GZW1022 Bedreigingen van Gezondheid
Uitgewerkte taken en colleges
Jaar 1 Gezondheidswetenschappen/Health Sciences
Academisch jaar 2019-2020
,Inhoud
2
,Taken
Taak 1: Bedreigingen van (volks-)gezondheid?
Probleemstelling: hoe hebben determinanten van gezondheidsproblemen zich
ontwikkeld?
Brainstormen en clusteren:
Leerdoelen:
1. Wat zijn risicofactoren (proximale en distale)? Hoe meet je
risicofactoren? Implementatie in GW-driehoek.
Onder determinanten van gezondheid verstaan we alle factoren die
volksgezondheid beïnvloeden; het gaat zowel om risicofactoren voor ongezondheid
(pathogenese) als om factoren die de gezondheid positief beïnvloeden
(salutogenese). Deze factoren kunnen ingedeeld worden in:
- persoonsgebonden factoren: deze kunnen genetisch zijn, maar ook
verworven worden in de loop van het leven. Ze ontwikkelen zich vaak via een
wisselwerking tussen genen, leefstijl en omgevingsfactoren, bijvoorbeeld
bloeddruk, serumcholesterol en overgewicht;
- leefstijlfactoren/gedragsfactoren: gedrag dat een gunstige of ongunstige
invloed kan hebben op de gezondheid, zoals lichaamsbeweging, roken en
overmatig alcoholgebruik;
- omgevingsfactoren: zowel de sociale als fysieke omgeving:
- fysieke omgevingsfactoren: omgevingstemperatuur, lawaai, uv-straling,
chemische stoffen, luchtverontreiniging, klimaatverandering en andere
mondiale milieuveranderingen;
- sociale omgevingsfactoren: psychosociale stress en sociale steun, het
geheel van sociale, culturele en levensbeschouwelijke factoren dat van
invloed is op het menselijk gedrag.
Proximaal: dichtbij, betrekking op alledaagse dingen, dynamisch.
Distaal: veraf, meer statisch, bijvoorbeeld economische status, vaak moeilijker te
veranderen.
Determinanten van de volksgezondheid:
3
, Indicatoren voor de volksgezondheid:
- ziekte en aandoeningen;
- functioneren en kwaliteit van leven;
- sterfte en doodsoorzaken;
- levensverwachting en gezonde levensverwachting.
2. Wat zijn risicofactoren vroeger en nu voor de volksgezondheid?
Waardoor zijn ze veranderd?
Vroeger overleed een patiënt vaak door een infectieziekte. Tegenwoordig overlijden
meer patiënten aan een hart-vaatziekte of kanker. Infectieziekten komen minder
voor, omdat patiënten een grotere weerstand hebben en er meer beschikbare
medicijnen zijn, waardoor deze ziekten niet meer dodelijk zijn.
Daarnaast is de levensverwachting bij geboorte en de gezonde levensverwachting in
Nederland toegenomen.
Model van de epidemiologische transitie:
- fase 1: het tijdperk van epidemieën en hongersnood;
- hoge sterfte;
- heeft in Europa en Noord-Amerika tot in de negentiende eeuw
geduurd;
- incidentele hongersnoden en frequent voorkomende epidemieën van
onder andere maag-darminfecties en luchtweginfecties zorgen voor
heftige fluctuaties in het sterfteniveau;
- fase 2: het tijdperk van afnemende pandemieën;
- van circa 1875 tot 1920;
- sterke daling infectieziekte, maar meer ziektes als kanker hart- en
vaatziekten en ongevalsletsels;
- fase 3: het tijdperk van degeneratieve en sterk met leefstijl samenhangende
aandoeningen;
- forse stijging van sterfte aan hart- en vaatziekten,
4