Hoofdstuk 5 – Islam
5.1 NAAM EN OORSPRONG
Islam betekend ‘overgave’ aan Allah (God). Het Arabisch is evenals het Hebreeuws een taal waarin de
medeklinkers de kern van de betekenis van een woord bepalen. Het gaat erom dat je vrede vindt in
de overgave aan God. Mensen die deze weg volgen heten moslims. Het is niet mohammedanen,
want het gaat hier om Mohammed de profeet en niet God. Ook volgen de Moslims Mohammed niet
zo als de christenen Jezus volgen.
De islam is ontstaan in Arabië door de prediking van Mohammed. In zekere zin ziet de islam zichzelf
als de terugkeer naar de oorspronkelijke ware godsdienst, die tekens weer misvormd is.
5.2 MOHAMMED EN ZIJN OPVOLGING
5.2.1 Mohammed: 570-632
Mohammed is rond 570 in Mekka geboren. In deze tijd was Mekka een bloeiend handelscentrum
geworden op een kruispunt van karavaanwegen. Op zijn karavaanreizen maakte hij wellicht kennis
met verhalen van joden, christenen en hanifs. Hij placht zich terug te trekken in een grot bij de berg
Hira. Hier overvielen hem in de negende maand (ramadan) van het jaar 610 de eerste boodschappen
van God middels de engel Djibril (Gabriël). In Mohammed zijn boodschap in Mekka gaat het vooral
om drie dingen:
- Het geloof in de ene God en daarmee de afwijzing van allerlei andere.
- De oproep tot rechtschapenheid en de plichten ten opzichte van God en je medemensen.
- Het laatste oordeel, waardoor de ware gelovigen en rechtvaardigen beloond worden en de
onrechtvaardigen worden gestraft.
Eerste optreden was niet succesvol omdat Mekka niet gediend was van zijn kritiek op de afgoden en
het onrecht en spotte met zijn prediking over het laatste oordeel. Toch kreeg hij steeds meer steun.
Hij moest door de toenemende druk weg naar het nu hetende Medina (de stad van de profeet). Hier
had hij succes en kreeg hij gezag. De tocht naar Medina wordt de hidjra (= losmaking) genoemd. Hier
begint de moslimjaartelling, het was een principieel keerpunt. In Medina ligt derhalve de geboorte
van de theocratie, een leiderschap waarin de wil van God allesbepalend is. Omdat twee joodse
stammen weigerden Mohammed als profeet te zien, werden deze joden, die zijn gezag
ondermijnden terwijl er een oorlogsgevaar was, gedood. Mohammed veranderde de gebedsrichting
van Jeruzalem naar Mekka. Na veldslagen won Mohammed van Mekka en trok daar binnen in 630. In
632 is Mohammed in Medina gestorven aan ziektes.
5.2.2 De opvolging van Mohammed
Na de dood ontstond er een machtsvacuüm, want Mohammed had zelf geen opvolger aangewezen.
Er ontstonden twee partijen. De ene partij vond dat de opvolger democratisch gekozen moest
worden en volgens de andere groep moest het een erfopvolger zijn. Uiteindelijk werd Abu Bakr
gekozen, hij was de schoonvader van Mohammed die hem altijd had gesteund. Uiteindelijk werd Ali
(schoonzoon van Mohammed) de kalief (plaatsvervanger profeet).
De twisten over de opvolging van Mohammed hebben geleid tot het ontstaan van de twee
hoofdstromen in de islam:
, De vijf religies van de wereld – Hoofdstuk 5: Islam
- De soenna (= voorbeeld van de profeet): degenen die naar Arabische traditie de opvolger
aanwijzen in democratisch overleg tussen de stamvertegenwoordigers. Hoewel dit allang niet
meer zo gebeurt, heet deze hoofdstroom de soennieten.
- De sji’a (= partij): de legitimisten die tegen het beginsel van verkiezing waren, omdat zij de
erfopvolging als goddelijk recht zagen. Zij vormden de partij van Ali. De sji’ieten vinden we
tegenwoordig vooral in Iran en Zuid-Irak.
5.2.3 Verspreiding van de islam
De verspreiding is erg snel gegaan. Eerst over Arabië, Syrië, Perzië, Irak, Palestina, het huidige Turkije,
Noord-Afrika en Spanje. In het Oosten in India en via handelswegen in de rest van Azië. Gedeeltelijk
is deze snelle uitbreiding gepaard gegaan met verovering van deze gebieden op het Oost-Romeinse
rijk en andere lokale machthebbers.
Binnen de huidige nationale staten is dit dhimmi (belastingen) systeem niet meer uitvoerbaar, omdat
de nationale staat zich niet verdraagt met een eigen apart rechtssysteem. Vandaar de problemen
tussen christenen, joden en strenge moslims in landen zoals Soedan, Egypte, Iran en Irak.
5.3 DE BRONNEN: KORAN EN HADITH
Op deze twee bronnen worden de sjari’a, de gedragsleer, gebaseerd.
5.3.1 Qur’an (Koran)
De koran is het centrale heilige boek. Het bestaat uit 114 soera’s (hoofdstukken) van verschillende
omvang. De koran is volgens de islam het eeuwig Woord van God in Arabische taal tot Mohammed
gebracht. Volgens de moslims hebben de joden en de christenen het woord van God verdraaid.
5.3.2 Hadith
Bij de hadiths gaat het om verhalen (hadith) over woorden en daden van Mohammed en soms ook
andere profeten, die niet door hen op schrift zijn gesteld en evenmin in de koran zijn opgenomen. De
beroemdste verzameling is die van de tienduizend hadiths van Bochari. Zij vormen met de koran de
basis voor de sjari’a, de wetsregels waaraan moslims zich dienen te houden. De sji’ieten erkennen
vele van de soennitische hadiths niet. De grootste problemen tussen de verschillende partijen in de
islam liggen daarom niet op het terrein van het geloof (de theologie), maar op het terrein van de
interpretatie van de wet voor het dagelijks leven en de politiek.
5.4 DE GRONDSLAGEN VAN DE ISLAM: DE VIJF ZUILEN
De vijf zuilen van de islam: de geloofsbelijdenis, het rituele gebed, de materiële hulp, het vasten en
de bedevaart.
- Geloofsbelijdenis – shahada
Er is geen god dan Allah (God) en Mohammed is Zijn dienaar en boodschapper.
- Het rituele gebed – salat
Vanaf de pubertijd vijfmaal per dag op vaste tijden rituele gebeden verrichten richting Mekka.
Daarnaast kennen moslims rituele gebeden zoals: de doe’a (persoonlijke en vrije gebed) en de dhikr
(het voortdurend denkend aan God en het reciteren van Zijn naam).