsorganisatie met verschillende
bestuurslagen, waarbij de relatie tussen de bestuurslagen berust op de samenhang van autonomie,
medebewind en toezicht)
Decentralisatie = overdracht van taken en bevoegdheden aan lagere rechtsgemeenschappen of
bestuurslagen
Eenheidsstaat = samenhang van coördinatie die centraal van bovenaf wordt opgelegd
dit betekent dat hier ambiguïteit is ingebouwd (= het is centraal, maar er is toch variatie mogelijk)
3 kernbegrippen voor een gedecentraliseerde eenheidsstaat:
Autonomie = medebewind en toezicht
gemeentes en provincies hebben een eigen bevoegdheid
Medebewind = de inhoud van regels is vrij, maar er moet wel rekening gehouden worden met regels
van een hogere orde
Toezicht = de overheid kan alles vernietigen wanneer dit in strijd met de wet zijn of het algemeen
belang
Verder kunnen gemeenten algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) uitvaardigen. Dit zijn wetten
die alleen in de betreffende gemeente gelden. Echter mogen deze APV’s niet in strijd zijn met de
algeheel geldende Nederlandse wetgeving.
Samenwerken in het Huis van Thorbecke is van belang, omdat:
- Er zo een duidelijke taakverdeling is tussen de bestuurslagen
- Lagere bestuurslagen en gemeentes weten beter wat er bij de mensen speelt
- Problemen beperken zich niet tot een eigen grondgebied (buslijn/wegen aanleggen bijv.)
De bestuurlijke indeling van Nederland is een territoriale indeling. De drie bestuurslagen zijn vrij om
op verschillende terreinen initiatieven op hun eigen grondgebied uit te voeren. Territoriaal bestuur
wordt dit ook wel genoemd. Wanneer een bestuur een beperkt wettelijk vastgelegd takenpakket
krijgt, wordt zij een functioneel bestuur genoemd.
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste politiek-bestuurlijke instituties van het nationaal bestuur
besproken. Het Nederlandse politiek-bestuurlijke stelsel kan worden gekarakteriseerd als een
dualistisch parlementair stelsel. Op papier is er namelijk een scheiding tussen de regering en het
parlement. Zo zijn ministers in Nederland bijvoorbeeld geen lid van het parlement. Echter vertoont
het Nederlands parlementair stelsel ook monistische trekjes, aangezien er ook momenten zijn
waarop regering en parlement juist intensief samenwerken, zoals bijvoorbeeld bij het opstellen van
het regeerakkoord.
, Hoofdstuk 3
Democratische politieke stelsels kunnen worden onderscheiden in:
- Presidentiële stelsels; regering en parlement ontlenen hun positie direct aan een
verkiezingsuitspraak (VS)
- Parlementair stelsel; er is een afhankelijkheidsrelatie tussen regering en parlement en alleen
het parlement wordt direct gekozen (Nederland en Duitsland)
- Conventioneel stelsel; de ministers worden gekozen uit de volksvertegenwoordiging
(Zwitserland)
Het Nederlandse parlementaire stelsel is dualistisch (= de Staten-Generaal stellen zich onafhankelijk
op ten opzichte van de regering en de ministers zijn geen lid van de Staten-Generaal)
De koning ontvangt de notulen van de ministerraadsvergaderingen en heeft wekelijks een gesprek
met de minister-president
Parlement = eerste en tweede kamer
Regering = de Koning en de ministers
Kabinet = de ministers en de staatssecretarissen
Kabinetsformatie verloopt als volgt:
Na de verkiezingen roept de Tweede-Kamervoorzitter alle fractievoorzitters bijeen en benoemt een
‘verkenner’ (gaat in gesprek met alle fractievoorzitters om te zien welke fracties samen een coalitie
kunnen vormen).
Aan de hand hiervan benoemt de Tweede Kamer een of meer informateurs die de
onderhandelingen voor de vorming van een kabinet leiden. De informateur komt gewoonlijk uit de
grootste partij.
De informateur onderzoekt de mogelijkheid tot samenwerking van twee of meer partijen in een
kabinet
Als de informateur zijn taken heeft afgerond, benoemd de Kamer een formateur (dit is meestal de
minister-president uit meestal de grootste coalitiepartij). Deze rondt de vorming van het kabinet af
door voor de verschillende portefeuilles personen te zoeken.
Na de formatie komt het nieuwe kabinet bijeen om het regeerakkoord op te stellen en te
ondertekenen. Het regeerakkoord behelst de afspraken tussen de coalitiepartijen over het te voeren
regeringsbeleid.
De koning beëdigt de ministers en staatssecretarissen.
Regeerakkoord = behelst de afspraken tussen de coalitiepartijen over het te voeren regeringsbeleid
Minister zonder portefeuille = lid van de regering dat politieke verantwoordelijkheid draagt en dat
geen hoofd is van een ministerie
zijn vaak verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein
De minister-president (of premier) heeft een aantal bevoegdheden:
- Het zelfstandig vaststellen van de agenda van de ministerraad
- Hij maakt als regeringsleider deel uit van de Europese Raad
- Hij geeft na afloop van de wekelijkse ministerraadvergadering een persconferentie en
interview
- Hij is verantwoordelijk voor de Rijksvoorlichtingsdienst en de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid