Plan van aanpak – COM2
Theoretisch kader
Dit plan van aanpak wordt gebruik bij een gesprek waarbij het ondersteunen van
zelfmanagement door middel van shared decision making centraal staat. Persoonsgerichte
zorg is hierbij van belang; de zorgvrager en diens behoeften centraal stellen. Als
verpleegkundige ga je naast de zorgvrager staan en neem je een coachende rol aan. Je laat
de keuzes en regie zoveel mogelijk bij de zorgvrager liggen. Hierdoor ondersteun je het
zelfmanagement van de zorgvrager. Dit is belangrijk aangezien het van belang is dat de
zorgvrager controle heeft over zijn leven en in staat is om met problemen in zijn leven om te
gaan. Concreet betekent dit; open vragen stellen, onbevooroordeeld aanwezig zijn, initiatief
bij de zorgvrager laten en gezamenlijk beslissen.
Waar vroeger één expert – de verpleegkundige – een keuze maakte, beslissen nu twee
experts; de verpleegkundige én de zorgvrager. Door een keuze en advies op maat wordt er
namelijk veel meer bereikt. Indien de zorgvrager meer eigen regie ervaart, neemt de kans
dat er iets met het advies gedaan wordt namelijk toe. Hierdoor neemt de therapietrouw van
de zorgvrager toe.
Dit gesprek vindt plaats wanneer er gezondheidsproblemen zijn bij de zorgvrager. Omgaan
met gezondheidsproblemen vraagt om keuzes. Mensen met gezondheidsproblemen staan
steeds voor de taak keuzes te maken en hun gedrag aan te passen aan veranderende
situaties (Van der Burgt et al, 2016). Voorwaarde voor de verandering is de
vertrouwensrelatie tussen verpleegkundige en zorgvrager. Gedragsverandering begint met
het openstaan voor verandering, gevolgd door begrijpen waarom er verandering nodig is. Als
de zorgvrager vervolgens datgene ook graag wil veranderen en het kan, dan is het een
kwestie van doen. Dit doen wordt gevolgd door het blijven doen. Door kritisch te kijken in
welke fase van gedragsverandering de zorgvrager zich bevindt, kun je hierop inspelen.
Een theorie die je hierbij kunt gebruiken is de attributietheorie. Deze theorie sluit aan bij de
fase ‘’openstaan’’. Deze theorie draait om wie of wat je de schuld geeft van wat er aan de
hand is. Als de zorgvrager alsmaar de schuld buiten zichzelf legt, dan staat hij/zij niet open
voor verandering (Van der Burgt et al, 2016).
Een ander model dat gebruikt kan worden om te achterhalen in welke fase van
gedragsverandering iemand zich bevindt is het ASE-model. Dit model sluit aan bij de fase
‘’willen’’ en kan gebruikt worden in de exploratiefase van het consult. Het model bestaat uit
drie pijlers: Attitude, Sociale invloed en Eigen effectiviteit. Waarin Attitude betekent of de
zorgvrager zelf wil veranderen. Sociale invloed het netwerk van de zorgvrager
vertegenwoordigt en eigen effectiviteit staat voor het geloof in eigen kunnen (Van der Burgt
et al, 2016). Gedachten gebaseerd op angst en emotie leiden vaak tot irrationele gedachten
en kunnen afbreuk doen aan de eigen effectiviteit. Vragen die gesteld kunnen worden in het
consult om het ASE-model te toetsen zijn verderop in mijn plan van aanpak beschreven.
Daarnaast is het zo dat iedere zorgvrager anders reageert en omgaat met
gezondheidsproblemen. Als verpleegkundige is het van belang om deze copingstrategieën te
begrijpen en herkennen, zodat je hierop kan inspelen.
Zoals eerder genoemd wordt dit plan van aanpak gebruikt bij een gesprek waarbij
ondersteuning van zelfmanagement door middel van shared decision making centraal staat.
De structuur van dit gesprek bestaat achtereenvolgens uit de inleiding, exploratiefase,
keuzemogelijkheden bespreken, keuze maken en de afsluiting. De vaardigheden die per
fase aanbod komen zijn in het vervolg van mijn plan van aanpak beschreven.
, Voorbereiding
1. Wat Gegevens verzamelen
Hoe Je afvragen wat de zorgvraag is, welke stappen en emoties er spelen en of je wel
de juiste persoon bent om te helpen.
Waarom Om goed voorbereid het gesprek in te gaan en zodat de zorgvrager het gesprek
belangrijk beter kan volgen.
Effect Zorgvrager zal meer informatie delen.
Bron Van der Burgt, hst 3, p. 63
2. Wat Voorlopig doel en aanpak formuleren
Hoe Casus bestuderen en daar een voorlopig doel een aanpak uit formuleren.
Waarom Om goed voorbereid het gesprek in te gaan en zodat de zorgvrager het gesprek
belangrijk beter kan volgen.
Effect Zorgvrager zal meer informatie delen.
Bron Van der Burgt, hst 3, p. 64
Inleiding
1. Wat Jezelf voorstellen en duidelijk maken wat je rol is
Hoe Vertellen wie je bent en wat je komt doen (ik ben gevraagd om)
Waarom Onzekerheid wegnemen
belangrijk
Effect Opbouw goede zorgrelatie/ zorgvrager voelt zich gelijkwaardig
Bron Maguire en Rutter (1976). Silverman, hst 2, p. 59 – 60
2. Wat Samen met zorgvrager het doel bepalen
Hoe Vragen wat voor de zorgvrager het doel is van dit gesprek
Waarom Er is dan een mogelijkheid voor de zorgvrager om zijn perspectief te delen
belangrijk
Effect Zorgvrager heeft het gevoel dat hij gehoord wordt en dat je op gelijke hoogte zit
Bron Silverman, hst 2, p. 63 - 64
3. Wat Samen de agenda opstellen
Hoe Bespreken wat de zorgvrager dit consult wil bespreken
Waarom Verschaft duidelijkheid aan zorgvrager en zorgvrager kan het gesprek beter volgen.
belangrijk De zorgvrager heeft meer inspraak en kan bespreken wat hij zelf wil bespreken.
Effect Zorgvrager ervaart meer eigen regie en ervaart dat je op gelijke hoogte zit
Bron Van der Burgt, hst 3, p. 66 - 67
Algemene kern
1. Wat Structuur in het gesprek aanbrengen
Hoe Door tussentijdse samenvattingen te geven en te markeren
Waarom Betrokkenheid en samenwerking van de zorgvrager bevorderen, de zorgvrager
belangrijk helpen begrijpen waar het gesprek heengaat en waarom, efficiënt gebruikmaken
van de tijd, onzekerheid bij de zorgvrager verminderen.
Effect Zorgvrager ervaart meer eigen regie en ervaart dat je op gelijke hoogte zit.
Bron Maguire et al. (1996b). Silverman, hst 4, p. 149 - 153
2. Wat Markeren
Hoe Door overgangsopmerkingen en toestemming vragen
Waarom Het consult krijgt voor beiden een open structuur, de zorgvrager begrijpt waar het
belangrijk gesprek naartoe gaat en waarom.
Effect Zorgvrager ervaart meer eigen regie en ervaart dat je op gelijke hoogte zit.
Bron Floyd et al. (1999). Silverman, hst 4, p. 153 - 155