1. Infectieziekten
Ziekte = pathologische conditie van delen van het lichaam of weefsels gekarakteriseerd door
een identificeerbare groep van signalen en symptomen.
Besmettelijke ziekte = ziekte veroorzaakt door een besmettelijke agent, zoals een bacterie,
virus of schimmel die overgedragen kan worden aan anderen.
→ verantwoordelijk voor een kwart tot een derde van alle doden wereldwijd → helft van alle
doden bij kinderen onder de 5 → top 10 doden door 5 besmettelijke ziekten.
→H IV/AIDS, malaria en t uberculose als top killers.
Infectie = wanneer een besmettelijke agent het lichaam binnentreedt en reproduceert, wat
wel of niet leidt tot ziekte → p athogeen = een besmettelijke agent die ziekte veroorzaakt.
Gastheer = organisme geïnfecteerd door een ander organisme → v irulentie = de relatieve
bekwaamheid van een agent om snelle en ernstige ziekte te veroorzaken in een gastheer.
4 criteria voor bewijzen ziekte door Koch:
1. De agent moet geassocieerd worden met elke zaak van de ziekte.
2. De agent moet geïsoleerd worden van een zieke gastheer en groeien in cultuur.
3. Wanneer de cultuur-groei geïntroduceerd wordt in een gezonde gastheer, moet de
agent dezelfde ziekte veroorzaken.
4. Dezelfde agent moet geïsoleerd worden van de geïnfecteerde, experimentele
gastheer.
De meeste besmettelijke agenten zijn m icroscopisch in grootte en zijn micro-organismen.
Verschillende groepen microben: bacteriën (longontsteking), virussen (griep), protisten
(malaria), schimmel (huidziekten) en wormen (parasiterende wormen).
Manieren van verspreiding ziekten: door lucht, via besmet voedsel/water, via lichaamssappen,
door direct contact met besmette objecten en via dierlijke vectoren (insecten, vogels).
Fasen van besmettelijke ziekte: incubatietijd = tijd tussen infectie en verschijning symptomen
→p rodromale fase = milde, niet-specifieke symptomen die begin van ziekte aanduiden →
klinische fase = typische symptomen ziekte → a fname fase = verzwakking van symptomen →
herstelfase = symptomen verdwenen, weefsel herstelt en het lichaam herwint kracht.
Classificatie van besmettelijke ziekten:
- Op duur: (1) a cute ontwikkelt snel (verkoudheid) - (2) chronisch ontwikkelt langzamer,
meestal minder ernstig, maar kan voor lange, onbepaalde tijd aanhouden (tuberculose)
- latente gekarakteriseerd door perioden van geen symptomen tussendoor (herpes).
- Op locatie: (1) l okaal, specifiek deel van het lichaam - (2) systemisch, grootste deel
van lichaam geïnfecteerd met pathogenen die wijdverspreid zijn in weefsels.
- Op timing: (1) primair, initiële infectie in voorheen gezond persoon - (2) s ecundair,
infectie die bij verzwakt persoon door een primaire infectie optreedt.
Hoe veroorzaken besmettelijke agenten ziekte? → productie van g if (toxines,
enzymen) die weefsel en cellen vernietigen → d irecte invasie en destructie van
gastcellen → activeren van responses i mmuunsysteem, leiden tot symptomen.
AIDS/HIV = (Acquired Immune Deficiency Syndrome) ziekte veroorzaakt door
HIV-virus (human immunodeficiency virus) → lange periode HIV-infectie
naar het begin van AIDS → verspreid door directe uitwisseling
lichaamssappen.
→ valt cellen immuunsysteem aan en vernietigt mogelijkheid om tegen infecties te vechten.
→A nti-HIV-medicijnen verlengen leven, maar geen vaccin of genezing voor AIDS mogelijk.
,Verspreiding besmettelijke ziekten verminderen: vaccinatie - antimicrobiële medicijnen - goede
persoonlijke hygiëne en sanitaire voorzieningen - bescherming tegen muggen - quarantaine.
Opkomende ziekte = ziekte die recentelijk voorkwam in populatie of die waarvan de
incidentie van het geografische bereik steeds sneller is.
Ziekten kunnen (opnieuw) voorkomen door: voorkomen van v orige onbekende agent - evolutie
van n ieuwe besmettelijke agent - verspreiding van besmettelijke agent n aar nieuwe gastheer
- verspreiding van besmettelijke agent naar nieuwe locaties - verkrijgen van weerstand tegen
antimicrobiële medicijnen - o pzettelijke introductie in een populatie.
1. Kanker
Kanker = cellen delen zich ongecontroleerd en woekerende cellen breiden zich uit naar
weefsel in de buurt (metastaseren/uitzaaien) → verspreiden zich via lymfe/bloed.
→ g oedaardige tumor: langzame groeisnelheid - expansieve groeiwijze - duidelijke grens -
geen uitzaaiing - hoge differentiatie → kwaadaardig: snelle groeisnelheid -
infiltrerende groeiwijze - onduidelijke overgang - wel uitzaaiingen - lage
differentiatie.
Infiltrerende tumor = goedaardig is duidelijke groei, aan alle kanten evenveel
(expansief) → bij kwaadaardig woekerig, schiet alle kanten op.
→w inning battles: de kans op het overleven van kankersoorten wordt steeds groter.
→ l osing the war: aantal vastgestelde kankerpatiënten zal blijven stijgen.
Classificatie tumoren op basis van weefselorigine:
- Carcinomen uit epitheel → tumoren in bovenste laag huid en slijmvlies.
- Sarcomen uit steunweefsel → “weke delen”, in bot-, bind-, vet- en spierweefsel.
- Maligne lymfomen uit lymfeweefsel → leukemie, lymfekanker, bloedkanker.
- Blastomen uit cellen van ontwikkeld weefsel → netvlieskanker, nierkanker, erfelijk.
- Kiemceltumoren uit kiemcellen → in kiem- en geslachtscellen.
Gevolgen kanker: weefselbeschadiging met secundaire infecties - vaatwandbeschadiging met
bloeding - doorgroei van tumor in buikholte met infecties - obstructies van organen -
algemene verschijnselen: gewichtsverlies, koorts, anemie (bloedarmoede). O orzaken kanker:
- Verworven oorzaken: i oniserende straling (Hiroshima, horlogemakers) - c hemische
carcinogenen (asbest) - o ncogene virussen (bij dieren wijdverspreid, bij mensen in
baarmoederhals, vormen van leukemie) - hormonen - auto-immuunziekten.
- Genetische oorzaken: 2 verschillende groepen genen → proto-oncogenen en
tumorsuppressorgenen - om kankercel te worden moeten mutaties in meerdere
genen plaatsvinden - andere genen ook rol bij infiltratie, metastasering, etc.
Proto-oncogenen = overdracht groeisignalen van cel naar cel.
→ door mutaties kan proto-oncogen o ncogen worden → overproductie
groeifactoren, veranderde receptor, foute signaaltransductie,
veranderde transcriptiefactoren.
Tumorsuppressorgenen = belemmeren celdeling.
→m echanismen: productie eiwitten die celdeling remmen,
onderbreken signaaltransductie, wegvangen Ras, remmen
transcriptie → intro genen kan ongeremd deling remmen.
Bescherming tegen transformatie:
- Apoptose-cellen: zelfmoord van beschadigde cellen,
stimuleert apoptose, B cl-2 remt apoptose → uitschakelen zelfmoord.
, - DNA-repairgenen: bij mutatie in een DNA-herstelgen.
Detectiemethoden: (1) genetische testen, (2) betere beeldvorming (CT), (3) tumormarkers (PSA).
→ obv diagnostiek kan prognose worden vastgesteld en genezingsproces (curatieve zorg) →
geen genezing meer mogelijk betekent p alliatieve zorg → verlichten van pijn.
→ chirurgie, bestraling (radiotherapie) en chemotherapie als huidige behandelingen.
Nieuwe behandelmethoden: hormoontherapie (medicijnen die productie hormonen
onderdrukt), doelgerichte therapie (monoklonale antilichamen), immuuntherapie (afstoting
tumor induceren dmv bijv. checkpointremmers).
2. Medische behandelingen
3 negatieve effecten: e tiologie, f enomenologie en d
isvalue → (1) set aan symptomen, (2)
beperkingen aan f unctioneren, (3) bepaalde p rognose (geen verbetering/verslechtering/
verkorte levensduur) → bestrijden: doelen en type behandelingen - medicijnen - diagnostiek.
Medische behandelingen:
Doelen Typen
- Preventief: z iekte voorkomen. - Advies en counselling
- Curatief: z iekte genezen. - Psychologische hulp
- Symptoom bestrijding: symptomen - Dieet- en levensstijladvies
ziekte verzachten of wegnemen → - Chirurgie
vaak niet curatief. - Fysiotherapie
- Palliatief: leed patiënten verzachten. - Medicijnen
Om ziekte te bestrijden, ook voor andere doelen: n
utraceuticals en cosmetische ingrepen.
Altijd streven om c uratieve medische behandeling te vinden → mogelijkheden varieert.
→ vaak maatschappelijke keuzes tussen verschillende doelen → balans tussen investeren in
curatieve m edische behandelingen of symptoom-bestrijding
en p
reventieve behandelingen om ziekten te voorkomen.
Voor behandeling ziekten zelden maar 1 behandeltype
mogelijk → multifactorieel proces = meerdere typen
behandelingen tegelijk ingezet. V B diabetes.
Binnen ziekteverloop individuele patiënt zijn typen
behandelingen d ynamisch → afhankelijk van respons-feedback → ook veel verschillende
zorgverleners betrokken van veel verschillende disciplines → m ultidisciplinair team.
2. Medicijnen en diagnostiek
Medicijn = substantie of samenstelsel van bestemd om toegediend te worden.
→ kunnen niet vrij verhandeld worden door risico’s voor gebruikers → s electief toxisch.
Doel: substanties (1) met therapeutische (curatieve) werking, (2) profylactische (preventieve)
werking, (3) die dienen om d iagnose te stellen, (4) die dienen om f ysiologische functies bij de
mens te herstellen, verbeteren of wijzigen.
Typen medicijnen:
Kleine synthetisch - productie via gedefinieerde chemische reacties - kleine, simpele
moleculen structuren - relatief eenvoudige karakterisering.
Biofarma grote, complexe, dynamische structuur - productie mbv biologische
ceutica processen - complexe vervaardiging - moeilijk te karakteriseren.