Diagnostiek voor de klinische praktijk
HC 1 Diagnostisch proces.
Wie doet aan diagnostiek?
- Huisarts, scholen, medische setting, GGD, autisme centrum, brein onderzoek, sport
- Diagnostiek is erg breed en niet altijd binnen het klinische werk
- Diagnostiek gaat over het door en door leren kennen van een situatie met als doel een
beslissing te kunnen nemen (volgens Tak)
- Grondige diagnostiek van de problemen en klachten van de cliënt is een voorwaarde voor
adequate hulpverlening (luteijn)
- Neuropsychologisch onderzoek heeft als doel om cognitieve, emotionele en
gedragsconsequenties van het disfunctioneren van de hersenen te onderzoeken. Zulk
onderzoek bestaat NIET slechts uit het afnemen van neuropsychologische tests. Een dergelijk
proces van hypothesevorming en toetsing vereist een constante bijstelling, afhankelijk van
de antwoorden die tijdens een onderzoek worden gevonden
- Doel= diagnostiek over beslissingen nemen over neuropsychologische problematiek en GGZ-
problemen bij kinderen, adolescenten en volwassenen.
- Wie verzamelt de diagnostische gegevens en wie neemt de besluiten?
Het diagnostische proces
A. Rol als professional:
1. Psychiater – DSM
2. Diagnosticus – testen
3. Therapeut – behandeling
Soms zijn deze 3 rollen in 1 persoon en soms zijn het verschillende personen. Als het
verschillende personen zijn dan moeten ze goed samenwerken.
Voordeel 3 rollen 1 persoon= professionaliteit
Nadeel 3 rollen 1 persoon= verward raken
Hoe goed is de kwaliteit van de diagnostiek? Voldoende kennis om een beslissing te
nemen? Hoe staat het met de samenwerking?
B. Diagnostisch scenario:
Ordening van vragen van de aanvrager en de cliënt uit de aanmeldingsfase, vragen die bij
de hulpverlener opkomen en kennis over het probleem. Je stelt eerst een voorlopige
theorie op.
Voorlopige theorie
o.b.v. vragen van de
aanvrager, de cliënt en
de hulpverlener die uit
de aanmeldingsfase
komen en de kennis
over het probleem
Probleemgedrag aan het eind en de factoren ervoor die het probleemgedrag versterken
C. Vijf diagnostische basisvragen:
Om zo goed mogelijk te begrijpen wat er aan de hand is
1. Onderkenning: wat zijn de problemen?
Is er sprake van een gedragsstoornis bij X?
Meetbaar maken:
1) Criteriumgericht: in verband met een vooraf bepaalde standaard
, 2) Normgericht: in verband met een representatieve vergelijkingsgroep (wijkt iemand
klinisch af van de normgroep?)
3) Ipsatief: in verband met het individu zelf, bv. eerder meetmoment of in vergelijking
met andere problematiek
2. Verklaring: waarom, wat houdt de problemen in stand/wat is de bron?
Voelt X zich onbegrepen met als gevolg dat hij negatieve aandacht vraagt?
Meetbaar maken:
1) Persoonsgericht/situatiegericht (locus)
2) Aard van de controle/oorzaak
3) Synchrone (in tijd samenvallend (op dit moment) en diachrone (voorafgaande
condities: bv traumatische ervaring)
4) Inducerende (ontstaan) en continuerend (in stand houdend)
Voorbeelden:
i. Locus: persoonsgericht: overgevoeligheid voor geluiden, extreme verlegenheid
ii. Locus: situatiegericht: overvolle klas, omgevingsdruk op extrovert gedrag
iii. Aard van de controle: oorzaak/reden, vallen uit een boom door roekeloosheid bij
het plukken van een appel, intense passie: bv. een stalker
iv. Tijd: synchroon: geïrriteerd gedrag naar leidinggevende en het tegelijkertijd
ervaren van huwelijksproblemen
v. Tijd: diachroon: onveilige gehechtheidsrepresentatie met eigen opvoeder die
doorwerkt in huidige huwelijksproblemen
vi. Inducerende conditie: ontstaan, eerdere angstige ervaring met en hond
vii. Continuerende conditie: in stand houdend, aandacht richten op alles dat op een
hond lijkt (in de behandeling wil je eerst de continuerende conditie verminderen
daarna de inducerende conditie).
3. Predictie/voorspellend: hoe ontwikkelen de problemen?
Wat is de kans dat het probleemgedrag bij X vanzelf verdwijnt?
Deze vragen wil je in wetenschappelijk onderzoek uitvoeren want het is heel lastig om bij
een persoon te stellen
Hoe kun je dit zo goed mogelijk meten? Dit doen we vaak via theoretische aannames.
4. Indicatie: hoe kunnen de problemen verholpen worden?
Welke aanpak is gewenst bij X?
Hoe kun je dit zo goed mogelijk meten? Dit doen we vaak via theoretische aannames.
5. Evaluatie: zijn de problemen voldoende verholpen?
ROM en einddiagnostiek
Diagnostiek als professionele activiteit:
- Theorievorming over gedragingen, cognities en emoties/motivaties gefundeerde
hypothesen vormen
- Operationalisatie en meting van problemen/klachten keuze maken voor gebruik van
bepaalde instrumenten
- Toepassing van relevante diagnostische methoden vaardigheden aanleren om afname
betrouwbaar te kunnen doen: het instrument moet de constante zijn en de interactie met de
cliënt is de variabele:
Vragen naar de kwaliteit van de relatie die je als kind had met je ouders in 5 kenmerken
als je de vraag niet goed stelt dan krijg je allemaal verschillende antwoorden en dan is
je instrument onbetrouwbaar.
- Idealiter is diagnostiek een wetenschappelijk gereglementeerd denk- en doenproces
- Dit betekent niet ongelimiteerd diagnostiek voordat tot handelen over gegaan kan worden,
wel voldoende tot een (eerste) beslissing genomen kan worden, daarna vervolgdiagnostiek
waar nodig zo kort als mogelijk, zo uitgebreid als nodig.
, Diagnostisch proces: hypothesevorming
- Welk theoretisch uitgangspunt heeft elke speler?
- Welke hypothesen leiden de diagnostiek?
- Analyse van de aanvraag is belangrijk:
Wie verwijst en wat is de inhoud van de aanvraag? o.a. dossieranalyse
- Analyse van de hulpvraag:
Wat beweegt de cliënt? (Wat komt er vanuit de cliënt omhoog?) Dit kan anders zijn
dan wat de diagnosticus vindt. Dit moet samen komen in een integratief beeld. Je hebt
als diagnosticus de plicht om verder te kijken dan wat de cliënt vraagt en de cliënt hierin
te motiveren
Theorievorming:
- Kennis over normale en afwijkende ontwikkeling
Screenen van sterke en zwakke punten
Wat is normaal en afwijkend vanuit een cultureel aspect?
- Welk theoretisch model?
Sociaal leertheorie
Gehechtheid
Biologisch
Hulpmiddel hierbij is het opstellen van een diagnostisch scenario
Biopsychosociaal model:
- What is the cliënt’s whole story?
- Niet alleen vanuit een kennisgebied het probleem bekijken.
- Kijk naar biologische, sociale en psychologische aspecten
-
- Bijvoorbeeld dat paniekaanvallen veroorzaakt kunnen worden door hypergezond eten of te
veel energie drank drinken
Structuur voor diagnostiek
- De biologische lens
- De psychologische lens
- De socioculturele lens
Historische context
Bredere sociologische context
- De ontwikkelingslens: er kan iets eerder gebeurd zijn wat je cognities en emoties heeft
gevormd waardoor je nu uit evenwicht bent. Vrede krijgen met dat pad in het verleden is
belangrijk.
, Diagnostiek: verklaringsfactoren
- Verklarend: ontstaan, oorzaak, reden, gevolg
- Instrumenten, zoals problemen met executieve functies, intelligentie, persoonlijkheid,
traumatische ervaringen, onveilige gehechtheid, contextfactoren
Stappen in het diagnostisch proces:
1. Aanmelding
2. Intake
3. Onderzoeksopzet
4. Het onderzoek
5. Samenvatting en integratief beeld
6. Conclusies en advies
Kenmerkend voor een goed diagnostisch verslag
- Opbouw van het verslag volgt de stappen van het diagnostisch proces zodat iedereen het kan
dupliceren
- Onderscheid tussen feiten, interpretatie en conclusies is helder
- Functies van het verslag:
Conclusie van het onderzoek beargumenteren
Effectieve communicatie met en over de cliënt praten (eventueel 2 rapporten: een in een
begrijpelijke taal en de andere voor collega’s cliënten hebben recht op inzage daarom
moet iedereen het kunnen lezen.)
3 Diagnostische basismethoden:
1. Gesprek
- Doel:
i) Informatieverzameling
ii) Opbouwen van een goede professionele werkrelatie
iii) Eerste inschatting van het vervolgtraject
- Eventueel: vijfgesprekkenmodel bij adolescenten (kort als het kan, lang als het moet)
- In het gesprek ben je bezig met de analyse van de hulpvraag
1) Intakegesprek: klinisch interview gericht op globale inventarisatie van problemen
2) (Semi)-gestructureerd interview: SCID, MINI en ADI-R