Hierbij treft u een samenvatting van het boek Methoden van rechtswetenschappelijk onderzoek.
Auteurs van dit boek zijn: G. van Dijck, M. Snel & T. van Golen. Deze samenvatting is geschreven naar
aanleiding van het vak: Methode van Rechtswetenschappen. Alle hoofdstukken van het boek zijn
samengevat.
Hoofdstuk 1
1.1 Academisch-juridisch onderzoek
Academisch-juridisch onderzoek wordt gedefinieerd als onderzoek dat het recht op direct of
indirecte wijze tot object van onderzoek neemt. Dergelijk onderzoek wordt door verschillende
actoren uitgevoerd. Wetgevings- en beleidsjuristen, rechters, advocaten, juridisch adviseurs en
rechtswetenschappers zijn dagelijks bezig met het beantwoorden van juridische vragen.
1.2 Verschillen met ander juridisch onderzoek
Welke richtlijnen gelden voor het verrichten van onderzoek hangt af van degene die onderzoek
uitvoert. Er moet daarom eerst worden uitgezocht waarin het door de rechtswetenschapper
uitgevoerde onderzoek verschilt van andere juridisch onderzoek.
Een rechtswetenschapper heeft een grotere keuzevrijheid bij het formuleren van de
onderzoeksvraag en bijbehorende onderzoeksdesign, waarmee het onderzoek doorgaans het
individuele zaaksniveau overstijgt en waarbij in beginsel geen gebondenheid aan het geldend recht
bestaat.
Een belangrijk kenmerk van rechtswetenschappelijk onderzoek is de keuzevrijheid die de
onderzoeker geniet bij het opzetten van een onderzoeksproject. Dit is anders dan bij advocaten of
rechters etc. omdat daarbij het onderzoek wordt bepaald door een specifieke onderzoeksvraag die
partijen aan hen voorleggen. Bij de rechtswetenschapper is dit anders want die een grote vrijheid
heeft bij de selectie van onderzoeksvraag en -design. Hij kan ervoor kiezen te beschrijven, definiëren,
verklaren, vergelijken, evalueren of nieuwe oplossingsrichtingen aan te dragen. Hij kan een probleem
in kaart brengen, theorieën ontwerpen of toetsen, vooronderstellingen opsporen, patronen of
ambiguïteiten blootleggen of empirisch materiaal aandragen. Hij kan dit doen op concreet of abstract
niveau en daarbij in beginsel kiezen voor verschillende onderzoeksdesign, variërend van juridisch-
dogmatisch, rechtsvergelijkend, multidisciplinair en empirisch tot allerlei combinaties daarvan.
Een tweede belangrijke kenmerk van rechtswetenschappelijk onderzoek is dat dit onderzoek
doorgaans het individuele zaaksniveau overstijgt. De rechtswetenschapper richt zich in beginsel niet
tot één vraag die een concreet, feitelijk geval betreft.
Een rechtswetenschapper is daarnaast bij rechtswetenschappelijk onderzoek in veel mindere mate
gebonden aan het geldende recht dan praktijkjuristen. Bijvoorbeeld een advocaat, juridisch adviseur
of rechter zoekt het antwoord in rechtsbronnen die samen het geldend recht vormen. De
rechtswetenschapper is ook gebonden aan het geldend recht wanneer hij zich richt op het
beschrijven, interpreteren of systematiseren daarvan. Een rechtswetenschapper kan zich bij
academisch-juridische onderzoek ook richten op verklaren, evalueren of verbeteren van het geldend
recht. De rechtswetenschapper moet dan meer bronnen verzamelen en raadplegen dan de bronnen
die het geldend recht vertegenwoordigen.
,1.3 Het onderzoekproces
Het onderzoeksproces dat de rechtswetenschapper doorloopt bestaat uit 7 globale fasen.
1. Identificeren van het onderzoeksprobleem
2. Onderzoeksvraag vaststellen
3. Uitwerking. Concretiseren van elementen die centraal staan en essentieel zijn voor het
onderzoek.
4. Methode. Een bepaalde methode moet worden ontworpen om de onderzoeksvraag te
beantwoorden.
5. Informatieverzameling.
6. Verwerking van informatie.
7. Conclusie.
1.4 Eisen waaraan wetenschappelijk onderzoek moet voldoen
Om het predicaat ‘academisch’ of ‘wetenschappelijk’ te verdienen, moet juridisch onderzoek aan een
aantal voorwaarden voldoen.
1. Originele, relevante en ingebedde onderzoeksvraag. Rechtswetenschappelijk onderzoek
moet een onderzoeksvraag bevatten. Van belang is echter niet zozeer dat er een helder
geformuleerde vraag aanwezig is, maar vooral dat de plaats van die vraag in haar
disciplinaire context duidelijk is gemaakt (inbedding), overtuigend wordt aangegeven
waarom een antwoord op de gestelde vraag van theoretisch en eventueel ook
maatschappelijk belang is en verschillende concepten en elementen die in de vraag
verscholen liggen nauwkeurig zijn uitgewerkt. Onderzoek dat niets nieuws bevat, dus
onderzoek dat bestaande kennis herhaalt, zal dan ook niet snel theoretisch relevant zijn.
2. Theoretisch kader. Met dergelijk kader kan de onderzoeker de theoretische assumpties
waarop het onderzoeksproject stoelt uitdrukken, laten zien dat en op welke wijze zijn
onderzoek verbonden is met bestaande kennis en bovendien de benodigde sturing
aanbrengen voor het methodisch opzetten en uitvoeren van het onderzoek.
3. Uitgewerkte methode met aandacht voor zorgvuldig bronnenonderzoek. De gestelde
onderzoeksvraag dient op systematische wijze te worden beantwoord. Hierdoor zal er een
toegesneden methode van onderzoek worden ontwikkeld. Met die methode maakt de
onderzoeker duidelijk wat er moet worden gedaan om de kennis bijeen te brengen die nodig.
Is om de gestelde vraag te beantwoorden. De precieze methode die wordt gehanteerd zal
afhangen van de onderzoeksvraag. De rechtswetenschapper dient rekening te houden met:
de methode moet geschikt zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag, de
mogelijkheid bieden om alle of, als dat niet mogelijk is, een representatieve selectie van de
totaal beschikbare relevante informatie te verkrijgen, en de kans zo groot mogelijk maken
dat daarmee concrete (betrouwbare en valide) resultaten worden bereikt.
, 4. Daadwerkelijke en zorgvuldige beantwoording van de vraag. Het goed naleven van de
ontworpen methode van onderzoek. Was dit ook echt de informatie die nodig was om de
onderzoeksvraag te beantwoorden? Zijn de op basis van de informatie opgenomen
interpretaties, generalisering en analyses wel juist? Daarnaast dient de rechtswetenschapper
ook voldoende analytisch dieptegang te bereiken. Dat wil zeggen: dat de onderzoeker de
informatie waar mogelijk van een analytische bewerking voorziet – tegen elkaar afzet,
synthetiseert, categoriseert, enz. – in plaats van opsomt.
5. Verantwoordingsbeginsel. De rechtswetenschapper dient zowel vooraf als achteraf
verantwoording af te leggen over opzet, uitvoering en implicaties van hun onderzoek. Het
verantwoordingsbeginsel brengt met zich mee dat er precies en correct verwezen moet
worden naar de door de rechtswetenschapper gebruikte bronnen.
1.5 Wetenschappelijke integriteit
Naast dat de rechtswetenschapper bij het uitvoeren van onderzoek rekening moet houden met
rechtswetenschappelijke gemeenschap gestelde eisen en richtlijnen, dient hij zich ook te houden aan
meer algemene integriteitsnormen. Deze normen zijn gecodificeerd in De Nederlandse Gedragscode
Wetenschapsbeoefening en The European Code of Conduct for Research Integrity.
1. Eerlijkheid en zorgvuldigheid. De wetenschapsbeoefenaren dienen eerlijke en openhartig te
zijn over hun onderzoek en over de toepassing daarvan en daarbij bovendien zorgvuldig
dienen te handelen. De onderzoeker dient open en genuanceerd te zijn over
onzekerheidsmarges en andere begrenzingen van de geldigheid van zijn onderzoek.
Daarnaast vindt het betrekken van mensen of privacygevoelige informatie in het onderzoek
alleen plaats nadat er informed consent is verleend, de risico’s gering zijn en de privacy van
betrokkenen afdoende wordt beschermd. Als laatste brengt eerlijk en zorgvuldig handelen
met zich mee dat er geen teksten of resultaten van eigen of andermans onderzoek wordt
overgenomen zonder daarbij een bronvermelding op te nemen.
2. Betrouwbaarheid. Een onderzoeker handelt betrouwbaar als hij nauwgezet onderzoek
uitvoert en zorgt dat de verslaglegging van het onderzoek volledig is. Alle informatie
waarover de onderzoeker zegt te beschikken moet daadwerkelijk zijn verzameld. Het
weglaten van onderzoeksresultaten wordt gemeld en beargumenteerd. De conclusie van het
onderzoek dient gebaseerd te zijn op resultaten en niet op basis van speculatief zijn. Als de
onderzoeker toch wil speculeren, dan moeten deze speculaties herkenbaar zijn.
3. Controleerbaarheid. Er moet duidelijk blijken waar de gegevens en de conclusies op zijn
gebaseerd.
4. Onpartijdigheid. De wetenschapper dient zich bij de wetenschappelijke activiteiten te laten
leiden door geen ander belang dan het wetenschappelijk belang. Persoonlijke belangen
mogen niet in het onderzoek meegenomen worden.
5. Onafhankelijkheid. Het werk wordt in academische vrijheid en onafhankelijkheid verricht.
Problemen kunnen zich voordoen als de wetenschapper een opdracht uitvoert voor een
ander. Onafhankelijkheid bestaat dan wanneer de wetenschapper bij de presentatie van
inzichten zich juist en relevant zich alleen laat beïnvloeden door het oordeel van anderen
voor zover dat berust op wetenschappelijk gezag.