Orthopedagogiek
Hoofdstuk 1 Wat is orthopedagogiek?
Opvoeden: is een proces dat zich binnen een bepaalde gemeenschap of cultuur afspeelt
tussen opvoeders en kinderen. De opvoeding verloopt vanzelf, en voor een deel zelfs niet
bewust.
Het proces naar een opvoedingsimpasse (volgens Sleutel, 1986):
1. De opvoeder constateert vóór tijdstip I dat de ontwikkeling van het kind niet in de door
hem gewenste richting verloopt
2. De opvoeder heeft tot op dat moment naar beste kunnen geprobeerd om de
ontwikkeling van het kind in de gewenste richting te beïnvloeden
3. Op tijdstip I is de opvoeder van mening dat hij daar niet in geslaagd is
4. De opvoeder ziet dan ook geen bevredigende middelen meer om de ontwikkeling van
het kind in die richting te beïnvloeden
5. De opvoeder mist op dat moment tevens de verwachting dat hij zelfstandig, of in
overleg met medeopvoeders, binnen een acceptabele termijn bevredigende middelen
zal vinden
6. Dit besef gaat gepaard met pijnlijke emoties bij de opvoeder
Opvoeden volgens Kok: een wezenlijk aspect van het menselijk bestaan, waarmee
mensen ‘het humane voortbestaan’ mogelijk maken. Wat als opvoeden wordt beschouwd
hangt nauw samen met factoren als de tijdgeest, de cultuur of wetenschappelijke
opvattingen.
Opvoeden volgens Van Dale: lichamelijk en geestelijk vormen; grootbrengen.
Niet alleen de opvoeder, ook het kind neemt actief deel aan het opvoedingsproces. Er is
altijd sprake van een wederzijdse beïnvloeding. Kok spreekt van een dynamisch proces,
waarin het kind zich ontwikkelt en de opvoeder opvoedt. Het kind ontwikkelt zich vanuit een
innerlijke drang, door te oefenen en te leren. De opvoeder voedt op door zijn manier van
‘zijn’ en door hoe hij inspeelt op het kind en zijn opvoedingsbehoeften. De inhoud van het
proces is voortdurend aan verandering onderhevig, o.a. afhankelijk van de ontwikkelingsfase
waarin het kind zich bevindt. En niet alleen het kind ontwikkelt zich daarbij, de opvoeders
groeien in die ontwikkeling mee.
Opvoeding krijgt niet alleen vorm in een reeks doelgerichte en bewuste pedagogische
handelingen die leiden tot een bepaalde ontwikkeling bij het kind. Een belangrijk accent ligt
juist bij de invloed van de dagelijkse omgang met elkaar, de sfeer of de wijze waarop de
opvoeder ‘ voorleeft’ wat hij belangrijk vindt. Kok gaat ervan uit dat juist dit zogenaamde
‘functionele karakter van de opvoeding’ pedagogisch effect sorteert. De intentionele
momenten of doelgerichte handelingen maken volgens hem slechts een beperkt onderdeel
uit van het totale opvoedingsproces.
Opvoeden volgens Kok: het in relatie staan van opvoeder(s) en opvoedeling(en), waarin de
opvoeder zich als persoon, als zijn wijze van mens-zijn presenteert, een klimaat creëert dat
persoonlijkheidsgroei bevordert en leefsituaties zo hanteert dat deze optimale kansen bieden
voor zelfontplooiing.
Functionele karakter van de opvoeding: Kok verwijst vooral naar de continue onderlinge
betrokkenheid van de deelnemers aan het opvoedingsproces op elkaar.
Basis voor zelfontplooiing van het kind (volgens Sprang): geborgenheid, veiligheid en
een uitnodigende (leer) omgeving. Vanuit die geborgenheid wordt het kind uitgenodigd en
, gestimuleerd om de hem omringende wereld te ontdekken, te ervaren en zich eigen te
maken. Op deze manier schept het opvoedingsproces voor kinderen kansen op ontwikkeling.
Intentionele karakter van de opvoeding: de opvoeder oefent binnen het opvoedingsproces
doelgerichte invloed uit. Hij wil het kind iets leren, hem iets duidelijk maken of iets laten
ervaren. Dit betreft de ‘kleine doelen’ zoals je kamer opruimen, luisteren naar elkaar en op
tijd op school zijn.
Pedagogiek: de term pedagogiek is afkomstig van het Griekse pais (kind) en agooge (het
wegvoeren, vervoer; opvoeding). Pedagogiek wordt door Van IJzendoorn en De Frankrijker
beschreven als; de bestudering van ‘de opvoeding, het onderwijs en de hulpverlening aan
kinderen en jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk’.
Drie niveaus van omgaan met problemen in de opvoeding die elkaar onderling
beïnvloeden:
1. Het eerste niveau is het niveau waarop ouders, leerkrachten en andere opvoeders
nadenken over opvoeding en gedrag. Ze proberen recepten uit voor alledaagse
kwesties waarmee ze worstelen. De meest geslaagde pogingen krijgen het karakter
van ‘succesverhalen’, die in nieuwe voorkomende gevallen worden aangehaald als
voorbeeld voor een geschikte aanpak. Op die manier ontstaan
‘standaardvoorbeelden’.
2. Het tweede niveau is de behoefte die kan ontstaan aan een deskundige op dit
gebied. Dat zijn de mensen die er hun beroep van hebben gemaakt. Zij zijn in staat
om verder te gaan dan ervaringskennis en standaardvoorbeelden. Zij kunnen putten
uit meer algemene, wetenschappelijke getoetste kennis. Daarnaast zijn ze in staat
om, via systematisch handelen en reflectie daarop, praktijkkennis te ontwikkelen en
te toetsen. En ze nemen vanuit hun opleiding een basis aan professionele
vaardigheden mee, die ze tijdens het werken met opvoedingsvraagstukken verder
ontwikkelen.
3. Het derde niveau is het wetenschappelijke niveau. Het niveau waarop onderzoek
wordt verricht dat bijdraagt aan algemene theorievorming. Daarbij wordt, expliciet en
door anderen controleerbaar, een systematisch proces van denken en handelen
doorlopen, waarbij gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijk ontwikkelde
instrumenten en procedures.
Orthopedagogiek: is de wetenschap die zich bezighoudt met bijzondere of specifieke
opvoeding en het in zijn ontwikkeling belemmerde kind. Ortho is afkomstig van het Griekse
orthos: recht(op).
Vier paradigma’s in de orthopedagogiek:
1. Het individueel theoretisch paradigma. De nadruk ligt in dit geval op de beperking als
een medische categorie. De opvoedingsproblemen worden toegeschreven aan
bepaalde kenmerken van het kind. Men ontleent hierbij veel termen aan het medische
denkmodel en denkt vooral in termen van stoornissen, defecten of biologische
tekorten.
2. Het interactioneel-theoretisch paradigma. Een handicap wordt opgevat als een etiket.
De gehandicapte voldoet niet aan de verwachtingen van de maatschappij. Degene die
het label krijgt, krijgt daarmee een (veelal ongunstige) identiteit toegeschreven en
wordt vervolgens bejegend volgens dit verwachtingspatroon. Het oordeel van de
omgeving staat centraal.
3. Het systeemtheoretisch paradigma. De handicap wordt gezien als consequentie van
de eisen van een (pedagogisch) systeem. Het speciaal onderwijs ontleent zijn
bestaansrecht bijv. aan het feit dat het Nederlandse onderwijssysteem niet voldoende
kan afstemmen op wat het individu nodig heeft en dus leidt tot uitval.