WERKCOLLEGES EUR 2020-2021
WEEK 1
Aantekeningen tijdens werkcollege
Kernpunten Europese interne markt
1. Autonomie van het Unierecht
- Voorrang à Costa/ENEL
- Rechtstreekse werking à Van Gend en Loos
2. Prejudiciële vraagprocedure
- Dat de autonome rechtsorde ook enige mate van effectiviteit heeft gekregen.
3. Positieve en negatieve integratie
- Positieve integratie = uniforme regels vastgesteld door EU-wetgever
o Vereist een rechtsgrondslag in het VEU of VWEU
- Negatieve integratie = het beoordelen van nationale maatregelen onder de vrijverkeersregels in het
VWEU (de verboden in de verdragen).
Vrij verkeer van goederen
- Positieve integratie à honderden EU-brede verordeningen en richtlijnen over productstandaarden en
technische voorschriften (gaan wij niet mee bezig met dit vak)
- Negatieve integratie à
o Verboden t.a.v. nationale fiscale maatregelen à Art. 30 en 101 VWEU
o Verboden t.a.v. nationale niet-fiscale maatregelen à Art. 34 en 35 VWEU
Art. 34 en 36 VWEU
- Kwantitatieve invoerbeperking = “Je mag maar zoveel importeren van dit product”
- Maatregel van gelijke werking (MGW) = hele brede definitie van de MGW:
o Het omvat ook maatregelen die niet discrimineren, maar die wel een negatieve invloed hebben
op de handel tussen lidstaten (Dassonville en Italiaanse aanhangwagens)
o Er geldt een iets soepelere toets voor lidstaten voor maatregelen inzake bepaalde
verkoopmodaliteiten (Keck en Mithouard) à voor lidstaten is het makkelijker om aan te tonen
dat een verkoopmodaliteit niet in strijd is met art. 34 VWEU
§ Mits het geldt voor alle marktdeelnemers à we weten niet helemaal precies wat alle
marktdeelnemers betekent, dat heeft vooral te maken met dat het vaak wordt vergeten.
De eerste mits van Keck, daar kijken de meeste mensen vaak overheen, omdat de
tweede mits vaak meer relevant is in een concrete casus. Docent denkt dat de eerste
mits met name geldt om de relevante markt van de producten waarop de maatregel
betrekking heeft. Dus het gaat niet zo zeer om het feit of de maatregel geldt in het hele
land, of alleen in een bepaalde stad, want je kunt ook een maatregel hebben van bijv.
een gemeente of provincie. Dus voor de eerste mits is primair van belang dat je kijkt
welk type sector de maatregel reguleert en dat je vervolgens kijkt of de maatregel
gelijkelijk van toepassing is op iedereen die in die sector werkzaam is.
Als iets een MGW is, dan kun je het rechtvaardigen:
- Art. 36 VWEU (geschreven rechtvaardigingsgronden)
- Ongeschreven rechtvaardigingsgronden ontwikkeld in de rechtspraak (r.o. 6 Dassonville en r.o. 8 Cassis
de Dijon).
o De cassis-rechtvaardiging wordt eigenlijk al expliciet in r.o. 6 Dassonville genoemd. Een lidstaat
mag wel redelijke maatregelen noemen. Dus strikte genomen kun je zeggen dat de cassis-
rechtvaardiging al geformuleerd wordt in Dassonville. Maar je mag hem gewoon de Cassis-
rechtvaardiging noemen.
In HC1A gaat het in de casus over de Tabaksreclamerichtlijn (positieve integratie). Het gaat hier om een verbod
op reclame voor tabaksproducten. Waarom is dit dan niet juist een voorbeeld van negatieve integratie? Daarbij
gaat het toch juist om verboden in verdragen? à Het is een verbod op tabaksreclame in een richtlijn. Het is niet
zo dat als je en verbod hebt ergens in het EU-recht dat het negatieve integratie is. Het gaat om verboden in de
verdragen zelf die gelden voor lidstaten en bepaalde individuen. Positieve integratie is alle secundaire
wetgeving.
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 1
,Hoe moet je de evenredigheidstoets toepassen?
- Geschiktheid à kijken naar de geschiktheid van de nationale maatregel. Geschiktheid om een bepaald
doel te bereiken. Dat doel wordt door de lidstaat gesteld.
- Noodzakelijkheid à Is de maatregel noodzakelijk om het gestelde doel te bereiken. Is er een minder
belemmerend alternatief mogelijk die het doel ook bereikt, maar die de interne markt minder belemmerd.
Hoe pas je de evenredigheidstoets toe op de feiten? à Je moet niet tautologisch antwoorden. Bijv: “de maatregel
is noodzakelijk, want er zijn geen minder belemmerende alternatieven mogelijk”. Of “de maatregel is
noodzakelijk, want het is noodzakelijk om de consument te beschermen”.
- Je moet altijd proberen om inhoudelijke redenen te geven waarom een maatregel geschikt en noodzakelijk
is!
- Het is makkelijker om aan te tonen dat iets niet noodzakelijk is, dan dat het wel noodzakelijk is, want als
je 1 minder belemmerend alternatief kunt verzinnen, betekent dat al dat de maategel niet noodzakelijk is.
Gaat het arrest Cassis de Dijon nu boven het arrest Dassonville? Omdat Cassis de Dijon een nieuwere
uitspraak is. Of zeggen ze echt precies hetzelfde? Want het gaat bij beide toch om noodzakelijkheid en om een
dwingende reden van algemeen belang? à Cassis de Dijon gaat niet boven Dassonville. Wat je het beste kunt
zeggen is dat Cassis de Dijon een nadere uitleg is van Dassonville. Het probleem van Dassonville is dat het zo
vaag is wat r.o. 6 betekent. Cassis de Dijon legt iets duidelijker uit dat een lidstaat een MGW niet alleen o.g.v.
art. 36 VWEU kan rechtvaardigen, maar ook o.g.v. dwingende reden van algemeen belang. Je moet dan een
dwingende reden van algemeen belang naar voren brengen en je moet aangeven dat de maatregel geschikt en
noodzakelijk is. Ze zeggen dus niet precies hetzelfde, maar het is hetzelfde idee wat naar voren wordt gebracht.
In hoeverre wordt er tijdens het tentamen ingegaan op de stof over het institutionele kader (H2 van het boek)? Is
dit vooral achtergrondinformatie die nodig is voor kennis van bevoegdheden van instellingen, organen en
instanties? Of komt het ook op een andere manier terug in de vragen? à Het komt terug in de eerste
tussentoetsen. Verschillen tussen de instituties zijn onderdeel van de stof en ze kunnen getoetst worden in de
tussentoets. Lees H2 door, maar je hoeft het niet op detailniveau te kennen.
Casus
Een aantal afhaalpizzeria’s in een populaire toeristenbestemming in Italië heeft recentelijk besloten om, naast hun
aanbod van traditionele, vers gemaakte pizza’s, ook afgebakken diepvriespizza’s te verkopen. De reden is dat veel
buitenlandse toeristen zulke cultuurbarbaren zijn dat ze het verschil tussen een verse pizza en een diepvriespizza
nauwelijks proeven. Het bereiden van een verse pizza kost gemiddeld 15 tot 20 minuten, terwijl het afbakken van
een diepvriespizza slechts 5 tot 10 minuten duurt.
Voor veel afhaalpizzeria’s is de vraag naar pizza’s aanzienlijk groter dan hun productiecapaciteit. De betreffende
afhaalpizzeria’s hebben daarom de zgn. “real Italian frozen pizza” aan hun menu toegevoegd, die ongeveer 30%
goedkoper is dan een vers gemaakte pizza. Ondanks hun naam worden vrijwel alle “real Italian frozen pizzas”
geïmporteerd uit andere EU-lidstaten, omdat er vrijwel geen Italiaanse producenten van diepvriespizza’s zijn.
De “real Italian frozen pizza” is al snel zo populair dat een aantal nieuw gevestigde afhaalpizzeria’s louter
diepvriespizza’s verkopen. Zij kunnen hun pizza’s tegen een nog lagere prijs verkopen. Niet alleen verspillen ze
geen tijd aan het bereiden van verse pizza’s, ook hoeven zij niet over een “pizzeriavergunning” te beschikken.
Zo’n vergunning is op grond van lokale regelgeving verplicht voor restaurants die verse pizza’s verkopen. Voor
een dergelijke vergunning moeten restaurants voldoen aan diverse kwaliteits- en hygiënestandaarden.
De gemeenteraad van de populaire toeristenbestemming is niet blij met deze ontwikkeling en besluit actie te
ondernemen. Ten eerste wordt de betreffende lokale regelgeving gewijzigd en is een pizzeriavergunning voortaan
verplicht voor alle etablissementen die pizza’s – vers of diepvries – verkopen. Hoewel voor het afbakken van een
diepvriespizza alleen een oven noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad in dit verband dat het toepassen van de
vergunningvoorwaarden op alle (diepvries)pizzaverkopende etablissementen noodzakelijk is om te garanderen dat
pizzaproducten te allen tijde onder hygiënische omstandigheden worden bereid. Ten tweede weet de gemeenteraad
de centrale overheid ervan te overtuigen dat de opkomst van diepvriespizza’s een gevaarlijke ontwikkeling is die
het Italiaanse culinaire erfgoed bedreigt. De centrale overheid besluit diepvriespizza’s te onderwerpen aan een
hoger BTW-tarief dan verse pizza’s. Dit hogere BTW-tarief moet het concurrentievoordeel van diepvriespizza’s
ten opzichte van verse pizza’s neutraliseren.
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 2
,Vraag 1: Welke Europeesrechtelijke bepalingen zijn van toepassing op deze maatregelen?
Deze bovenstaande vraag moet je jezelf altijd als eerste stellen! Je moet gaan bedenken welke artikelen er
nou van toepassing zouden kunnen zijn.
1. De nieuw gevestigde afhaalpizzeria’s verkopen alleen diepvriespizza’s en de regelgeving is zo gewijzigd
dat zij ook een pizzeriavergunning moeten hebben (met kwaliteits- en hygiënestandaarden).
2. Verder worden de diepvriespizza’s onderworpen aan een hoger BTW-tarief dan verse pizza’s. Dit hogere
BTW-tarief moet het concurrentievoordeel van diepvriespizza’s t.o.v. verse pizza’s neutraliseren.
Bij 1 is er sprake van een vergunningstelsel voor alle afhaalpizzeria’s à art. 34 en 36 VWEU
Bij 2 is er sprake van een BTW-verhoging voor diepvriespizza’s à art. 110 VWEU.
- BTW is iets fiscaals en in dit geval gaat het niet om een belasting dat wordt geheven over het
overschrijden van een grens, want het BTW-tarief is onderdeel van het interne belastingstelsel en daarom
gaat het niet om art. 30 VWEU (want dan moet het gaan om grensoverschrijdende belastingen), dus
daarom gaat het om art. 110 VWEU.
Vraag 2: Zijn de maatregelen verenigbaar met het EU-recht? Geef aan welke additionele informatie u
eventueel nodig heeft om een definitieve conclusie te trekken.
1. Is het vergunningstelsel een MGW (art. 34 VWEU)?
- Pizza’s zijn goederen en er is sprake van een grensoverschrijdend effect want een deel van de pizza’s
wordt geïmporteerd (meer hoef je niet te benoemen).
Heeft deze maatregel tot gevolg dat het handelsverkeer tussen lidstaten indirect, of direct, daadwerkelijk of
potentieel wordt beïnvloed (Dassonville)? à je kan beter kijken naar rechtspraak die dichter bij de casus ligt, want
Dassonville is te ruim geformuleerd.
Het gaat hier om een vergunningstelsel en dat lijkt wel op een soort verkoopmodaliteit uit Keck en Mithouard.
Het gaat hier niet om een eis waar producten aan moeten voldoen (producteis). Het is een maatregel over wie de
pizza’s mag verkopen en de regel is dat je ze mag verkopen als je een vergunning hebt, je moet de
vergunningaanvragen en dan moet je voldoen aan standaarden. Dit is dus eigenlijk een verkoopmodaliteit en
daarom moet je Keck toepassen. MAAR:
- Arrest Alfa Vita (arrest waar casus op is gebaseerd) à r.o. 18 en r.o. 19: de regering in deze zaak die
over een soort gelijke situatie ging, had opgemerkt dat een vergunningsstelsel waarin eisen werden
gesteld dat die moeten worden beoordeeld onder de Keck uitzondering. Het HvJ is het daar niet mee eens,
want: die maatregel strekt ertoe voorwaarden te stellen voor het vervaardigen van afhaalpizza’s,
waaronder afhaalpizza’s die diepvriespizza’s zijn. Vervolgens in r.o. 19: een regel die voorwaarden stelt
aan het verlenen van zo’n vergunning die zorgt ervoor dat het moeilijker wordt om diepvries afhaalpizza’s
te verkopen. Ook extra kosten, want je moet ervoor zorgen dat je aan alle kwaliteits- en hygiene
standaarden voldoet, ook al heb je alleen maar een oven. Het HvJ focust heel erg dat het op alle
marktdeelnemers van toepassing is (dus alle verkopers van afhaalpizza’s), terwijl verkopers van alleen
diepvriespizza’s niet aan alle voorwaarden zouden hoeven voldoen. Het wordt moeilijker door de
maatregel om de producten (diepvriesafhaalpizza’s) in de handel te brengen. De diepvries pizzas zijn
goedkoper te produceren en je kunt ze goedkoper verkopen en in de regel heb je dan ook meer omzet en
meer winst. Een maatregel zoals het vergunningstelsel zorgt ervoor dat het moelijker wordt om het
businessmodel in de praktijk te brengen. Het HvJ legt niet uit waarom de Keck-uitzondering hier niet van
toepassing is. Het HvJ zegt gewoon: deze kwalificatie, dat er sprake is van een verkoopmodaliteit, kan
niet worden aanvaard, want (verhaal hier boven).
- Het Hof maakt niet duidelijk of het nou zo is dat een maatregel zoals een vergunningsstelsel dat dat geen
verkoopmodaliteit is, of dat het wel een verkoopmodaliteit is maar dat het niet voldoet aan de eerste mits
van Keck. Je zou namelijk kunnen zeggen dat aan de eerste mits van Keck niet wordt voldaan, omdat de
maatregel eigenlijk op alle marktdeelnemers van toepassing is, terwijl dat niet zo zou moeten zijn (liberale
interpretatie van de eerste mits). Je zou kunnen zeggen dat de maatregel daarom niet van de eerste mits
zou mogen profiteren.
- Een andere manier om deze casus op te lossen is door te zeggen: deze Keck-uitzondering geldt echt voor
maatregelen die eigenlijk geen invloed hebben op de handel tussen lidstaten. Het geldt namelijk voor
iedereen, het heeft niet een invloed op de handel in de zin dat het verkopen van producten uit andere
lidstaten moeilijker wordt gemaakt, dan het verkopen van producten uit de eigen lidstaat. Het is gewoon
een algemeen geldende maatregel.
- In deze casus en in de Alfa Vita casus gaat het om een vreemde maatregel die juist tot gevolg heeft dat je
de diepvriespizza’s (die uit andere lidstaten worden geimporteerd), veel minder makkelijk kunt verkopen
(het wordt minder lucratief om ze te verkopen).
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 3
, Hoe kun je dit in een antwoord verwerken?
Het HvJ vindt dit geen bepaalde verkoopmodaliteit. Het punt is hier dat het niet zoveel uitmaakt hoe je het
antwoord beredeneerd. Als je hebt geconcludeerd dat dit een regeling inzake bepaalde verkoopmodaliteiten
(beoordelen onder Keck en vervolgens bekijken of het feitelijk of rechtens discrimineert), dan vindt docent dat een
goed antwoord voor zover je maar uitlegt waarom de maatregel beoordeeld moet worden naar keck. Je zou kunnen
zeggen dat het hier gaat om omstandigheden waaronder een product op de markt wordt gebracht.
Als je concludeert dat deze maatregel niet onder Keck moet worden beoordeeld, maar onder de Dassonville-toets.
Of onder de markttoegangstoets (uit o.a. Italiaanse aanhangwagens), dan is dat ook een goed antwoord. In beide
gevallen kom je wel tot de conclusie dat hier sprake is van een MGW, want de maatregel heeft een negatief gevolg
voor de verkoop van diepvriespizza’s en die worden allemaal geïmporteerd uit het buitenland, dus het is vrij
duidelijk dat deze maatregel een negatieve invloed heeft op de handel.
Moet je nou naar de eerste mits of de tweede mits van Keck kijken? à Als we heel letterlijk kijken naar de twee
mitsen, dan gaat de eerste mits over de aanbieders van een bepaald product (de pizzeria’s) en de tweede mits gaat
over de producten. Dus in deze casus zou je hetzij, kunnen kijken naar het effect van de maatregel op de aanbieders
van pizzaproducten (o.a. afhaalpizzeria’s die ook diepvriespizza’s verkopen en afhaalpizzeria’s die alleen
diepvriespizza’s verkopen).
- Eerste mits (aanbieders product) à In deze casus zie je dan dat het een beetje raar is, omdat de maatregel
van het vergunningsstelsel voor iedereen geldt, maar dat is juist het vreemde, want daar zit al een mate
van discriminatie in, omdat je ongelijke gevallen, gelijk behandelt. En de ongelijkheid zit hem erin dat
als je alleen maar diepvriespizza’s verkoopt, dat je dan niet aan al die hygiënestandaarden hoeft te
voldoen. Dus er zit iets discriminerends in het effect van de maatregel op de verkopers van pizza’s.
- Tweede mits (producten) à onder de tweede mits kijk je naar de producten en dan zeg je: er zit geen
juridische discriminatie in dit vergunningsstelsel, er is niet rechtens sprake van directe discriminatie.
Maar feitelijk worden wel de diepvriespizza’s benadeeld die uit het buitenland overwegend worden
geïmporteerd, omdat die tegen niet meer dezelfde lage prijs kunnen worden verkocht. Het gevolg zal
waarschijnlijk zijn om de diepvriespizza’s in dezelfde hoeveelheid te verkopen, door de hoge eisen, en
dat heeft een negatief effect op de import van diepvriespizza’s uit andere lidstaten t.o.v. de productie van
verse pizza’s uit het eigen land.
Je kunt in zijn algemeenheid altijd maatregelen hebben die aan 1 mits voldoen en aan de andere niet. Dat komt
omdat ze op verschillende aspecten van toepassing zijn (namelijk de marktdeelnemer, de verkoper en de producten,
de pizza’s).
Heeft u een voorbeeld dat hij wel voldoet aan de ene mits en niet aan de andere? à Als nou die diepvriespizza’s
niet uit het buitenland worden geïmporteerd, dus een vergunningstelsel wat wel op alle marktdeelnemers van
toepassing is, hoewel ze zich eigenlijk in ongelijke situaties bevinden. Of juist omgekeerd, dat je een maatregel
op een bepaald aantal marktdeelnemers toepast en niet op andere marktdeelnemers, die wel met elkaar concurreren.
Dan zou het nog steeds zo kunnen zijn dat de producten die ze verkopen niet per se geïmporteerd of niet-
geïmporteerd worden. Dus dan is er t.a.v. de producten geen sprake van discriminatie (niet feitelijk en niet
rechtens). Dus neem je de zin “alle diepvriespizza’s worden geïmporteerd uit EU-lidstaten” weg, dan is deze
maatregel niet discriminerend i.d.z.v. de tweede mits van Keck.
- Omgekeerd is het zo dat bij heel veel maatregelen juist een probleem is met de tweede mits. Dus het gaat
dan om maatregelen die op alle marktdeelnemers van toepassing zijn, maar die een negatief effect hebben
(of zelfs rechtstreeks discrimineren) op buitenlandse producten.
o Een concreet voorbeeld hiervan is Gourmet International waar sprake was van een algemeen
reclame verbod voor Alcohol dat gold voor heel Zweden, alle tv-stations moesten daaraan
voldoen. Maar het Hof concludeert bij de tweede mits dat het gaat om indirecte discriminatie
jegens buitenlandse alcoholproducenten.
Algemene tip voor art. 34 VWEU à kijk altijd naar het arrest dat het meest van toepassing lijkt te zijn. Heb je
een casus dat lijkt op Keck, kijk dan eerst naar Keck. Heb je een casus die gaat over een verbod op het gebruik
van een bepaald product, kijk dan niet naar Dassonville, maar naar Italiaanse aanhangwagens, want dat gaat over
gebruiksverboden. Bij het tentamen wordt altijd gezocht naar iets wat lijkt op de rechtspraak.
- Casus van vorig jaar gaat over een systeem van vaste prijzen. De overheid legt prijzen van producten
vast. Een prijs is geen eis aan een product, het is ook niet echt een omstandigheid waaronder een product
moet worden verkocht en het is ook niet een verbod op het gebruik van iets. Dus een vaste prijs is een
lastige type maatregel. Het Hof gaat dan in de betreffende arresten het ook een beetje vaag houden. Uit
die arresten blijkt niet heel duidelijk hoe de rechtspraak wordt toegepast. Het belangrijkste is dat je ziet
wat die algemene structuur is en als je een maatregel hebt waarvan je niet zeker bent wat voor maatregel
het is, dan kun je altijd terugvallen op de algemene regels van Dassonville.
Gemaakt door Myron de Wolff. Niet doorsturen! 4