Samenvatting aardrijkskunde – Hoofdstuk 1 t/m 5 en 8
De wereld in met aardrijkskunde – vakdidactiek (Anouk Adang en Marian Blankman)
Hoofdstuk 1 Waar het bij aardrijkskunde om gaat
1.1 wat is aardrijkskunde (onderwijs)?
Aardrijkskunde gaat over de wereld om ons heen. De planeet, hoe de wereld in elkaar zit, maar
ook over ons dagelijks leven. De manier hoe we ruimte gebruiken, relaties met andere mensen
en plaatsen, de dingen die we consumeren en hoe we ons verplaatsen. Het lijkt soms zo
alledaags.
Kinderen herkennen dergelijke alledaagse kennis niet altijd als aardrijkskundig. De leraar moet
zich hiervan bewust zijn en het onderwijs aan laten sluiten bij de kennis van de kinderen.
Goed aardrijkskundeonderwijs roept verwondering op en inspireert om na te denken over
de wereld en draagt bij aan het waarderen van de schoonheid en de verschillen op aarde.
Het biedt leerlingen de vaardigheden om de wereld dichtbij en veraf, te ontdekken.
Aardrijkskunde gaat niet alleen over hoe de wereld nu is, maar ook over hoe deze zou kunnen
worden.
Om via aardrijkskunde grip te krijgen op de wereld om ons heen zijn er 3 componenten van
belang, ze worden samen ook wel geografisch besef genoemd:
- Het verwerven van een geografisch wereldbeeld
- Het verwerven van kennis van en inzicht in ruimtelijke vraagstukken
- Het leren hanteren van de geografische benadering
1.2 Geografisch besef
Een geografisch wereldbeeld
Leerlingen leren op school steeds meer over de wereld. Ze leren hoe gebieden en plaatsen
dichtbij en veraf eruit zien en hoe mensen daar leven. Elke plaats heeft een naam en verhaal.
Naast de feiten leren ze ook ruimtelijke patronen zien klimaat / bevolkingsdichtheid /
landschapzones / arm of rijk. Ook is het belangrijk om te weten dat je op verschillende
schaalniveaus andere patronen ziet. Verschillende schaalniveaus lokale schaalniveau houdt
verband met een kleiner gebied, zoals een dorp of gemeente, terwijl nationale schaalniveau
betrekking heeft op een land.
Leerlingen op de basisschool leren de spreiding van verschijnselen beschrijven en verklaren met
behulp van kaarten, beeldmateriaal en taal.
Kennis van en inzicht in ruimtelijke vraagstukken
Om de wereld om ons heen te kunnen begrijpen, is inzicht in ruimtelijke vraagstukken en de
oorzaken en gevolgen daarvan belangrijk. Hierbij kan je denken aan vraagstukken als
klimaatverandering, vervuiling, duurzaamheid, migratie en verstedelijking, maar ook aan
mogelijkheden, beperkingen en gevaren van de natuur voor de mens.
Bijv. Vulkaan vruchtbare grond voor landbouw, maar vulkaanuitbarsting verwoest alles. Of
migratie, verhuizen door oorlog/gebrek aan werk. Daardoor nieuwe wijken of nieuwe culturen
in je buurt.
Deze voorbeelden laten zien dat het bij aardrijkskunde om relaties gaat, om ruimtelijke
samenhangen.
Leraren laten leerlingen kritisch nadenken over vraagstukken en voegen nieuwe perspectieven
toe.
, Geografische benadering
Bij de geografische benadering gaat het om een manier van denken: geografisch denken. Het
betreft het (leren) stellen van geografische vragen: waar? Waarom daar? Waar nog meer? Hoe
verandert het? Wat is het effect op de omgeving?
Hiermee leer je vraagstukken te analyseren op verschillende schaalniveaus, de samenhang
tussen men en natuur te zien, en vanuit verschillende perspectieven of invalshoeken te
denken.
Leerlingen leren op school hoe ze informatie uit een atlas, kaart, beeld of omgeving kunnen
verzamelen.
1.3 Het doel van het aardrijkskundeonderwijs
Geografisch besef helpt om de snel veranderende wereld te begrijpen. Ak is niet alleen meer
feiten over landen en plaatsen. Het huidige ak onderwijs richt zich op het ontwikkelen van
zogenoemde ‘krachtige kennis’. Om in de huidige maatschappij goede en weloverwogen keuzes
te kunnen maken, moet je van alles weten. Kennis is krachtig wanneer ze zaken verklaren,
inzicht geeft in ontwikkelingen en het mogelijk maakt om alternatieven te verbeelden. Krachtige
kennis is nodig om leerlingen te helpen zicht te ontwikkelen tot verantwoorde en kritische
(wereld)burgers, en dat is een belangrijk doel van het aardrijkskundeonderwijs.
1.4 Aardrijkskunde op de basisschool
4-6 jaar: nieuwsgierig, leren voortdurend, minder doelgericht. Fantasie en werkelijkheid naast
en door elkaar. Doel is nieuwe ervaringen opdoen en woorden geven aan die ervaringen. De
leerlingen ontwikkelen spelenderwijs een wereldbeeld van hun omgeving.
7-9 jaar: worden bewuster van omgeving. Ze willen weten wat echt is en wat verzonnen. Ze
willen weten waarom de wereld is zoals die is, weetjes vinden ze leuker dan oorzaak-
gevolgrelaties. Ervaringen zijn nog steeds belangrijk, maar met verhaal (bijzondere verhalen en
interessante uitleg). Ze willen alles weten over de wereld dichtbij en veraf (wereldbeeld). Ze
krijgen interesse in de processen en afspraken in gebieden en de achtergronden (ruimtelijke
vraagstukken).
10-12 jaar: Kunnen info beter ordenen en bewuster in de manieren daarvan. Kunnen abstracter
over onderwerpen vragen en kunnen nadenken over ingewikkelde verschijnselen zoals
armoede, migratie, klimaatverandering. Ze worden rond 12 jaar steeds nieuwsgieriger naar
meningen van volwassenen en medeleerlingen. Ze gaan meer een eigen mening vormen.
1.5 Wat heb je nodig om goede aardrijkskunde lessen te geven?
Je moet als leraar over voldoende vakkennis en vakvaardigheden of wel geografisch besef
beschikken.
Fouten in redeneringen van leerlingen worden ook wel misconcepten genoemd. Een voorbeeld:
het gat in de ozonlaag, veel mensen denken dat dat de opwarming van de aarde veroorzaakt,
maar dat is het versterkte broeikaseffect.
Daarnaast moet je als leraar ook kennis hebben over de manier waarop je moet onderwijzen: de
vakdidactische kennis.
De koppeling van de inhoudelijke kennis met de didactische kennis wordt ook wel pedagogical
content knowledge (PCK) genoemd. PCK alle kennis en vaardigheden die je nodig hebt om
een vak goed te kunnen onderwijzen: bepaalde leerstrategieën (hoe), met bepaalde inhoud
(wat), om bepaalde redenen (waarom),