Wetenschapsfilosofie – Leesvragen
Week 8 - Introductie
Risjord H1
Risjord, H1 (Introduction)
1. Schrijf, als startpunt van de cursus, in enkele kernwoorden op wat in jouw ogen de kenmerken zijn van goed
wetenschappelijk onderzoek.
Integer onderzoek, zowel in conclusies als in de wijze van informatie (verzamelen);
Representatief onderzoek, een gevarieerd respondenten qua kenmerken en aantal.
Onderzoek over relevante onderwerpen, kennisverbredend, waardevol voor de maatschappij.
Betrouwbaarheid, validiteit, objectief, grote steekproef, geen vooringenomenheid,
controleerbaar/repliceerbaarheid, transparantie/ openheid geven, integriteit, relevantie zowel maatschappelijk
en wetenschappelijk. Wetenschappelijke relevantie: fundament verder uitbreiden; wetenschap is een collectieve
onderneming en als wetenschappers kom je samen verder “standing on the shoulders of giants”.
In hoeverre is objectiviteit haalbaar? Wordt sterk beïnvloed door je normen en waarden etc. Repliceerbaarheid is
soms lastig, bijvoorbeeld bij een kleine steekproef hebben individuen grote invloed, dus als je het opnieuw
uitvoert met een andere kleine steekproef dan krijg je waarschijnlijk andere resultaten. Het belangrijkste hierbij
is de tijd en plaats gebondenheid -> het herhaalt zich nooit precies. Is het wel representatief? Hoe zorg je voor
een aselecte steekproef?
2. Schrijf in enkele woorden op welke dilemma’s of vragen je zelf ziet in de ambitie van wetenschap om kennis te
generen. Ga daarbij eventueel ook in op dilemma’s waar je zelf op bent gestuit bij het doen van onderzoek. In
hoeverre passen je eigen vragen of dilemma’s bij de dilemma’s die in de cursus centraal staan?
Voldoen aan alle eisen vs. toch onderzoek uitvoeren binnen de beschikbare tijd en budget.
Meenemen van zoveel mogelijk factoren vs. steekproef zo groot mogelijk houden & in hoeverre kan je
generaliseren?
Privacy en repliceerbaarheid vs. beloning tegenover deelname.
3. Risjord onderscheidt drie hoofdthema’s in de filosofie van de sociale wetenschappen: normativiteit,
naturalisme en reductionisme. Wat verstaat hij onder deze drie thema’s?
Normativiteit: de normen en waarden in het onderzoek Vragen over normativiteit gaan over de plaats van
waarde in sociaalwetenschappelijk onderzoek. Kan het objectief zijn of zitten er altijd normen en waarden aan
ten grondslag? De herkomst en functie van normen, waarden en regels binnen de maatschappij.
Waarden normen en regels in de wetenschap, en van de wetenschappers zelf. Gaat het over objectieve feiten
alleen of zouden waarden ook een rol moeten spelen?
Naturalisme: gaat over de relatie tussen de sociale en de natuurwetenschappen. Moet de sociale wetenschap
zich houden aan de succesvolle normen van de natuurwetenschap? Of moeten zij juist unieke methoden
gebruiken? Het gaat over iets anders -> de mens. Hiervoor heb je andere methoden nodig. Mensen hebben
gevoelens, die moet je op een andere manier analyseren dan een vallende steen.
Reductionisme: hoe lijken sociale structuren op de individuele leden ervan? Reductionisme gaat over hoe
sociale structuren betrekking hebben op de individuen die ze vormgeven. Staan collectieven boven het individu
of kunnen alle collectieven uitgelegd worden aan de hand van de individuele doelen, keuzes, normen en
waarden? Structuren van arm en rijk, of analyseren op het niveau van individuen? Sociologie kun je
terugbrengen tot psychologische processen die je weer terug kan brengen tot neurologische processen. Je
reduceert het naar individuen. Moet je naar de samenleving kijken op een structureel niveau of op een
individueel niveau?
4. Risjord bespreekt drie voorbeelden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek: naar de democratische vrede,
hekserij bij de Azande en de ‘Freedom Riders’ in de VS.
a. Wat is het verschil tussen sociaal-wetenschappelijke en wetenschapsfilosofische vragen over deze
onderwerpen?
, Sociaal wetenschappelijke vragen gaan over een proces in een bredere context. De wetenschapsfilosofische
vragen gaan over het achterliggende verband. De vragen in het onderzoek vs de vragen achter het onderzoek.
Achterliggend: bestaat er überhaupt causale regelmatigheden en is dat wel de ware kennis die we moeten
hebben? De vragen die er aan ten grondslag liggen zijn de wetenschapsfilosofische vragen. Hoe je dit tijdens het
onderzoek doet is een sociaalwetenschappelijke vraag.
Azande: de hekserij geloven leken voor sociaal-wetenschappers (antropologen) primitief, terwijl filosofisch
gezien men het gedachtengoed van de Azande zou moeten begrijpen en het helemaal niet per se primitief waren.
Freedom riders: waarom zouden mensen, in strijd met de rationale keuze om anderen het ‘vuile werk’ te laten
opknappen, terwijl zij zelf ook profiteren van de voordelen daaruit, toch overgaan op actie? Twee visies hierop
vanuit filosofisch perspectief: klassiek-liberale visie (iedereen gaat voor zijn beste belang, pas een prikkel om
iets te doen als het voor zowel individu als groep voordelig is). Dit roept nieuwe vragen op: waarom doen
mensen dingen die tegen hun eigen belang in gaan? Communitarians zien mensen als fundamenteel sociaal en
georiënteerd naar elkaar.
b. Bedenk een voorbeeld van bestuurs- en organisatiewetenschappelijk onderzoek en formuleer daarbij
zowel een sociaal-wetenschappelijke als een wetenschapsfilosofische vraag.
Heeft het politieke systeem in een land invloed op economische verschillen? Vs. Zijn landen te vergelijken en
heeft het nut om dit te doen? Zijn er niet zoveel factoren die het beïnvloeden en daarom niet te onderzoeken?
Moet je het wel willen?
5. Bij zijn bespreking van naturalisme en reductionisme maakt Risjord een onderscheid tussen een
‘epistemologische’ en een ‘metafysische’ variant.
a. Wat bedoelt hij met deze twee begrippen?
Epistemologie gaat over menselijke kennis: wat is kennis en hoe ‘rechtvaardig’ je kennis (?)
Metafysiek gaat om de fundamentele kenmerken van de wereld (wat is rationaliteit? Zijn mensen vrij?)
b. Wat maakt dit onderscheid uit voor de positie die iemand inneemt op deze thema’s?
De mens- de natuur, is dit hetzelfde? Is de mens onderdeel van de natuur? (metafysisch).
Hoe kom je daartoe? Epistomologisch. De weg naar de kennis
6. Hoe zie je in Risjords bespreking dat wetenschapsfilosofie een normatieve activiteit is?
Alles komt voort uit de vraag wat is goede kennis en hoe kom je daartoe? Het gaat over wat goed en wat fout is.
Week 9 – Naturalisme vs.
interpretativisme
Risjord, H3 (helemaal), H4 (m.u.v. paragraaf 4.3) en H9
1. Waarom en hoe hangen “voorspellen”, “causaliteit” en “wetmatigheden” met elkaar samen?
Naturalistische benadering er is een objectieve wereld die we kunnen kennen je wil voorspellen, om dat te
doen heb je een bepaalde causaliteit nodig (die veronderstelt een bepaalde wetmatigheid) en daarmee kan je
voorspellen.
2. In paragraaf 9.2 van zijn boek bespreekt Risjord twee bezwaren die het vinden van causale wetten in de
sociale wetenschappen in de weg zouden staan: creativiteit en complexiteit.
a. Leg uit wat hij hiermee bedoelt.
Creativiteit en complexiteit past meer bij interpretatieve onderzoeker. Dit zijn eigenschappen van mensen ook,
die dus een bepaalde onderzoeksmethode behoeven.
b. Hoe verhoudt het debat over het bestaan van causale wetten in de sociale wetenschappen zich tot het
dilemma van deze week?
Creativiteit en complexiteit past meer bij interpretativisme. Bestaan van causale wetten past bij naturalisme.
c. In hoeverre vind jij dat deze argumenten het zoeken naar wetmatigheden in het menselijk handelen
tot een zinloze exercitie maken? Waarom wel/niet?
3. Een centraal begrip in de methodologie van Max Weber, is de term ‘ideaaltype’ (Hoofdstuk 3 Risjord). Leg uit
wat Weber met deze term bedoelde en hoe dit aansluit bij de ‘interpretatieve’ benadering?
‘’Weber argued that concepts of the social sciences need to capture the meanings and motivations that are
significant for the subjects.’’ (p. 43)