Diagnostiek voor de klinische praktijk
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1 ................................................................................................................................................. 1
Diagnostisch proces............................................................................................................................................ 2
Hoorcollege 2 ................................................................................................................................................. 7
Psychometrie ...................................................................................................................................................... 7
Hoorcollege 3 ............................................................................................................................................... 14
Screening en ROM ............................................................................................................................................ 14
Hoorcollege 4 ............................................................................................................................................... 17
Diagnostiek en behandeling van depressie ...................................................................................................... 17
Hoorcollege 5 ............................................................................................................................................... 20
Neuropsychologische diagnostiek .................................................................................................................... 20
Hoorcollege 6 ............................................................................................................................................... 24
Handelsgerichte diagnostiek ............................................................................................................................ 24
Intelligentieonderzoek ...................................................................................................................................... 27
Hoorcollege 7 ............................................................................................................................................... 31
Integratief beeld en ethische aspecten ............................................................................................................ 31
1
, Diagnostiek voor de klinische praktijk
Hoorcollege 1
Diagnostisch proces
Diagnostiek is het door en door leren kennen van een situatie met ls doel een beslissing te kunnen nemen. Er kan geen
hulpverlening worden gegeven als er geen diagnostiek aan vooraf is gegaan. Het neuropsychologisch onderzoek heeft als
doel om cognitieve, emotionele en gedragsconsequenties van het disfunctioneren van de hersenen te onderzoeken. Dit
wordt niet alleen gedaan aan de hand van neuropsychologische tests, maar ook door hypothesevorming en -toetsing. Dit
proces vereist constant bijstelling, afhankelijk van de antwoorden die tijdens een onderzoek gevonden worden.
Het doel van diagnostiek is beslissingen nemen met betrekking tot neuropsychologische problematiek en GGZ-problemen
bij kinderen, adolescenten en volwassenen.
Het diagnostisch proces gaat eigenlijk over de rol als professional. Uiteindelijk wil je met een hypothese je eigen
vooringenomenheid weghalen en een professioneel diagnostisch scenario neerleggen. Hierbij worden vijf diagnostische
basisvragen ingezet om die diagnostiek goed te doen.
Over het diagnostisch proces worden drie dingen besproken:
1. Rol als professional.
2. Diagnostisch scenario.
3. Vijf diagnostische basisvragen.
1. Rol als professional.
In een diagnostisch proces werk je samen met collega’s die verschillende rollen vervullen. Een psychiater doet een DSM-
classificatie, een diagnosticus de testen en een therapeut de behandeling. Soms kunnen ook meerdere rollen in één
persoon zitten. Deze collega’s hebben een bepaalde rol, maar soms kunnen ook alle rollen die je nodig hebt in één persoon
zitten. Wanneer je meerdere rollen kan innemen betekent dit dat je vanuit meerdere perspectieven kan kijken en dit maakt
je sterker in je professionaliteit. Het besluitvormingsproces moet zo goed mogelijk worden gemaakt. Daarom is het
belangrijk om je af te vragen hoe goed de kwaliteit is van de diagnostiek, is er voldoende informatie om een beslissing te
kunnen maken en hoe verloopt de samenwerking.
Als diagnosticus heb je professionele activiteit. Dit gaat over:
• Theorievorming over gedragingen, cognities en emoties/ motivaties.
o Vanuit hier kunnen gefundeerde hypothesen worden gevormd.
• Operationalisatie en meting van problemen/ klachten.
o Je gaat een keuze maken voor gebruik van bepaalde instrumenten.
• Toepassing van relevante diagnostische methoden.
o Vaardigheden aanleren om afname betrouwbaar te kunnen doen.
Goede diagnostiek is een wetenschappelijk denk- en doeproces. Dit betekent niet ongelimiteerde diagnostiek voordat tot
handelen over gegaan kan worden, maar wel voldoende tot een (eerste) beslissing genomen kan worden, daarna
vervolgdiagnostiek waar nodig. Het uitgangspunt is: “zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig”.
Hypothesevorming
Een onderdeel van het diagnostisch proces is de hypothesevorming. Hierbij is het belangrijk om te begrijpen dat er
verschillende theoretische uitganspunten kunnen zijn. De verschillende mensen uit verschillende rollen kunnen soms vanuit
één bepaalde richting denken en vanuit daar een hypothese vormen. In plaats van meerdere uitgangspunten te
combineren. Je moet nadenken over welke hypothesen tot de diagnostiek leiden, of ze realistisch zijn en of ze niks over het
hoofd zien. Verder zijn er nog twee belangrijke punten om rekening mee te houden:
• Analyse van de aanvraag: wie verwijst er en wat is de inhoud van de aanvraag. Dit doe je bijvoorbeeld door
middel van dossieranalyse.
2
, Diagnostiek voor de klinische praktijk
• Analyse van de hulpvraag: wat beweegt de cliënt. Vanuit de cliënt kan er een hele andere vraag zijn dan van de
aanvrager. Het is de taak van de diagnosticus om verder te kijken dan wat de cliënt vraagt.
Theorievorming
Er is kennis nodig over normale en afwijkende ontwikkeling. De sterke en zwakke punten van iemand moeten worden
gescreend. Je wilt ook weten hoe de ontwikkeling was voor het probleemgedrag. Hierbij is het ook belangrijk om rekening
te houden met het culturele aspect, omdat wat in jouw ogen afwijkend kan zijn is in die van iemand anders normaal. Als je
naar het probleemgedrag kijkt heb je vaak een theoretisch model, bijvoorbeeld de sociale leertheorie, gehechtheid,
biologisch etc.
2. Diagnostisch scenario.
Het diagnostisch scenario is een soort onderzoeksvraag die je kunt opsplitsen in probleemgedrag en condities en factoren
die daarmee samenhangen. De operationalisatie van een diagnostisch scenario is een ordening van vragen van de
aanvrager en cliënt uit aanmeldingsfase, vragen die bij hulpverlener opkomen en kennis over het probleem. Dit eerste
voorlopige theorie. Bepaalde vragen komen in je op omdat je de kennis hebt.
Een voorbeeld scenario is:
• “Ik denk dat de cliënte een milde depressie doormaakt, die geïnduceerd werd door de psychologische
afwezigheid van haar partner en het uit huis gaan van de enige dochter. De depressie wordt in stand gehouden
door het feit dat cliënte slechts over beperkte coping vaardigheden bezit.”
• Er zitten verschillende onderdelen waarbij je kunt onderzoeken of het waar is door gebruik te maken van testen.
Bijvoorbeeld coping vaardigheden of depressie.
Bij het bio psychosociaal model kijk je naar het hele verhaal van deze ene cliënt. Hoe komt bijvoorbeeld deze ene cliënt
depressief. Ieder depressief persoon is anders en heeft een andere ontwikkeling doorgemaakt.
Structuur van diagnostiek
Er moet gekeken worden vanuit verschillende ‘lenzen’ en de wisselwerking daartussen.
• De biologische lens.
• De psychologische lens.
• De socioculturele lens.
o Historisch econtext.
o Bredere sociologische context.
• De ontwikkelingslens.
Verklaringsfactoren
Bij diagnostiek ga je opzoek naar verklaringen. Dus wat is het ontstaan, oorzaak, reden, gevolg etc. Er zijn instrumenten om
verschillende probleemgebieden te onderzoeken, zoals problemen met executieve functies, intelligentie, persoonlijkheid,
traumatische ervaringen, onveilige gehechtheid, contextfactoren.
3. Vijf diagnostische basisvragen.
Om verklaringen te zoeken kan je gebruik maken van vijf diagnostische basisvragen.
1. Onderkenning: wat zijn de problemen?
o Is er sprake van een gedragsstoornis bij X?
2. Verklaring: waarom, wat houdt de problemen in stand?
o Voelt X zich onbegrepen met als gevolg dat hij negatieve aandacht vraagt?
3. Predictie/voorspellend: hoe ontwikkelen de problemen?
o Wat is de kans dat het probleemgedrag bij X vanzelf verdwijnt?
4. Indicatie: hoe kunnen de problemen verholpen worden?
o Welke aanpak is gewenst bij X?
5. Evaluatie: zijn de problemen voldoende verholpen?
o ROM en einddiagnostiek (hoorcollege 3).
3
, Diagnostiek voor de klinische praktijk
Op de basisvragen kun je dieper in gaan. Je kunt de onderkenningsvragen meetbaar maken, dus wat zijn de problemen:
• Criteriumgericht: met een vooraf bepaalde standaard.
• Normgericht: met een representatieve vergelijkingsgroep.
• Ipsatief: met het individu zelf, bijvoorbeeld eerder moment.
Bij verklaringsvragen kun je kijken waarom er een probleem is en wat is de bron. Dit kan je op verschillende manieren
bekijken:
• Persoonsgericht/ situatiegericht (locus).
• Aard van de controle/ oorzaak.
• Synchrone (in tijd samenvallend) en diachrone (voorafgaande) condities.
• Inducerende (ontstaan) en continuerende (in stand houdende) condities.
Voorbeelden van verklaringsvragen zijn:
• Persoonsgericht: bijv. overgevoeligheid voor geluiden, extreme verlegenheid.
• Situatiegericht: bijv. overvolle klas, omgevingsdruk op extrovert gedrag.
• Aard van de controle: oorzaak/reden, bijv. vallen uit een boom door roekeloosheid bij het plukken van een appel,
intense passie.
• Synchroon: bijv. geïrriteerd gedrag naar leidinggevende en het tegelijkertijd ervaren van huwelijksproblemen.
• Diachroon: bijv. onveilige gehechtheidsrepresentatie met eigen opvoeder die doorwerkt in huidige
huwelijksproblemen.
• Inducerende conditie: ontstaan, bijv. eerdere angstige ervaring met een hond.
• Continuerende conditie: in stand houdend, bijv. aandacht richten op alles dat op een hond lijkt.
In een diagnostisch proces heb je verschillende stappen:
Een goed diagnostisch verslag wordt gekenmerkt doordat de opbouw van het verslag duidelijk de stappen volgt van een
diagnostisch proces. Ook wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen feiten, interpretaties en conclusies. Het
verslag heeft de volgende functies:
• Conclusie van het onderzoek beargumenteren.
• Effectieve communicatie met en over de cliënt (evt. 2 rapporten)
4