Samenvatting Goederenrecht c.s. Pitlo boek
Hoofdstuk 4 Overdracht
4.3 Geldige titel
Ongeldige titels krachtens art. 3:84 lid 3
Inleiding
Lid 3 verklaart slechts de titel ‘zekerheidstelling’ en de ‘niet tot werkelijke overdracht’ strekkende titel
tot ongeldige titels van overdracht (fiduciaverbod). Het werkingsgebied van deze bepaling is beperkt
tot het goederenrecht.
De ongeldigheid van de titel zekerheidstelling
3:84 lid 3 wijst allereerst tot ongeldige titel voor overdracht aan, de titel die voortkomt uit een
rechtshandeling die ten doel heeft een goed over te dragen tot zekerheid. De wet tolereert naast de
wettelijke voorrangsrechten geen gemodificeerde overdrachten die enkel tot doel hebben een goed aan
een derde in zekerheid te geven (= met het oogmerk van mogelijk verhaal op het goed).
De maatstaf van de Hoge Raad
Treft art. 3:84 lid 3 elke overdracht in het kader van een overeenkomst waarbij financieringsaspecten
een rol spelen? Nee, Keereweer/Sogelease:
Volgens de Hoge Raad ligt de voor de beantwoording van de vraag of een overdracht tot zekerheid
strekt aan te leggen maatstaf besloten in de nauwe samenhang tussen art. 3:84 lid 3 en het geboden
alternatief van het stille pandrecht in art. 3:237. Deze maatstaf moet, aldus de HR:
‘worden gezocht in het antwoord op de vraag of de rechtshandeling ertoe strekt de wederpartij in
dier voege een zekerheidsrecht op het goed te verschaffen dat deze in zijn belangen als schuldeiser ten
opzichte van andere schuldeisers wordt beschermd. De kern van een zodanige bescherming ligt naar
haar aard in de bevoegdheid om zich met voorrang boven andere schuldeisers op het goed te verhalen,
hetgeen de bevoegdheid tot toeëigening uitsluit (vgl. art. 3:235). Dienovereenkomstig levert een
overeenkomst die de bevoegdheden van degene aan wie het goed wordt overgedragen, in geval van
wanprestatie van zijn wederpartij beperkt tot het recht het hem overgedragen goed te gelde te maken
ten einde zich uit de opbrengst daarvan te bevredigen onder gehoudenheid een eventueel overschot aan
zijn wederpartij ten goede te doen komen, ingevolge art. 3:84 lid 3 niet een geldige titel voor
overdracht op: partijen dienen dan gebruik te maken van (stil) pandrecht, onderscheidenlijk van
hypotheek.
Strekt daarentegen de rechtshandeling van partijen tot 'werkelijke overdracht' (in geval van een
zaak: tot eigendomsoverdracht) en heeft zij derhalve de strekking het goed zonder beperking op de
verkrijger te doen overgaan — en deze aldus meer te verschaffen dan enkel een recht op het goed, dat
hem in zijn belang als schuldeiser beschermt — dan staat art. 3:84 lid 3 daaraan niet in de weg.’
Vervolgens noemt de Hoge Raad een aantal bedingen en omstandigheden die, zowel op zichzelf
als in hun onderlinge samenhang beschouwd, niet aan de conclusie in de weg hoeven te staan dat er
sprake is van een ‘werkelijke overdracht’ in het kader van een ‘sale and lease back’:
- Een beding krachtens welke de overdrager de zaak (weer) in gebruik krijgt onder zodanige
voorwaarden dat de verkrijger in het geval van wanprestatie de overeenkomst slechts – voor
wat betreft het gebruik – behoeft te ontbinden teneinde weer vrij en volledig over zijn zaak te
kunnen beschikken;
- De omstandigheid dat de overeenkomst is gesloten in verband met enigerlei vorm van krediet
(wat bij een sale and lease back-overeenkomst naar haar aard het geval kan zijn);
- Het feit dat de overeenkomst betrekking heeft op zaken die degene die financiering behoeft al
langer in eigendom had;
- Het feit dat de krachtens de verkoop aan de leasemaatschappij ontvangen gelden voor een
ander doel dan voor de aanschaffinanciering worden aangewend;
- Een beding op grond waarvan onderhoud en risico voor rekening van de overdrager blijven.
Echter, een beding dat toe-eigening door de verkrijger uitsluit, impliceert volgens de Hoge Raad dat
geen werkelijke overdracht is beoogd.
1
,Het arrest betekent niet dat partijen 3:83 lid 3 eenvoudig aan de kant kunnen zetten door een
overdracht tot zekerheid door middel van een uitgekiende constructie in te kleden als een ‘werkelijke
overdracht’. De Hoge Raad waarschuwt dat hij constructies als ‘sale and lease back’ niet in alle
gevallen als rechtsgeldig zal accepteren.
De ongeldigheid van de niet tot werkelijke overdracht strekkende titel
De tweede in 3:84 lid 3 tot ongeldig verklaarde titel van overdracht betreft de titel die voortvloeit uit
een rechtshandeling die de strekking mist het goed na de overdracht in het vermogen van de verkrijger
te doen vallen.
De maatstaf van de Hoge Raad
Over de tweede in art. 3:84 lid 3 aangelegde maatstaf merkt de Hoge Raad in het Sogalease-arrest in
een overweging op:
‘dat deze maatstaf in de eerste plaats betrekking heeft op de fiducia cum amico, maar dat hij,
indien in het onderhavige geval toegepast, niet tot ongeldigheid van een overeenkomst als waarvan
hier sprake is, zou leiden. Deze maatstaf beoogt te voorkomen dat, in strijd met het gesloten stelsel van
het zakenrecht, rechten met zakelijke werking in het leven worden geroepen op een niet door de wet
voorziene wijze, maar hij verzet zich niet tegen een regeling waarbij een partij, in dit geval Sogelease,
de volledige eigendom heeft, en de andere partij, in dit geval De Zaaiers, louter persoonlijke rechten
en verplichtingen heeft, zoals een persoonlijk gebruiksrecht, een persoonlijke verplichting de
leasetermijnen te betalen, alsmede een optie de zaken aan het eind van de leaseperiode in eigendom te
verkrijgen.’
Art. 3:84 lid 3 sluit dus het door clausulering van de (titel van) overdracht creëren van nieuwe
‘beperkte’ rechten uit buiten het gesloten stelsel van de beperkte rechten om.
De plaats van art. 3:84 lid 3 in het goederenrechtelijk systeem
3:84 lid 3 effectueert enerzijds het gesloten systeem van voorrangsrechten (zie 3:227 lid 1 jo. 3:278 lid
1) en anderzijds het gesloten systeem van beperkte rechten (zie 3:81 lid 1). 3:84 lid 3 dwingt partijen
te kiezen tussen:
- ‘werkelijke overdracht’, waaraan geen zekerheidstitel ten grondslag mag liggen en waardoor
de positie van rechthebbende op het goed in haar geheel overgaat;
- vestiging van een in de wet genoemd beperkt recht, met inachtneming van voor dat beperkte
recht geldende dwingendrechtelijke voorschriften (bijvoorbeeld 3:236, 3:237 en 3:239 bij
pand).
- overdracht onder voorbehoud van een beperkt recht, eveneens met inachtneming van voor dat
beperkte recht geldende dwingendrechtelijke voorschriften (3:81 lid 1);
- overdracht van het goed ‘onder voorwaarde’, met inachtneming van daaraan te stellen
beperkingen;
- een volledig obligatoire verhouding.
(Verbintenis tot) overdracht onder voorwaarde (art. 3:84 lid 4)
Partijen kunnen aan een verbintenis tot overdracht een voorwaarde verbinden, dat wil zeggen haar
werking afhankelijk stellen van een in toekomst gelegen onzekere gebeurtenis. De overdracht komt tot
stand, maar de rechtsverkrijging is ‘voorwaardelijk’ (3:84 lid 4). Zoals 3:92 lid 1 jo. 3:91 illustreert, is
overdracht niet alleen krachtens een verbintenis onder ontbindende voorwaarde mogelijk, maar ook
krachtens een verbintenis onder opschortende voorwaarde.
(Levering krachtens verbintenis tot) overdracht onder ontbindende voorwaarde
Vervulling heeft goederenrechtelijke werking
Een verbintenis onder ontbindende voorwaarde tot overdracht van een goed vormt een geldige
overdrachtstitel, behalve als de voorwaarde al voor de levering is ingetreden, omdat daarmee de
verbintenis is komen te vervallen. Het alsnog in vervulling gaan van de voorwaarde heeft
goederenrechtelijke werking: het goed valt van rechtswege van de verkrijger terug aan de
vervreemder. Deze laatste wordt met ingang van dat tijdstip opnieuw rechthebbende zonder dat
daartoe een nadere handeling is vereist.
2
, Zolang de voorwaarde niet is vervuld, kan de verkrijger als rechthebbende op het goed
daarover beschikken. Niemand kan meer recht overdragen dan hij zelf heeft (‘nemo-plus-regel’). Als
de verkrijger het goed dus overdraagt aan een derde, dan krijgt die derde een recht op het goed dat aan
dezelfde ontbindende voorwaarde is onderworpen als waaronder de eerste het eerder verkreeg.
Faillissement van de verkrijger heeft geen invloed op de goederenrechtelijke werking van
vervulling van de ontbindende voorwaarde.
Goederenrechtelijke werking in faillissement van de verkrijger
De goederenrechtelijke werking van de vervulling van de ontbindende voorwaarde manifesteert zich
ook in faillissement. In de boedel bevindt zich immers een goed dat bij vervulling van de voorwaarde
krachtens art. 3:84 lid 4 van rechtswege uit het vermogen van de verkrijger in dat van de vervreemder
terugkeert. Aangezien voor die herkrijging van het goed door de vervreemder geen (retro-)overdracht
is vereist, vormt de door het faillissementsbeslag teweeggebrachte beschikkingsonbevoegdheid geen
beletsel.
Goederenrechtelijke werking bij vervreemding door de verkrijger
De vervulling van de voorwaarde heeft ook goederenrechtelijke werking in het geval dat de verkrijger
het goed inmiddels heeft vervreemd aan een derde. Met de verwezenlijking van de voorwaarde keert –
zo volgt uit art. 3:84 lid 4 – het goed van rechtswege uit het vermogen van de derde terug in dat van de
oorspronkelijke vervreemder, dus zonder dat daartoe een andere handeling is vereist.
Grenzen aan de goederenrechtelijke werking
Behalve de normale in het verbintenissenrecht aan elke voorwaarde gestelde eisen, komt de
begrenzing van twee kanten. In de eerste plaats mogen voorwaarden in hun gevolg niet strijden met
het goederenrechtelijk systeem of op andere wijze in strijd komen met de openbare orde of de wet
(vgl. 3:40). In de tweede plaats kunnen derden-verkrijgers doorgaans een beroep doen op een
derdenbeschermende bepaling, indien zij het bestaan van de voorwaarde niet kennen noch behoorden
te kennen.
(Levering krachtens verbintenis tot) overdracht onder opschortende voorwaarde
De verbintenis onder opschortende voorwaarde als titel
Partijen kunnen dan twee dingen op het oog hebben (zie ook vermoeden in art. 3:84 lid 4 bij de vraag
welk van de twee wordt beoogd).
Een ‘verbintenis onder opschortende voorwaarde tot overdracht’ (1), waarbij partijen de
werking van de verbintenis tot overdracht in zijn geheel afhankelijk hebben gesteld van een
opschortende voorwaarde, krijgt ook op haar onderdelen – zoals de verplichting tot levering – niet
eerder werking dan op het tijdstip waarop de voorwaarde intreedt. Dit betekent dat tot haar vervulling
nog geen (direct werkende) verplichting voor de schuldenaar bestaat om door levering overdracht tot
stand te brengen. De schuldeiser kan dan ook niet onmiddellijk levering vorderen. Zie ook art. 3:92 lid
1. De levering ter uitvoering van een verbintenis tot ‘overdracht onder opschortende voorwaarde’
geschiedt krachtens art. 3:91 (jo. art. 3:91 lid 1) door ‘machtsverschaffing’. Bij een koopovereenkomst
onder eigendomsvoorbehoud kan de koper derhalve direct levering van de verkoper vorderen en
daarmee totstandbrenging van ‘overdracht onder opschortende voorwaarde’.
Een ‘verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde’ (2), waarbij partijen alleen de
rechtsovergang afhankelijk willen stellen van de vervulling van de voorwaarde, verplicht de
vervreemder tot het direct tot stand brengen van overdracht, zij het tot een overdracht die enkel bij het
in vervulling gaan van de voorwaarde rechtsovergang bewerkstelligt. Enerzijds impliceert deze
verbintenis dat de vervreemder direct dient te leveren, anderzijds echter rechtvaardigt ze alleen
rechtsovergang indien de voorwaarde zich verwezenlijkt. De combinatie van beide aspecten resulteert
in een geldige titel voor overdracht, waarbij overdracht als (rechts)handeling reeds direct tot stand
komt, maar haar werking – de rechtsovergang – is opgeschort totdat is voldaan aan de opschortende
voorwaarde.
Vervulling heeft goederenrechtelijke werking
3
, Ook een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde vormt een geldige overdrachtstitel.
Levering leidt in het systeem van 3:84 lid 1 jo. lid 4 tot overdracht onder opschortende voorwaarde: de
overdracht komt als handeling tot stand, maar de aan de titel verbonden voorwaarde schort haar
werking op tot het tijdstip dat de voorwaarde intreedt. De vervulling van die voorwaarde heeft
goederenrechtelijke werking. De aan de rechtsovergang verbonden opschortende voorwaarde vervalt,
waardoor de verkrijger van rechtswege rechthebbende wordt.
Beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder ingetreden na de levering, maar voor de
vervulling van de voorwaarde doet niet meer ter zake. Ook een na de levering opkomend faillissement
frustreert verkrijging van het goed door de verkrijger niet, wanneer de voorwaarde na dat faillissement
in vervulling gaat.
Goederenrechtelijke werking in faillissement vervreemder
Een na de levering opkomende beschikkingsonbevoegdheid door faillissement van de vervreemder
(art. 20 jo. art. 23 Fw) staat er niet aan de weg dat de verkrijger onder opschortende voorwaarde het
goed alsnog verwerft, zodra de voorwaarde in vervulling gaat. De vervulling heeft dus ook in
faillissement nog goederenrechtelijke werking.
Goederenrechtelijke werking bij vervreemding door de vervreemder
Tot de vervulling van de voorwaarde blijft de vervreemder rechthebbende. De opschortende
voorwaarde waaronder hij het goed heeft overgedragen, bewerkstelligt echter dat hij zelf nog slechts
een recht onder ontbindende voorwaarde heeft. Hij kan aan een derde dus slechts een recht overdragen
dat komt te vervallen zodra de voorwaarde in vervulling gaat (‘nemo-plus-regel’).
Grenzen aan de goederenrechtelijke werking
Net als bij overdracht onder ontbindende voorwaarde mag ook hier de voorwaarde in haar gevolg niet
in conflict komen met het goederenrechtelijk systeem dan wel op andere wijze strijden met de
openbare orde of wet (vgl. 3:40).
Intermezzo: De positie van de verkrijger onder opschortende voorwaarde nader beschouwd
Het arrest Rabobank/Reuser
De Hoge Raad kent in Rabobank/Reuser de koper direct al bij de totstandkoming van de overdracht
onder eigendomsvoorbehoud een ‘terstond ingaand eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde
toe’ (ondanks dat eigendom eigenlijk alleen en ook niet eerder dan bij betaling overgaat).
Beschikkingsmacht eigenaar onder opschortende voorwaarde
Omdat – blijkens Rabobank/Reuser – het ‘eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde’ terstond
ingaat, is er sprake van een bestaand recht, dat vooruitloopt op de verwerving van rechtswege van de
eigendom. Het is als een ‘voorafspiegeling’ van de eigendom overdraagbaar op grond van art. 3:83 lid
1, zoals de eigendom dat zelf ook is. Dit recht kan derhalve niet alleen worden overgedragen (art. 3:84
lid 1), maar ook worden bezwaard met een beperkt recht (art. 3:81 lid 1 jo. art. 3:98 jo. art. 3:84 lid 1).
127a-127f
4