Samenva'ng Inleiding Europees recht
Leereenheid 1. Europese intergra:e
I. Herhaling
1. Totstandkoming verdragen: Verdragen komen doorgaans tot stand in een onderhandelingsproces. Personen die
namens hun staat aan de onderhandelingen deelnemen, dienen daartoe door de betrokken staten te zijn
gemach>gd. Op het moment dat de gevolmach>gde onderhandelaars het (voldoende) eens zijn over de inhoud van
een verdrag wordt het gesloten. Daarmee staat alleen de verdragsinhoud vast. Om dit vast te leggen gaat men dan
over het algemeen over tot ondertekening of parafering (met name als het verdrag bepaalt dat het door
ondertekening in werking treedt). De totstandkoming leidt overigens niet automa>sch tot de inwerkingtreding: Na
de totstandkoming dient normaliter nog een interne, door de eigen staat voorgeschreven, procedure te worden
doorlopen, voordat de staat kan verklaren dat het de uit het verdrag voortvloeiende verplich>ngen ook echt
aanvaard. Na deze procedure wordt het verdrag bekrach>gd/gera>ficeerd al dan niet onder het afgeven van
voorbehouden en/of verklaringen. De inwerkingtreding is vervolgens aHankelijk van de situa>e en de wijze waarop
dit in het verdrag is geregeld.
2. Onderscheid intergouvernementele en suprana>onale samenwerking: Bij intergouvernementele samenwerking
beogen staten samen te werken doch slechts op een wijze dat ze niet tegen hun wil kunnen worden gebonden aan
de besluiten die in het kader van de samenwerking worden genomen. Bij suprana>onale samenwerking is dat
laatste wel mogelijk. In dergelijke situa>es wordt de eigen soevereiniteit gedeeld, respec>evelijk (voorwaardelijk)
overgedragen aan een gezamenlijk ingestelde organisa>e. Vervolgens worden op basis van (eventueel
gekwalificeerde) meerderheid door deze organisa>e besluiten genomen, waarbij een veto voor de individueel
betrokken staten op dergelijke besluiten ontbreekt. Het is dan hoogstens mogelijk om in zijn geheel uit het
samenwerkingsverband te stappen, zoals het Verenigd Koninkrijk nu in gang heeN gezet. Het interna>onale
(suprana>onale) orgaan waaraan de bevoegdheden worden overgedragen krijgt dan ook een zekere autonomie en
eigen bindende bevoegdheden over de (lid)staten.
II. Begrippen
1. Autonome rechtsorde: een op zichzelf staande maatschappelijke orde die op het recht is gebaseerd. Hiermee
wordt over het algemeen karakteris>ek gedoeld op het EU-recht. Op grond van deze autonomie is in het arrest
Costa/ENEL (1964) door het Hof voorrang toegekend aan het Europese recht boven dat van de lidstaten.
2. Communautaire methode: de methode van de gemeenschap, waarmee over het algemeen gedoeld wordt op de
wijze waarop de gemeenschap haar recht vormt. Communautair is het Franse woord voor ‘gemeenschaps-’,
respec>evelijk ‘van de gemeenschap’. De Communautaire besluitvormingsmethode geldt als tegenhanger van de
intergouvernementele besluitvormingsmethode.
3. Gedeelde soevereiniteit: de door de lidstaten samengebrachte (eigen) bevoegdheden om de eigen rechtsorde, de
eigen bestuursvorm en de onderlinge rechtsverhoudingen in te stellen.
4. EU-iden>teit: het eigen karakter en de kenmerken van de Europese Unie, die door de lidstaten worden gevormd en
toebedeeld. Dit hangt samen met het begrip cons>tu>onele ordening/prak>jk.
5. Intergouvernementeel: tussenstatelijk, interna>onaal publiekrechtelijk.
6. Legaliteit: we^gheid, gebondenheid aan de wet. Het legaliteitsbeginsel is de gebondenheid van de uitoefening van
overheidsbevoegdheden aan een grondslag in de (formele) wet.
7. Pijlers: de drie gebieden waarin het recht en de beleidsterreinen van de communautaire rechtsorde oorspronkelijk
was ondergebracht, tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009.
8. Rechtsgemeenschap: een gemeenschap waarbinnen de verhoudingen tussen het gezag en hen die aan dit gezag
zijn onderworpen in sterke mate door het recht worden beheerst.
9. Rechtsstaat: een staat met overheidsgezag die gekenmerkt wordt door het legaliteitsbeginsel en het respecteren
van de grondrechten en andere fundamentele vrijheden, waaronder de toegang tot een onaHankelijke rechter.
10. Suprana>onaal: boven het na>onale uits>jgend, waardoor de na>onale situa>e wordt gebonden. De term
suprana>onaal slaat niet op een methode, maar op een interna>onale instelling. Suprana>onaal is een
interna>onaal orgaan met een zekere autonomie en eigen bindende bevoegdheden over de lidstaten.
1
,III. Boek en opdrachten
Paragraaf 1. Defini:es
1. Recht van een func>onele organisa>e (zwaartepunt instellingen verschillend)
2. Poli>eke gemeenschap in wording:
• ontwikkeling EU-recht en EU
• eenheid recht
3. Maatschappelijk verband (onderscheidt zich van poli>eke gemeenschap of interna>onale organisa>e):
• Historische aspecten: onafgebroken con>nuïteit sinds 1951 + herhaalde schoksgewijze vernieuwingen
• Poli>eke doelstellingen
• Niet: inwendige structuur van het verband, materiële lading, uitwendige status => ontwikkeling Unie
Rol van het recht: poli>ek, historisch, instrumenteel, conflictoplossend, sociaal-economisch en individueel.
Let op! Rechtsgehalte veroorzaakt/bepaalt ontwikkeling EU niet => doelstellingen/ontwikkelingskrachten: poli>ek,
economisch en maatschappelijk.
Paragraaf 2. Rechtsbronnen adhv rechtsgeschiedenis
1. Verdragen
Oprich>ngsverdragen
• EGKS (Verdrag van Parijs; 1951): eerste suprana>onale samenwerking op het gebied van kolen en staal
- Plan Schuman: angst voor een krach>g Duitsland, de wens om langdurige vrede te creëren en voorwaarden
Marshallplan => gedeelde soevereiniteit over kolen en staal => suprana>onale instan>e (Hoge Autoriteit), ook:
Raad van Ministers, Gemeenschappelijke Vergadering en Hof van Jus>>e.
- Churchill: ‘United States of Europe’ (samenwerking Frankrijk en Duitsland noodzakelijk => wederopbouw + geen
oorlogen) ‘ en ‘with Europe and not for Europe’ (VK onaHankelijk => hoofd Commonwealthlanden + speciale
bondgenoot VS).
- Frans concept: plan Schuman, EGKS-verdrag in Frans geschreven (Dl ontvangende par>j), huidige taal Hof
- S>ch>ngslanden: Duitsland, Frankrijk, Italië, Benelux
• EEG (Verdrag van Rome; 1957): suprana>onale samenwerking op sociaal economisch gebied.
- Oprich>ng: angst krach>g Dl, langdurige vrede en voorwaarden Marshallplan + Europese Defensiegemeenschap en
Europese Poli>eke Gemeenschap mislukken (1952-1954)
- Ambi>es: ves>ging gemeenschappelijke markt en gedeelde sectorale beleidsgebieden (landbouw, vervoer,
mededinging)
• EURATOM: suprana>onale samenwerking op het gebied van atoomenergie
Verdragen waarbij de oprich>ngsverdragen zijn gewijzigd en/of aangevuld
• Fusieverdrag (1967): Fusering Raad, Commissie (Hoge Autoriteiten), Hof van Jus>>e, Europees Parlement
(Algemene Vergadering) voor de drie verdragen (EEG, EGKS , EURATOM)
• Verdrag behoudende wijzingen van een aantal financiële bepalingen (1972): een rekenkamer voor de
gemeenschap
• Europese akte (1986): herziening die bedoeld was ter afronding van de interne markt in 1992
• Verdrag betreffende de Europese Unie (Verdrag van Maastricht; 1992): invoering EU als overkoepelde structuur die
drie oorspronkelijke Europese Gemeenschappen omvat (= vier organisa>es ), EEG => EG, muntunie (euro)
• Verdrag van Amsterdam (1997): versterking posi>e EP
• Verdrag van Nice (2001): ins>tu>onele wijzigingen gericht op func>oneren sterk uitgebreide EU (MC HoP SLET)
• Verdrag van Lissabon (2007; inwerkingtreding 2009): hervormingsverdrag (VEU en VWEU), veel van (niet in werking
getreden) Gw opgenomen, afschaffing pijlerstructuur, Euratom blijN apart (= 2 organisa>es).
Toetredingsverdragen
- Denemarken, VK, Ierland (1972)
- Griekenland (1981)
- Spanje, Portugal (1985)
- Zweden, Finland, Oostenrijk (1994)
- MC HoP SLLET (2004)
- Roemende, Bulgarije (2007)
- Kroa>ë (2013)
- Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (art. 6 VEU)
2. Secondair recht: afgeleid recht (288 VWEU => verordeningen, richtlijnen, besluiten)
2
, • EEG als kaderverdrag: doelstellingen uitvoeren in besluiten => sterkte: compromissen/belangen uitruilen voor
aanpassing aan actualiteiten
• Historische momenten: landbouwpoli>ek (Frans collec>vis>sche tradi>e) en mededingingsbeleid (Duitse
vrijhandelstradi>e), Europese Arresta>ebevel (2002) en Dienstenrichtlijn (2006)
3. Rechtspraak: ins>tu>onele momenten => Hof: versterking eigen posi>e en rechtsontwikkeling
• Van Gend en Loos (1963): autonomie en directe werking
• Costa/ENEL (1964): voorrang
• Gevolg: ontstaan autonome rechtsorde
4. Conven>onele prak>jk of conven>e (ongeschreven recht): regels zonder kwan>ficeerbare bron, maar belangrijker
voor begrip en func>oneren instellingen (vaak in conflictsitua>es, bv vertrouwensregel en Spitzenkandidaat) =>
Europese iden>teit
Let op! Autonomie EU-recht (HvJ => lidstaten) en ongeschreven recht (poli>ek) => autonomie Unie (tov andere
cons>tu>onele gemeenschappen).
Let op! Drie en vier zijn kenbronnen (geen rechtsbronnen).
Paragraaf 3. Rechtsgehalte EU
1. Rechtsorde
2. Rechtsgemeenschap
3. Rechtsstaat
Paragraaf 4. Legaliteit [zie ook leereenheid 3]
1. Bevoegdheidsavakening (art. 5 lid 1 VEU) => bevoegdheidtoedeling, awribu>ebeginsel of beginsel van beperkte
bevoegdheden (art. 5 lid 2 VEU)
• Beleidsterreinen? (vgl. art. 2 tm 6 VEU)
• Doelstellingen en rechtsgrondslag?
• Rechtsinstrumenten? (vgl. art. 288 en 289 VWEU)
• Besluitvormingsprocedure? (vgl. gewone en bijzonder wetgevingsprocedure)
Let op! Besluit in strijd met/buiten bevoegdheden? Nie>gverklaring (263 VWEU) of ongeldigverklaring (267)
Let op! Rela>vering: impliciet bevoegdheden (implied powers, bv bij externe betrekkingen) en doelbevoegdheden
ogv flexibiliteitsar>kel (352 VWEU: drie beveiligingen tegen misbruik; minder belangrijk sinds Lissabon)
2. Bevoegdheidsuitoefening (art. 5 lid 1 VEU)
• Subsidiariteit (art. 5 lid 3 VEU): EU niet-exclusieve bevoegdheid? Is het na>onaal niveau voldoende? EU kan
doelstellingen beter bereiken? (vgl. art. 12 VEU => taak na>onale parlementen)
• Evenredigheid (art. 5 lid 4 VEU)
3. Bevoegdheidsverlening EU (art. 2 VWEU)
• Exclusieve bevoegdheden (art. 3 VWEU)
• Gedeelde bevoegdheden (art. 4 VWEU): blokkerings-effect (pre-emp>on) en parallelle bevoegdheden (art. 4 lid 3
en 4 VWEU)
• Coördinerende, ondersteunende en aanvullende bevoegdheden of verantwoordelijkheden (art. 5 en 6 VWEU)
• Rela>vering: resterende bevoegdheden voor lidstaten (bijv. 193 VWEU) en directe verwijzing naar na>onale
verantwoordelijkheden (bijv. art. 72 VWEU ivm poli>eke func>e na>onale overheid)
4. Loyale samenwerking (art. 4 lid 3 VEU): grondslag voor niet precies geformuleerde verplich>ngen lidstaten
Paragraaf 5. Grondrechten
1. Toegang tot de rechter
• Ontstaan: Duitse cons>tu>onele rechter: EU-besluiten onverbindend bij strijd met Duitse grondrechten indien geen
EU-grondrechtenbescherming. EU: invoeren grondwewelijke bescherming. Modern breekijzer: Kadi recht om
gehoord te worden en recht op onaHankelijke rechter. Huidig: ar>kel 6 VEU (EU-Handvest en toetreding tot/
waarborgen rechten EVRM)
• Ontwikkeling: (1) Schmidberger: Vrijheden interne markt moeten soms wijken voor (na>onale en EVRM)
grondrechten (2) Horizontale rechtsverhoudingen: grondrechten als interpreta>e-leidraad primair en secondair
recht. (3) Mangold: inroepbaarheid algemene rechtsbeginselen om strijdig na>onale wetgeving buiten toepassing
te laten.
• Bronnen (art. 6 VEU): EU-Handvest en toetreding /waarborgen EVRM (ongemakkelijk: uitspraken Luxemburg
corrigeren door uitspraak Straatsburg > Hof Luxemburg: niet toetreden wegens strijdig met autonomie Unierecht).
Let op! Strafmaatregelen ogv art. 7 VEU bij schending centrale EU-waarden (bijv. Orban).
3