Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: de bakermat van de beschavingen van Egypte en Mesopotamië.......... 2
Hoofdstuk 2: Het derde millennium: de Vroege Bronstijd. .......................................... 3
Hoofdstuk 3: het tweede millennium: de Midden Bronstijd en de Late Bronstijd......... 5
Hoofdstuk 4: het eerste millennium. ........................................................................... 7
Hoofdstuk 5: religie ................................................................................................... 11
Hoofdstuk 6: Economie en maatschappij ................................................................. 15
Hoofdstuk 7: Regering. ............................................................................................. 19
Hoofdstuk 8: de Vroege IJzertijd: ‘de Donkere Eeuwen’ (c. 1200-c. 750 BCE) ........ 21
Hoofdstuk 9: de Archaïsche Periode (c. 750-500 BCE). ........................................... 21
Hoofdstuk 10: de Klassieke Periode (c. 500-c. 300BCE) ......................................... 29
Hoofdstuk 11: de Hellenistische Wereld (c. 330-c. 30BCE) ...................................... 42
Hoofdstuk 12: Vroege Romeinse Geschiedenis (753-265BCE) ............................... 51
Hoofdstuk 13: Verdere uitbreiding en nieuwe sociale spanningen (264-133BCE).... 62
Hoofdstuk 14: de eeuw van de burgeroorlogen (133-30BCE) .................................. 70
Hoofdstuk 15: de vroege imperiale tijd (27BCE-193CE) ........................................... 81
Hoofdstuk 16: de crisis van de 3e eeuw en de late Oudheid................................... 107
1
,Hoofdstuk 1: de bakermat van de beschavingen van Egypte en
Mesopotamië
De opkomst van de eerste beschavingen (in Mesopotamië en Egypte, langs de
rivieren) begon net voor 3000BCE. De opkomst werd gekarakteriseerd door
toenemende verstedelijk, de geboorte van staten en de uitvinding van het schrijven.
Tijdens de Oude en het begin van de Midden Steentijd leefden mensen op wat ze
tegenkwamen, door te jagen en te verzamelen. Ze migreerden veel omdat ze hun
prooien naar nieuwe gebieden volgen. Tijdens het einde van de Midden Steentijd en
vooral tijdens de Nieuwe Steentijd was men in staat om meer efficiënt gebruik te
maken van natuurlijke hulpbronnen door het gebruik van gereedschap. Men bleef
dan ook langer in het zelfde gebied door schuilplaatsen en grotten te gebruiken, door
graangewassen te gaan verbouwen en door dieren te domesticeren. Al deze
ontwikkelingen maakten deel uit van de Neolithische Revolutie.
Er bestonden twee soorten agricultuur:
- Regenval agricultuur (alleen mogelijk op sommige plekken, zoals Iran, noord Irak,
noord Syrië en het kustgedeelte van het Middellandse Zeegebied): Deze
gebieden hingen af van de regenval. Hierdoor waren ze zeer kwetsbaar,
aangezien een kleine afname van regen kon leiden tot een voedselcrisis. Een
langdurige klimaatverandering kon leiden tot enorme sociale en politieke
consequenties.
- Irrigatie agricultuur (in Mesopotamië). Irrigatie agricultuur is productiever dan die
van regenval. De agricultuur in Mesopotamië had nog een voordeel, en dat was
het gebruik van een ploeg bij het zaaien.
De ontwikkeling van agricultuur leidde tot fundamentele veranderingen:
- Mensen bleven langer op dezelfde plek.
- Mensen konden hierdoor hun aandacht concentreren op andere activiteiten dan
alleen de voedselproductie. Hierdoor gingen ze specialiseren in ambacht
(timmermannen, leerlooiers, schrijvers en metaalwerkers).
- Een ambtenarij en een priesterschap kwamen op, wat leidde tot de staat en de
tempel.
- Dorpen begonnen in het begin van het Neolithicum steeds meer te lijken op
versterkte steden.
De meest invloedrijke steden waren de gene langs de rivierbanken van Egypte en
Mesopotamië (in het 4e millennium BCE), omdat zij de grootste hoeveelheden aan
voedsel en mensen hadden.
De tempel vormde de ken van een stad in Mesopotamië, het werd een machtige
organisatie die grote stukken land bezaten. De tempeleconomie leidde tot de uitving
van het schrijven, ergens tussen 3400-3200 BCE. Het spijkerschrift ontwikkelde zich
in Mesopotamië ongeveer tegelijk met de hiërogliefen in Egypte. Deze vormen van
schrijven waren zeer complex en werden alleen gebruikt door kleine groepjes,
speciaal getrainde professionele schrijvers.
In de oudheid leidde de aanwezigheid van steden niet tot een contrast tussen de
bevolking in de stad en het platteland, maar meer tot een contrast tussen
stadsbewoners (sedentair leven) en plattelands mensen (nomadisch leven).
Landbouwers bleven in een zelfde gebied als hun land (al moesten de primitieve
boeren om de paar jaar verplaatsen omdat ze de grond hadden uitgeput), en herders
(nomaden) verhuisden constant op zoek naar verse weilanden voor hun dieren.
2
, Sommige herders verhuisden maar binnen een klein gebied, dit waren transhumant
nomads. Deze transhumant nomaden wisselden tussen winter en zomer weilanden
en bleven dichtbij nederzettingen zodat ze hun producten konden uitwisselen. Het
contrast tussen sedentair en nomadisch leven is ook zichtbaar in de literatuur: het
Bijbelse verhaal over de herder Abel die vermoord werd door landbouwer Cain.
Egypt vs. Mesopotamië:
Rivieren: Omstandigheden voor Omliggende gebieden:
agricultuur:
Egypte De Nijl - Afhankelijk van rivierwater door - De overgang van
gebrek aan regen. vruchtbaar naar minder
- Gebrek aan meerdere vruchtbare grond is
belangrijke hulpbronnen (metaal, abrupt.
hout). - Omringd door
- De Nijl stroomde over vlak voor onbewoonbare
het zaaiseizoen (gunstig voor woestijnen → minder
landbouw) toegankelijk → minder
invasies → stabielere en
statischere
geschiedenis.
Mesopotamië De Eufraat & - Afhankelijk van rivierwater door - De overgang van
De Tigris gebrek aan regen. vruchtbare naar minder
- Gebrek aan meerdere vruchtbare grond is meer
belangrijke hulpbronnen (metaal, geleidelijk.
hout). - De geschiedenis wordt
- Het water van de Eufraat en de gekarakteriseerd door
Tigris bevat schadelijke zouten invasies van vreemde
die eruit moeten worden volkeren.
afgevoerd.
Hoofdstuk 2: Het derde millennium: de Vroege Bronstijd.
In Egypte had je 3 koninkrijken:
- Het Oude Koninkrijk (c. 2600-c. 2150 BCE)
- Het Middenrijk (c. 2000-c. 1800BCE)
- Het Nieuwe Koninkrijk (c. 1550-c. 1100 BCE)
De laatste periode wordt in de geschiedenis van oud Egypte de Late Periode (c. 750-
c. 332BCE) genoemd. In deze Late Periode werd Egypte vaak geregeerd door
buitenlandse dynastieën of werd het toegevoegd aan andere machtige rijken. Na de
Egyptische periode hoorde het land bij vele rijken en kreeg het zijn onafhankelijkheid
pas terug in 1922.
Het 3e millennium in Egypte:
Voor c. 3000 BCE zijn er verscheidene lokale culturen geïdentificeerd. Er is bewijs
gevonden van het eerste schrift van Egyptische hiërogliefen, afkomstig tussen 3400-
3100 BCE. Dit bewijs is gevonden in Abydos (Opper-Egypte). In deze periode werd
Egypte gekarakteriseerd door de onderscheiding tussen Opper-Egypte en Neder-
Egypte.
3
, Voor het Oude Koninkrijk was er de Vroeg-Dynastieke Periode (c. 3000-2600 BCE).
Egypte werd verenigd onder 1 leider rond 3000BCE. De onderscheiding tussen
Opper-Egypte en Neder-Egypte bestond niet meer. Toen kwam het Oude koninkrijk
(c. 2600-2150BCE). De koningen in dit tijdperk bestelde de bouw van de Pyramides.
Deze monumenten tonen de grote macht van de koningen van die tijd, en iedereen
wilden graag meehelpen omdat koningschap toen werd beschouwd als een goddelijk
instituut. De Pyramides zijn duidelijk bewijs van de geweldige organisatorische
capaciteiten van de vroege Egyptische staat. De latere Pyramides hebben een
rijkdom aan hiëroglifisch teksten (religieus en autobiografisch) bewaard. Dit geeft het
eerste inzicht in de erg complexe tempeleconomie. Het Oude Koninkrijk bestond voor
5 eeuwen, het ging ten onder door:
- Regionale macht: provinciale gouverneurs werden betaald in land, en op het eind
werden deze gouverneurs zo machtig dat de farao de centrale autoriteit verloor.
Hij verloor de macht over zijn ambtenaren.
- Ecologische factoren: het gebied dat werd overstroomd door de Nijl nam
geleidelijk aan af op het einde van de periode van het Oude Koninkrijk. Ook
kwam er steeds meer hongersnood.
Na het Oude Koninkrijk kwam de Eerste Tussenperiode (c. 2150-2000 BCE)
Het derde millennium in Mesopotamië:
De fundering van de beschaving van Mesopotamië was al gelegd in het 4 e
millennium, maar kwam pas in bloei door de Soemeriërs en de Akkadiërs.
De Soemeriërs maakten de eerste steden in Mesopotamië groot. Ze gebruikten de
kunst van het schrijven om de boekhouding bij te houden in de tempels en paleizen,
en om religieuze en literaire teksten te schrijven. Ze ontwikkelde beeldhouwkunst,
architectuur, religieuze beeldvorming, literaire stijlen en visies op het koningschap,
de wet en de maatschappij. De Soemeriërs legden de basis voor verscheiden
wetenschappen, zoals rekenkunde, astronomie, botanica en geneeskunde. Dit was
mogelijk door de ontwikkeling van de irrigatie agricultuur. Zij verspreiden hun cultuur
door generaties en grote afstanden heen, door het hele Nabije Oosten (zoals bijv.
hun spijkerschrift). De culturele geschiedenis van West Azië werd doordrenkt door de
Soemerische beschaving. In het begin draaiden de stadstaten volledig om de tempel,
geleid door een tempelpriester. Later kwam er ook een seculaire koning, die
bijvoorbeeld oorlog voeren als verplichting had. Er ontstond een dichotomie: de
tempel en de staat. Deze twee organisaties, de tempel en de staat, bleven de
machtigste organisaties voor 3000 jaren. Ze zouden constant elkaars invloedsferen
binnendringen.
De Akkadiërs waren vernoemd naar Akkad, de stad die het centrum van het rijk
vormde in 2300BCE. Het rijk omving Mesopotamië in zijn geheel en breidde zich uit
tot Klein Azië. De Akkadiërs leenden veel van de Soemeriërs, zoals de schrijfkunst,
de religieuze beeldvorming, de wetenschappelijke principes en de literaire stijlen. De
Akkadiërs hadden ook hun eigen culturele elementen, zoals de goden die ze
aanbaden, en hun eigen taal. Ze bouwden een groot en machtig rijk maar waren niet
in staat de lokale opstanden en invasies van oostelijke stammen te voorkomen. Dit
veroorzaakte de val van het rijk. Na de val van het Akkadische rijk kwam er een
heropleving van een aantal Soemerische steden; de ‘Soemerische renaissance’ (c.
2100-2000BCE). De koning van Ur, oftewel de Derde Dynastie van Ur, richtte ook
4