Ongewervelde dieren:
- Sponzen
- Weekdieren
- Wormen
- Geleedpotigen
- Neteldieren of holtedieren
- Stekelhuidigen
Sponzen: hebben geen echte organen, bevat gaten waar water doorheen kan stromen. Doordat het
water erdoorheen kan stromen kan de spons voedsel uit het water halen, door te filteren.
Neteldieren of holtedieren: denk aan kwallen, koraal, zeeanemoon. Deze dieren kun je herkennen
aan hun netelcellen, hier zit een klein beetje gif in. Bijv. een kwallenbeet, die netelcellen zijn dan
soort van op iemand afgeschoten.
Wormen: zijn langwerpig, kan je ze aan herkennen, kop en staart hebben ze. Ze hebben geen poten,
vinnen of iets anders. Ze hebben geen skelet. Voorbeelden: regenworm, bloedzuiger, lintworm,
zeepieren.
Weekdieren: weke dieren, dieren met een zacht lichaam. Denk aan slakken, oesters of inktvissen.
Veel dieren beschermen hun lichaam met een harde schelp/huisje. Een naaktslak bijv. heeft dat niet,
vroeger hadden ook deze slakken een huisje, in de evolutie is de naaktslak zijn huisje kwijtgeraakt.
Inktvissen hebben tentakels aan kop zitten, ook wel koppotigen genoemd.
Geleedpotigen: dieren die we het meest tegenkomen. Denk aan insecten, spinachtigen,
kreeftachtigen en de duizendpoten. Het lichaam van deze dieren heeft vaak een hard pantser, zodat
het dier wordt beschermd en stevigheid heeft. Deze groep kan je herkennen aan de pootjes. Insecten
hebben 6 poten en 2 paar vleugels, spinachtigen hebben 8 poten, kreeftachtigen en duizendpoten
hebben meer poten dan de spinachtigen en de insecten.
Stekelhuidigen: het huid waar stekels op zitten of bobbels. Denk aan zeesterren, zeekomkommers en
zee-egels. Kalk zorgt ervoor dat de botten stevig zijn. Zuignappen worden gebruikt als voetjes, maar
ook om ergens aan vast te kleven en om hun schelpen en/of voedsel open te breken.
Gewervelde dieren:
- Vissen
- Reptielen
- Zoogdieren
- Vogels
- Amfibieën
Mensen zijn warmbloedig: constante temperatuur van het lichaam.
, Koudbloedige dieren: passen lichaamstemperatuur aan de temperatuur van buiten.
- Vissen:
graten, zijn botten van de vissen. Alle graten samen zijn skelet van vis.
Vissen zijn water dieren -> kunnen zuurstof uit water halen d.m.v. kieuwen
Kraakbeenvissen: andere botten dan normale vissen. Meeste vissen hebben graten die je niet snel
kan breken. Skelet van deze vissen is zachter, denk aan haaien en roggen.
Vissen zijn koudbloedig. Ze leggen onder water eitjes, daarom hebben de eitjes geen harde schaal.
- Amfibieën:
Voorbeelden: kikkers en padden, salamander.
Leven in water en op het land. De meeste amfibieën halen adem via longen en sommige zelfs d.m.v.
de huid ze leggen eieren onder water, dus ook zonder harde schaal.
Jonge amfibieën leven eerst in het water, dan hebben ze kieuwen. Later veranderen ze en kunnen ze
op land leven. Ze beginnen met kieuwen en krijgen later longen.
Deze dieren zijn koudbloedig.
- Reptielen:
Leggen eieren met eens tevie schaal
Hebben een huid met schubben, zelfde materiaal als waar onder nagels van zijn gemaakt.
Denk aan: krokodil, slang, hagedis en schildpad.
Hebben longen en zijn koudbloedig.
- Vogels:
Herkennen aan snavels en veren.
De meeste vogels kunnen vliegen, let op niet alle (struisvogel en pinguïn).
Vogels leggen eieren, hebben een snavel, vaak veren en zijn warmbloedig.
- Zoogdieren:
De dieren die vaak haren hebben, denk bijv. aan de mens. Zoogdieren herken je aan de moeder, die
melk produceert. De jongen zogen dan melk bij de moeder vandaan. deze dieren krijgen
levendbarende jongen.