Geneeskunde – Samenvatting
Kennistoets ouderen 65+
Geriatrie (2017)
H3 Kenmerken van een geriatrische patiënt
3.1 Inleiding
Bij ouderen aandoeningen vaak over hoofd gezien en/of lastig te diagnosticeren. Hoe sneller hoofdprobleem is
gevonden, hoe minder risico op neerwaartse spiraal, hoe meer kans op behandeling en behoud van functies.
3.2 Symptoomverandering
Bij ouderen veranderen de symptomen:
Thermoregulatie door veranderde werking hypothalamus
Dorstprikkel veranderd
Pijnbeleving anders
Baroreceptorreflex minder fijngevoelig
Minder effectief reageren met bloeddrukregulatie
VB: urineweginfectie: Vaak geen koorts (thermoregulatie). IPV pijn bij plassen, kan oudere incontinent raken
(wat normaal symptoom bij ouder is) en UWI kan verergeren zonder opgemerkt te worden. Ontstaan delier
vaak 1e aanleiding op zoek naar onderliggend somatisch lijden. Indien herkend wordt! Urosepsis kan maar bij te
laat behandeld, kan het de doodsoorzaak worden.
Begrippen:
Symptoomverarming
o Symptomen bij een ziekte verlopen stil of met “zwakke” symptomen
Symptoomverschuiving
o Er treden andere symptomen op dan “standaard beeld” (van een andere ziekte) en kan snel
veranderen in een levensbedreigende situatie
Symptoomomkering
o De tegenovergestelde symptomen van een ziekte treden op
Symptoomvermeerdering
o Optelsom van symptomen die voortkomen uit meerder chronische
ziekten en versterken elkaar
! Dezelfde symptomen kunnen bij verschillende aandoeningen passen.
3.3 Cascade breakdown
Ene aandoening leidt tot andere waardoor gelaagde ontregeling kan ontstaan.
Neerwaartse spiraal kan door kleine oorzaak worden ingezet en grote gevolgen hebben.
3.4 Geriatrische syndromen
Cascade breakdown komt voort uit 1 of meerdere geriatrische syndromen. Syndroom is samengesteld woord
en uit Grieks ‘samenloop’ betekent. Meerdere factoren op verschillende
manieren bijdragen aan 1 symptoom. Bij GS is symptoom het
samenkomen van meerdere aandoeningen of omstandigheden
tegelijkertijd.
VB GS: Vallen (hartfalen, diureticagebruik/polyfarmacie, urgency
incontinentie, adl, dementie, slaapstoornis), delier, ondervoeding,
dementie, incontinentie, depressie en duizeligheid.
3.5 Verwevenheid op lichamelijke, psychisch en fysiek gebied
Problemen op lichamelijk of psychisch gebied, kan grote invloed hebben op activiteiten die iemand
onderneemt. VB: niet deur uit gaan, niet gestimuleerd, minder gemotiveerd, vergeetachtig, trouw
therapeutische voorschriften ect. Ook verlies grote impact. Er kan een wisselwerking ontstaan van systemen
binnen bio psychosociale model.
3.6 Multimorbiditeit
, Aanwezigheid meerdere chronische aandoeningen op somatisch, psychisch en sociaal gebied grote invloed. Het
tegelijkertijd voorkomen van ten minste 3 chronische aandoeningen over periode van ten minste 1 jaar. Kan
leiden tot grote verscheidenheid aan functieproblemen. Proberen om uitzoeken welke prioriteit heeft.
Uitgangssituatie is wensen van patiënt en zin van medisch handelen in acht genomen. Verlengen leven maar
ook nastreven welbevinden, zelfredzaamheid en autonomie.
3.7 Herkennen van klachten
Pijn veranderd waarneming en thermoregulatie verschilt naarmate ouder worden symptomen acute ziekte
minder goed herkennen. Alarmsymptomen minder snel herkent en hierdoor ziekten langere tijd onopgemerkt
en onbehandeld blijven = aanleiding complicaties.
3.8 Uiting van klachten
Uitingsproblemen kunnen voordoen als gevolg van afasie, dysartrie, stemmingsproblemen of cognitieve
stoornissen bij dementieel syndroom of delier. Oudere die niet beschikt over betrokken sociaal netwerk, angst
voor arts of gevolgen gezondheidsklachten heeft groter risico op complicaties.
3.9 Interindividuele verschillen
Grote onderlinge verschillen bij ouderen. Organen maken verandering (o.a. atrofie en verminderde
doorbloeding) door, onder invloed van ouder worden, vermindert reserve om decompensatie op te vangen.
Heeft gevolgen voor herstel na doorgemaakte ziekte en manier waarop lever en nieren medicatie en toxische
stoffen verwerken. Ook verandering lichaamssamenstelling:
- Vetmassa neemt toe (verdubbeling hoeveelheid vetweefsel vanaf einde adolescentie tot ± 75 jr).
- Skeletspiermassa vermindert en hoeveelheid bindweefsel neemt toe. Gevolg van afname spiermassa,
daalt ruststofwisseling.
- Lichaamsgewicht dat na middelbare leeftijd aanvankelijk nog wat toeneemt ten opzichte van de
jongere jaren, daalt rond 60 jr.
- Lengte neemt met enkele centimeters af doordat volume tussenwervels afneemt door vermindering
van botdichtheid en lager vochtgehalte in tussenwervelschijven.
- Lichaamsvocht neemt met 10 tot 14 % af.
3.10 Farmacotherapie
Verminderde reservecapaciteit en veranderde lichaamssamenstelling heeft impact op werking medicatie. Lastig
omdat medicatie werkzaam kan zijn maar symptomen aanhouden omdat het voorkomt uit andere,
gelijkspelende aandoening. Risico op complicaties door polyfarmacie bij oudere groot door verandering in:
Farmacokinetiek
o Beschrijft eigenschappen geneesmiddel die weg aflegt door lichaam. Processen als resorptie
in darm, verdeling weefsels-organen en snelheid van eliminatie betrokken.
o Betreft gevolgen van lichaam door toegediende stof. 5 processen
1. Absorptie
> Meeste orale medicatie werkt via passieve diffusie (transport in richting van lagere
concentratie van stof via poriën van celmembraan). Bij oudere patiënten kan diffusie
verminderen door gastro-intestinale veranderingen.
> Absorptie medicijn via transdermale pleisters (verminderde doorbloeding huid,
dunnere huid, veranderd huidoppervlak), subcutane of intramusculaire (verminderd
spiervolume) injecties zou kunnen worden beïnvloed door verminderde plaatselijke
doorbloeding of gewijzigde hoeveelheid (spier)weefsel
2. Metabolisme
> Activiteit leverenzymen vermindert, doorbloeding lever loopt terug en volume lever
neemt af = metabolisme trager verlopen. Nieren kunnen alleen wateroplosbare
stoffen uitscheiden, dus worden lipofiele medicijnen eerst in lever omgezet naar
hydrofiel (metabole klaring). Ook snelheid werkingsmechanisme neemt af met jaren.
3. Distributie
> Vet oplosbaar (lipofiel) farmacon