Dit is een samenvatting van het vak Verkenning en verdieping sociale (on)veiligheid en bevat van de
volgende boeken de volgende hoofdstukken:
- Gemeenterecht in de praktijk: H1 (§1.3 t/m 1.3.4), H2 (§2.3 t/m 2.6), H3 (§3.1 t/m 3.2.3 en
§3), H4, H5 en H6
- Praktisch straf(proces)recht: H11.1 en H11.2
- Jeugdrecht begrepen: H1.3, H11, H12, H13, H14 en H15
- Actuele Criminologie: H4.2, H4.4, H4.5 en H8 t/m 8.2
- Focus op jeugdcriminologie : H1, H2, H4, H5, H6 en H7
,Gemeenterecht in de praktijk: H1 (§1.3 t/m 1.3.4), H2 (§2.3 t/m 2.6), H3 (§3.1 t/m 3.2.3 en §3), H4,
H5 en H6
Hoofdstuk 1 (§1.3 t/m 1.3.4)
Nederlands is een gedecentraliseerde eenheidsstaat: de organisaties van de overheid bestaan uit
verschillende lagen. Naast de centrale overheid (rijk/rijksoverheid) zijn er ook decentrale overheden
(openbare lichamen), dit zijn de provincies, gemeentes, waterschappen, de openbare lichamen voor
beroep en bedrijf en andere openbare lichamen. De hogere overheden hebben toezicht op de lagere,
dit is nodig om de eenheidsstaat te waarborgen.
De rijksoverheid bestaat uit 2 bestuursorganen: de regering (ministers + koning) en verder is iedere
minister een bestuursorgaan met eigen bevoegdheden.
Daarnaast horen ook gedeconcentreerde overheidsorganen (zelfstandig opererende onderdelen van
een ministerie en werken verspreid over Nederland, onder verantwoordelijkheid van de betreffende
minister) tot de centrale overheid, bijvoorbeeld de belastingdienst.
Besluiten van bijvoorbeeld de gemeente, worden producente genoemd. Bij decentrale overheden
kan onderscheid gemaakt worden tussen:
- Territoriale decentralisatie: decentrale overheden die binnen hun eigen grondgebied
bevoegdheden hebben op het gebied van regelgeving en bestuur ter behartiging van
algemene belangen, bijvoorbeeld de provincies en gemeenten.
- Functionele decentralisatie: ook wel taakgerichte decentrale overheden genoemd, deze
hebben bepaalde bevoegdheden gekregen voor de behartiging van de algemene belangen,
maar zijn daarvoor niet aan een bepaald grondgebied gebonden.
Zelfstandige bestuursorganen (ZBO) behoren hiertoe, anders dan bij andere genoemde
gedecentraliseerde overheden danken zij hun bestaan niet aan de grondwet. Een ZBO is een
organisatie die bijna zelfstandig een bepaalde taak van de centrale overheid uitvoert, dat doen ze
onder verantwoordelijkheid van een bepaalde minister, maar deze is niet hiërarchisch bovengeschikt
aan het ZBO en kan hen daarom geen aanwijzingen geven. Een ZBO kan daardoor alleen d.m.v. wet-
en regelgeving worden gestuurd. Bijvoorbeeld: commissariaat voor de Media, het Centraal Orgaan
opvang asielzoekers, het College van Zorgverzekeringen en CBR, belastingdienst niet.
Hoofdstuk 2 (§2.3 t/m 2.6)
Bevoegdheden van de overheid worden vanwege het legaliteitsbeginsel vastgelegd in wettelijke
voorschriften (algemeen verbindende voorschriften): bepalingen in wetten in formele zin (wetten van
rijksoverheid), algemene maatregelen van bestuur, ministeriële- provinciale en gemeentelijke
verordeningen en andere publiekrechtelijke regels. Bronnen van bestuursbevoegdheid:
1. Gemeentewet: onder gemeentebestuur wordt verstaan; ieder bevoegd orgaan van de
gemeente. Daaronder vallen de gemeenteraad, het college en de burgemeester, maar ook
commissies en ambtenaren kunnen worden aangemerkt als gemeentebestuur voor zover zij
orgaan van de gemeente zijn. Onder orgaan wordt verstaan: iedere persoon of college dat
met een publiekrechtelijke bevoegdheid is bekleed, d.w.z. o.b.v. de Gemeentewet zelf, of
o.b.v. andere wetten die publiekrechtelijke bevoegdheden in het leven roepen en toedelen.
Onder bevoegdheid tot regeling vallen het vaststellen van regels, zoals verordeningen. Onder
de bevoegdheid tot bestuur vallen andere bevoegdheden, zoals vergunningen en
uitkeringen. De verschillende onderdelen van gemeente hebben andere bevoegdheden.
2. Bijzondere wetten: vooral hieruit ontleent het gemeentebestuur zijn bevoegdheden tot
regeling en bestuur, niet aan de Gemeentewet. Ook wel de landelijke wetgeving genoemd.
Denk kaan wet ruimtelijke ordeningen, wet algemene bepalingen omgevingsrecht, etc.
3. Gemeentelijke verordeningen: op gemeentelijk niveau kunnen ook voor de ‘eigen’
bestuursorganen bevoegdheden in het leven worden geroepen. Daartoe stelt de
gemeenteraad verordeningen vast waarin het college of de burgemeester bepaalde
, bevoegdheden krijgt toebedeeld. Naast bevoegdheden voor bestuursorganen kunnen
gemeentelijke verordeningen ook rechten, aanspraken, plichten, geboden en verboden voor
burgers, bedrijven en instellingen bevatten. Bij het toebedelen van bevoegdheden aan de
gemeentelijke bestuursorganen in een verordening is de raad wel bebonden aan de
bevoegdheidsverdeling op grond van de Gemeentewet. Ze mogen volgens art. 121
Gemeentewet niet in strijd zijn met hogere, dus landelijke of provinciale wettelijke
voorschriften.
Autonomie is de bevoegdheid van het gemeentebestuur tot regeling en bestuur van de
gemeentelijke huishouding naar eigen vrij inzicht, daaronder valt ook de bevoegdheid om zaken
ongeregeld te laten. Het gaat daarbij om lokale onderwerpen waarover geen landelijke wetgeving
bestaat. Art. 124 lid 1 Grondwet. Ook art. 108 lid 1 Gemeentewet.
Medebewind: hogere overheden (rijk en provincie) zijn bevoegd om de uitvoering van hun
regelingen op te dragen aan het gemeentebestuur. Ze zijn verplicht om deze regelgeving uit te
voeren. Art. 124 lid 2 Grondwet, art. 108 lid 2 Gemeentewet.
Attributie: bevoegdheden worden in een wettelijk voorschrift in het leven geroepen en toebedeeld
aan een bestuursorgaan. Elke bevoegdheid is hier ooit door ontstaan. Als gevolg hiervan kunnen
ambtenaren bestuursorganen worden van de gemeente, bv. leerplichtambtenaar. Bij attributie aan
ondergeschikte bestuursorganen, blijft het bovengeschikte bestuursorgaan hiërarchisch boven hem
staan. Attributie heeft betrekking op het nemen van besluiten, maar kan ook betrekking hebben op
het nemen van feitelijke handelingen.
Delegatie: een bestuursorgaan (delegans) draagt een geattribueerde bevoegdheid over aan een
ander bestuursorgaan (delegataris). Met de bevoegdheid verschuift ook de verantwoordelijkheid.
Een bestuursorgaan mag een bevoegdheid alleen delegeren als de bevoegdheid daartoe bij wettelijk
voorschrift in is voorzien. Overdragen is ruimer dan delegatie, omdat delegatie alleen betrekking
heeft op de bevoegdheid tot het nemen van besluiten als bedoeld in art. 1.3 lid 1 Awb. Delegatie aan
ondergeschikten is niet toegestaan, omdat daarmee ook de verantwoordelijkheid verschuift. De
delegans kan een bevoegdheid niet meer uitoefenen, of een op grond van delegatie genomen besluit
terugdraaien. Wel kan een delegatiebesluit worden ingetrokken zodat de delegans zelf weer bevoegd
wordt. Ook kan de delegans beleidsregels geven aan de delegataris over hoe de gedelegeerde
bevoegdheid moet worden uitgeoefend. Ook moet de delegataris op verzoek van de delegans
inlichtingen verschaffen over de uitoefening van de bevoegdheid.
Mandaat: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Hierbij mag je
wel een bevoegdheid opdragen aan een ondergeschikte (gemandateerde/mandataris), de
bevoegdheid blijft juridisch gezien bij de mandaatgever/mandans. Bij het verrichten van een
privaatrechtelijke rechtshandeling is er geen sprake van mandaat, maar van volmacht, dit moet door
de burgemeester worden verleend. Geattribueerde en gedelegeerde bevoegdheden kunnen
gemandateerd worden, omdat er geen verschuiving van bevoegdheid plaatsvindt is hiervoor geen
toestemming nodig van de bijzondere wetgever. Art. 10:3 lid 2 en 3 Awb geen mandaat. De
mandaatgever is de bevoegdheid niet kwijt en mag hem ook nog gewoon zelf uitoefenen. Ook mag
hij instructies geven aan de gemandateerde. En moet de gemandateerde op verzoek van de
mandaatgever inlichtingen verschaffen over de uitoefening van de bevoegdheid. De gemandateerde
moet benoemen in naam van welk bestuursorgaan hij het besluit neemt (die van de mandans).
Submandaat/ondermandaat: een mandataris mandateert een aan hem gemandateerde
bevoegdheid aan een ander. Dit mag alleen met toestemming van de eerste mandaatgever.
, Hoofdstuk 3 §3.1 t/m 3.2.3 en §3)
De gemeentewet (net zoals provincie- en waterschappen-) is een organieke wet, dit is een formele
wet die gebaseerd is op een opdracht uit de Grondwet en die bepalingen uit de Grondwet verder
uitwerkt.
Toezicht op het gemeentebestuur door andere bestuursorganen:
Preventief toezicht: volgens art. 132 lid 3 van de Grondwet kunnen besluiten van de
gemeentebesturen alleen in bij de wet of krachtens de wet geregelde gevallen aan voorafgaand
toezicht worden onderworpen. Volgens lid 4 kunnen besluiten van gemeentebesturen alleen bij
koninklijk besluit worden vernietigd wegens strijd met het recht of het algemeen belang; repressief
toezicht.
Er zijn 3 vormen van toezicht: goedkeuring (preventief), vernietiging & schorsing (repressief) Titel
10.2 Awb.
Goedkeuring: artikelen 10:25 t/m 10:32 Algemene wet bestuursrecht: de voor de inwerkingtreding
van een besluit van een bestuursorgaan vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan. Het
gaat bij goedkeuring dus om een al genomen besluit. Besluiten kunnen slechts aan goedkeuring
worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen. Goedkeuring achteraf: nadat het
besluit is genomen, maar voor dat het in werking treedt. Vooraf: toestemming geldt niet voor de
inwerkingtreding, maar voor het nemen van het besluit zelf. Een verklaring van geen bedenkingen
(vvgb) is bindend. Goedkeuring kan alleen worden onthouden wegens strijd met het recht of op
grond, neergelegd in de wet waarin of krachtens welke de goedkeuring is voorgeschreven, art. 10:27
Awb. Goedkeuring mag niet voor bepaalde tijd ov onder voorwaarden worden verleend, art. 10:29.
Een bestuursorgaan kan ook de bevoegdheid hebben een aanwijzing te geven aan een ander
bestuursorgaan. Art. 259 lid 1 Gemeentewet bepaalt dat goedkeuring van beslissingen van het
gemeentebestuur alleen mogelijk is op grond van een formele wet of een provinciale verordening.
Schorsing: een besluit heeft tijdelijk (totdat de schorsing wordt opgeheven, of totdat het besluit
wordt vernietigd) geen werking of rechtskracht. Omdat schorsing niet een zelfstandig instrument is
om toezicht te houden, komt dit niet voor in de Grondwet. Wel wordt de schorsingsbevoegdheid in
samenhang met de vernietigingsbevoegdheid uitgewerkt in de Awb en Gemeentewet. Schorsing is
om te onderzoeken of een besluit moet worden vernietigd, het besluit kan door het tot vernietiging
bevoegde bestuursorgaan worden geschorst. Schorsing mag nooit langer duren dan een jaar.
Vernietiging: dit is wel een zelfstandig instrument en kan ook direct (zonder schorsing) worden
toegepast. Een vernietiging van een besluit heeft invloed op alle rechtsgevolgen (niet feitelijke
gevolgen), art. 10:42 lid 1 Awb. Art. 132 lid 4 Gw: vernietiging van besluiten van gemeentebesturen
kan alleen door koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang; spontane
vernietiging. De kroon (regering (koning + ministers) kan dit doen op verzoek van de burgemeester,
het college van gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning, maar ook op eigen initiatief. De
bevoegdheid van een bestuursorgaan om het besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen
moet in een formele wet gegeven zijn, art. 10:34 Awb. Een voordracht tot schorsing wordt gedaan
door de betrokken vakminister (art. 274 Gemw), en een voordracht tot vernietiging door de minister
van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
Op grond van art. 273 Gemw is de burgemeester bevoegd om een besluit van een ander
gemeentelijk bestuursorgaan door tussenkomst van gedeputeerde staten voor vernietiging voor te
dragen bij de Kroon (de minister wie het aangaat). De minister moet wel binnen 4 weken na
dagtekening van de brief, uitsluitsel geven vanwege de rechtszekerheid. Doet hij dit niet, dan blijft
het besluit in stand en kan het worden uitgevoerd.
Op grond van art. 273a Gemw kunnen ook gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning
een besluit van de raad of het college, respectievelijk van de burgemeester voor vernietiging bij de
Kroon voordragen. Het besluit mag dan niet, of niet verder worden uitgevoerd, voordat van de
Minister wie het aangaat de mededeling is ontvangen dat voor schorsing of vernietiging redenen
bestaan. Na de 4 weken kan het besluit alsnog worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen gedeputeerde