Gemeente en Samenleving:
- De sociale quaestie (de sociale kwestie):
Aan het einde van de 19e eeuw industrialiseerde Nederland in hoog tempo. Er ontstond een omvangrijke klasse
van loonarbeiders, die naar de steden trokken. De lonen waren laag, de werktijden lang, er was volop
kinderarbeid. De woonomstandigheden waren slecht. Grote gezinnen woonden in kleine eenkamerwoningen,
zonder sanitaire voorzieningen en de hygiënische omstandigheden waren ziekmakend.
Aan de andere kant ontstond er een elite van snel rijk geworden industriëlen, eigenaars van fabrieken, die op
grote afstand van de arbeidersklasse woonde en leefde. Het ongemak over deze tegenstellingen wordt wel de
sociale kwestie genoemd. Progressieve liberalen ijverden om de uitwassen van de sociale toestanden onder
arbeiders te bestrijden en sociale voorzieningen te treffen zoals het verbod op kinderarbeid. Een van de
initiatieven was de oprichting van de School voor Maatschappelijk werk, het begin van het sociaal werk in
Nederland.
- Het ontstaan van het sociaal werk:
Sociaal werk richtte zich in het begin op:
- Armoedebestrijding
- Het woningvraagstuk
- De zorg voor verwaarloosde kinderen.
Na de Tweede Wereldoorlog ging de overheid zich intensiever met het welzijn van haar burgers bemoeien. Op
basis van door het Rijk bekostigde regelingen zoals, rijksbijdrageregelingen Maatschappelijk Werk en Sociaal
Cultureel Werk, ontstonden allerlei voorzieningen zoals buurthuizen, maatschappelijk werkinstellingen, het
opbouwwerk, gezinsgericht maatschappelijk werk.
- De gebruikers van het sociaal werk:
De mensen die gebruikmaken van sociaal werkinstellingen kun je onderscheiden in groepen of individuele
personen:
- Ouderen - Jeugdigen
- Psychiatrische problematiek - Dak- en thuislozen
- Verslaafden - Vrouwen
- Slachtoffers van huiselijk geweld - Migranten
- Mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking - Vluchtelingen
- Gezinnen waar sprake is van grote of kleine opvoedingsproblemen
- De gebruikers hebben verschillende benamingen:
- Deelnemers - Patiënten
- Cliënten - Bewoners
- Klanten - Gebruikers
- De gebruikers van het sociaal werk kun je in verschillende categorieën omschrijven:
Mensen in kwetsbare posities die zonder sociale steun in een sociaal isolement terecht dreigen te komen
zoals alleenstaande ouderen.
Mensen in het algemeen of mensen uit specifieke groepen die een achterstand hebben in sociaal,
economisch, educatief of cultureel opzicht zoals, migranten die de taal niet goed spreken of mensen met
problematische schulden
Mensen die op grond van een rechterlijke maatregel verplicht worden ondersteund en begeleid of die in
detentie verblijven zoals, ouders die door de rechter via de kinderbescherming verplicht worden tot een
opvoedcursus of jongeren in een jeugddetentie-inrichting
- De omvang van het sociale domein:
Sinds de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zijn de gemeenten verantwoordelijk
voor het sociale domein. Sommige gemeenten beperken het sociale domein tot de jeugdzorg en de
jeugdbescherming, tot de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en tot de uitvoering van de
participatiewet. Andere gemeenten rekenen ook wonen, sport, openbare ruimte, cultuur en welzijn tot het
,sociale domein.
Het sociale domein Alle inspanningen die de gemeente verricht rond werk, participatie, zelfredzaamheid,
zorg en jeugd op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
- De beroepscode:
Ondersteunt sociaal werkers bij het verantwoorden van de keuzes die zij in hun werk maken, bij het maken van
afwegingen, het nemen van doordachte besluiten in de soms moeilijke situaties van hun werk en de
beroepscode draagt bij aan het bewaken van de kwaliteit van hulp en ondersteuning van cliënten en burgers. -
- De code gaat uit van een achttal kernwaarden:
1. Sociaal werkers respecteren de intrinsieke waarde en waardigheid van mensen en de rechten die daaruit
voortvloeien.
2. Sociaal werkers respecteren het recht van burgers/cliënten om hun eigen leven te bepalen en hun eigen
beslissingen te nemen, zonder de rechten van anderen aan te tasten.
3. Sociaal werkers stimuleren en bevorderen het recht te participeren in de samenleving.
4. Sociaal werkers zien de menselijke persoon in samenhang met familie, sociale gemeenschap en natuurlijke
omgeving: ze vormen een geheel.
5. Sociaal werkers richten zich op de mogelijkheden en krachten van individuen en gemeenschappen en
bevorderen hun empowerment.
6. Sociaal werkers staan voor het bevorderen van sociale rechtvaardigheid in relatie met individuen en de
gemeenschap.
7. Sociaal werkers staan op tegen discriminatie en erkennen diversiteit.
8. Sociaal werkers hebben een taak om de samenleving en overheid te wijzen op onrechtvaardigheden.
- Morele dillema’s:
Een moreel of ethisch dilemma ontstaat als er een botsing is tussen verschillende morele waarden. Het kiezen
voor de ene waarde gaat ten koste van de andere waarde.
Een voorbeeld: Als je cliënt dronken achter het stuur gaat zitten, kan dat een moreel dilemma opleveren.
Enerzijds heb je jouw beroepsgeheim, maar anderzijds wil je jouw cliënt en de anderen beschermen tegen de
gevolgen.
- Het ontstaan van de verzorgingsstaat:
Een soort samenleving waarbij de overheid een minimale bestaanszekerheid garandeert. De verzorgingsstaat is
in Nederland stapsgewijs, maar vooral na de Tweede Wereldoorlog, ingevoerd.
- De verzorgingsstaat rust op drie pijlers:
1. Onderwijs dat voor iedereen toegankelijk is, ongeacht het inkomen.
2. Gezondheidszorg voor iedereen op basis van een collectieve verzekering.
3. Sociale zekerheid zoals, doorbetaling van het loon bij ziekte, verzekering tegen ontslag of
arbeidsongeschiktheid, bijstand voor mensen die buiten hun schuld om geen inkomen kunnen verdienen en
een ouderenpensioenvoorziening.
- Solidariteit:
In relatie tot het principe van de verzorgingsstaat betekent solidariteit dat het individu zich ervan bewust is dat
verdedigen of ondersteunen van andermans belangen uiteindelijk ook in het belang is van het individu zelf.
Iedereen betaalt dezelfde basispremie voor de zorgkostenverzekering. De mensen die niet of nauwelijks
gebruik maken van de gezondheidszorg, betalen voor de mensen die veel gebruik maken van de
gezondheidszorg, met de zekerheid dat ze zelf ook verzekerd zijn voor het geval ze ook gezondheidsproblemen
krijgen.
- Decentralisatie:
Centralisatie is het overdragen van bevoegdheden naar de Centrale Overheid (het Rijk). Decentralisatie is het
omgekeerde. Bevoegdheden die eerder tot die van het Rijk behoorden worden overgedragen naar
de gemeenten. De jeugdzorg en de jeugdbescherming waren tot 1 januari 2015 een verantwoordelijkheid van
, het ministerie van Justitie, Van Welzijn, Volksgezondheid en Sport en van de Provincie.
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor:
- Jeugdzorg en jeugdbescherming.
- Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
- Jeugdwet.
- Participatiewet.
- De drie belangrijkste geldstromen voor het sociaal werk zijn (de financiering van het zorg en welzijn):
1. De zorgkostenverzekering: Waaruit de gezondheidszorg, de paramedische zorg, de kortdurende psychiatrie
en verslavingszorg worden bekostigd.
2. De Wet langdurige zorg: Waaruit de zorg aan mensen met een matige tot ernstige verstandelijke beperking,
mensen met chronische psychiatrische problematiek en mensen in verpleeghuizen wordt bekostigd. Het gaat
om zorg waarbij cliënten in een instelling verblijven of vanuit een instelling thuis worden ondersteund.
3. De Wet maatschappelijke ondersteuning: Waaruit alle taken op het gebied van zorg en welzijn binnen de
gemeente worden bekostigd. Denk aan woningaanpassing voor mensen met een beperking, jongerencentra,
dag- en nachtopvang voor dak- en thuislozen, buurthuizen en schuldhulpverlening.
- Het Centrum Indicatiesteling Zorg (CIZ):
Is een overheidsinstantie die vaststelt welke zorg en hoeveel zorg iemand krijgt voor diegene die in aanmerking
komt voor de Wet langdurige zorg (WLZ). Het gaat dus om mensen met een chronische ziekte, een matige of
ernstige verstandelijke en/of lichamelijke beperking, mensen met chronische psychiatrische problematiek en
om ouderen die opgenomen worden in een verpleeghuis. Het CIZ stelt zorgprofielen vast. In zo’n zorgprofiel
wordt bepaald hoeveel zorg iemand nodig heeft op het gebied van verblijf in een instelling, behandeling,
verzorging of verpleging.
- Het verloop ven het Centrum Indicatiesteling Zorg (CIZ):
1. Een indicatie via de huisarts/ psycholoog/ psychiater.
2. Centrum indicatiestelling zorgtoewijzing een zorgprofiel.
3. Het zorgprofiel bepaalt hoeveel zorg iemand krijgt.
4. De zorg wordt uitbetaald in een Persoonsgebonden Budget (PGB) of zorg in Natura.
- Zorg in natura en in de vorm van een Persoonsgebonden Budget:
Als het CIZ voor iemand die voldoet aan de criteria van de Wet langdurige zorg (WLZ) een zorgprofiel heeft
vastgesteld, kan die zorg in natura worden verleend of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
- Zorg in Natura: De cliënt krijgt de zorg van een instelling en de instelling wordt betaald door het Centraal
Administratiekantoor, dat de financiële en administratieve afhandeling voor het CIZ verzorgt.
- Persoonsgebonden Budget (PGB): Een cliënt of de ouders van een cliënt kunnen er ook voor kiezen om een
persoonsgebonden budget aan te vragen. De cliënt koopt de zorg zelf in bij een instelling, bij een particuliere
aanbieder of bij een familielid en/of goede bekende.
- Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO):
De Wmo is een kaderwet. De wet schrijft de kaders voor waarbinnen de gemeenten haar taken en
verantwoordelijkheden op het gebied van zorg en welzijn moet uitvoeren. De wet is bedoeld voor alle inwoners
van de gemeente die gebruik willen maken van welzijnsvoorzieningen zoals een buurthuis, een speelplein,
een cultureel centrum of een jeugdhonk.
- Specifieke gebruikers van de WMO – kaderwet:
- Chronisch zieken. - Ouderen.
- Mensen met psychiatrische problematiek. - Dak- en thuislozen.
- Mensen met een verstandelijke beperking. - Slachtoffers van huiselijk geweld.
- Mensen met psychosociale problemen.
Het gaat om kwetsbare mensen die zonder ondersteuning niet of heel beperkt mee kunnen doen aan de
samenleving.