GROEPSDYNAMICA
Culturele opvattingen
Hofstede: 1. Machtsafstand
2. Individualisme en collectivisme
3. Masculiniteit en Feminisme
4. Onzekerheidsvermijding
5. Tijd
Hofman: TOPOI – Taal Ordening Perspectieven Organisatieniveau Inzet
3 kernvragen: wat is mijn aandeel? Wat is het aandeel van de ander?
Wat is de invloed van de omgevingscultuur op onze communicatie?
Pinto: Grofmazige (G) Cultuur (Westerselanden)
Fijnmazige (F) Cultuur (Mediterrane, Arabische, Aziatische landen)
Mixed (M) Cultuur (Latijn-Amerikaans, Caribische gebieden,
mengvorm; dit is ook 2e generatie migranten
in Nederland)
Drie deuren/manieren om een groep te starten
1. Inhoud : (achtergrond)informatie/verheldering thema/doelstelling/taak/
deelnemers cognitief (denken)/vakkennis. Cognitieve processen spelen
de hoofdrol, ‘hoofd’ staat centraal.
2. Procedure : werkwijze aanpak, structuur- en handelingsgericht. Aanleren nieuw
gedrag speelt de hoofdrol, ‘handen’ staan centraal.
3. Relatieopbouw : interactie bevorderen door groepsleden op elkaar reageren,
ervaringsgericht: Hart staat centraal/procesgroepen/ervaringsgroepen.
Focus is ervaringsgericht, interactie bevorderen, ‘hart’ staat centraal.
Vijf fasen van groepsontwikkeling
1. Voorfase : hoop en vrees, ‘ontwerpen’
2. Oriëntatiefase : taak, structuur, ‘onzekerheid’
3. Invloed fase : controle, competitie, macht, gezag, dominantie, verantwoordelijkheid
4. Affectiefase : cohesie en intimiteit, ‘onderlinge gevoelens, betrokkenheid, persoonlijk
naar elkaar toe’
5. Fase v.d. autonome groep : groep is ontwikkeld, vertrouwdheid “bestaansniveau centraal”
Drie modellen groepsontwikkeling
● Lineair model (opeenvolgen van fasen totdat eindpunt is bereikt, ordelijk, verhouding tussen
taak en sociaal-emotionele aspecten.
Tuckman: Forming (vorm) → storming (storm) → norming (norm) →
performing (prestatie) → adjourning (afscheid))
● Spiraal model (intensief en diepgaander thema naarmate de groep langer bestaat, vooral
gericht op het verleden)
● Polariteitenmodel (themagecentreerde interactie TGI, Polariteiten, zoals methodiek, spelen een
grote rol. Spanningsveld van wisselende polariteiten, zoals
individualiteit vs socialiteit, taak vs proces)
TGI: Themagecentreerde interactie
1. gezamenlijke doelen en taken: HET of TAAK – inhoudsniveau en
procedureniveau
2. samenwerkingsprocessen in de groep: WIJ – interactieniveau
3. welzijn en inzet van elk individueel groepslid: IK – bestaansniveau
4. van belang zijnde contextuele factoren: CONTEXT – contextniveau
, Belbin Theorie – 8 Teamrollen / Quinn – 8 Managersrollen
De organisator OG : INNOVATOR praktisch, pakt vervelend werk aan Open System Model
De brononderzoeker BO : BEMIDDELAAR netwerker (communicatief), extravert
De uitvinder UV : PRODUCENT zelden manager, denker, creatief Rational Goal Model
De doordenker DO : BESTUURDER belangeloos objectief, monitor
De vormgever VM : COORDINATOR prestatie drang, uitdagen Intern.Process Model
De voorzitter VZ : CONTROLEUR dominant, respected
De afmaker AM : STIMULATOR laatste hindernis, zorgdrager, accuraat ordelijk
HR Model
De groepswerker GW : MENTOR smeerolie voor teams
Groepstypen
- Primaire groepen: Persoonlijk, intiem in directe contactsituaties, bijv. gezin of vrienden
- Secundaire groepen: Koel, onpersoonlijk, rationeel en formeel, bijv. werk
- Psychegroup: Psychologische participatie, affectieve bindingen van persoonlijke aard
- Sociogroup: Alleen nominaal (met je naam) lid, zakelijke en maatschappelijke relaties
- Informele groepen: Doel, rollen en normen zijn vaag en impliciet, gemeenschappelijke interesse
- Formele groepen: Georganiseerd door werk- of taakorganisatie, onvrijwillige factoren
- Lidmaatschapsgroepen: Formeel, meestal alleen nominaal, geen psychologische participatie
- Referentiegroepen: Betrokken bij groepsdoel, naleven groepsvormen, participeren
- Ingroup: ‘Wij-groep’, bestaat uit onszelf en wie je erbij wilt hebben, bijv. gezin of land
- Outgroup: ‘Zij-groep’, bestaat uit alle anderen, bijv. ieder die niet tot het gezin of land behoort
Groepstypen
● Primaire groepen: Persoonlijk, intiem in directe contactsituaties, bijv. gezin of vrienden
● Secundaire groepen: Koel, onpersoonlijk, rationeel en formeel, bijv. werk
● Informele groepen: Doel, rollen en normen zijn vaag en impliciet, gemeenschappelijke interesse
● Formele groepen: Georganiseerd door werk- of taakorganisatie, onvrijwillige factoren
● Lidmaatschapsgroepen: Formeel, meestal alleen nominaal, geen psychologische participatie
● Referentiegroepen: Betrokken bij groepsdoel, naleven groepsvormen, participeren
● Ingroup: ‘Wij-groep’, bestaat uit onszelf en wie je erbij wilt hebben, bijv. gezin of land
● Outgroup: ‘Zij-groep’, bestaat uit alle anderen, bijv. ieder die niet tot het gezin of land behoort
● Psychegroup: Psychologische participatie, affectieve bindingen van persoonlijke aard
● Sociogroup: Alleen nominaal (met je naam) lid, zakelijke en maatschappelijke relaties
Hoofdthema’s SCT: Systeem- en Communicatie Theorie
De systeem- en communicatietheorie maakt onderscheid tussen het inhouds- en het betrekkings-
niveau:
Inhoudsniveau : wat er gezegd wordt (hoorbaar en buitenkant communicatie)
Betrekkingsniveau : hoe het gezegd wordt (verborgen boodschappen, binnenkant communicatie)
P. Watzlawick: Je kunt niet niet-gedragen of niet niet-communiceren
Schutz: Inclusie – erkenning dat je er bent
(aspecten van erkenning) Controle – erkenning voor wat je kunt
Affectie – erkenning voor wie je bent
Bion: fight/flight, pairing and dependency
(basisassumpties)
Satre: Collectiviteit: Groepen ontstaan zodra geïsoleerde individuen in een
collectiviteit bewust worden van hun gemeenschappelijke belangen en hun
onderlinge betrokkenheid, bijv. bij de bushalte (gedeeld belang).
Pagès: Groepen als subgroepen van een groter geheel. Elke groep is een subgroep
van een grotere omringende groep en in uiterste vorm zelfs van de gehele
mensheid.
- Interactie met de groepsleden
- Wederzijdse betrokkenheid
- Vanuit geheel terugredeneren naar samenstellende elementen