Samenvatting vak Fysiotherapie
Kennistoets 2 blok 2 leerjaar 1
Doel: je hebt kennis en inzicht over het adaptatievermogen van oudere
Thema: Trainbaarheid van ouderen
Bron:
Inspanningsfysiologie, oefentherapie en training. Morree. 2011, 2e druk: hoofdstuk 8.4 (of):
Inspanningsfysiologie, oefentherapie en training. Morree. 2019, 3e, herziene druk: hoofdstuk
7.4
Samenvatting:
Door training en leefstijl beïnvloeding kan het verouder proces vertraagd worden. Trainen van:
Cardiorespiratoire UHV, spierkracht, coördinatie, belastbaarheid van het skelet en mentale
concentratie spelen mee bij functionaliteit.
Verandering in het cardiorespiratoire UHV: wordt veroorzaakt door het verminderen van de
centrale en perifere bloedcirculatie. (wordt vaak verklaar met Vo2 max).
Factoren die invloed hebben:1. Leefstijl, 2. blessures, 3. Gezondheidstoestand.
De afname van maximale aerobe UHV wordt veroorzaakt door: het verminderde slagvolume en
lager slagvolume, resultaat = verminderde hartminuutvolume, gevolg = zuurstoftransport naar
spieren wordt beperkt.
De afname kan gekoppeld worden aan het verouderingsproces en inactiviteit.
Trainbaarheid van het cardiorespiratoire UHV: de trainbaarheid van het maximale aerobe UHV lijkt
door veroudering het nauwelijks af te nemen.
De toename van Vo2 max na duurtraining, is in toename vergelijkbaar met jongeren/middelbare
leeftijd.
Conclusie: weinig/geen verschil in Vo2max indien getraind, geen/weinig verschil tussen man en
vrouw in de trainbaarheid van maximale aerobe UHV.
Conclusie: fysiologische adaptatie aan training verloopt minder snel bij oudere dan bij jongere.
Respiratoire veranderingen: longcapaciteit en het maximale ademminuutvolume nemen af met het
ouder worden. (lineaire afnamen)
Conclusie: de hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na het uit ademen (residuvolume),
neemt toe terwijl de totale longcapaciteit niet veranderd.
Resultaat = verhouding residuvolume-totale longcapaciteit neemt toe, gevolg = per ademhaling
wordt er minder effectieve lucht ververst.
Pulmonale veranderingen zijn: veranderingen in de longcapaciteit.
Veranderingen in kracht en coördinatie: de maximale kracht neemt geleidelijk af. (geleidelijke
afnamen) en de spierkracht neemt af. (niet lineair) maar rond 60 of menopauze (V).
Conclusie: Resultaat = spier afnamen door verouderingsproces, weinig lichaamsbeweging,
problemen in het houding & bewegingsapparaat, zenuwstelsel, minder voeding (of ontsteking). ADL-
activiteiten worden moeilijker, traplopen, opstaan (uit een stoel) en wandelen.
,Gevolg = leiden tot verminderen van zelfredzaamheid.
Advies: trainen van ouderen om verbetering in ADL bewerking te stellen, functioneel trainen is
effectiever dan het trainen van kracht op een niet functionele manier.
Spierkracht: substantiële vermindering van spiermassa. Dit wil zeggen dat spiercellen niet meer
kunnen delen en er constant verlies optreedt met als gevolg dat er steeds minder spiervezels zijn om
kracht te leveren. Naast spiervezels gaan de motorneuronen van het ruggenmerg ook verloren. De
spiervezels die niet meer gebruikt worden zullen atrofiëren.
Atrofie = afbraak van spiervezels, spiermassa
Hypertrofie = opbouw van spiermassa
Type-grouping: steeds meer spiervezels worden aangestuurd door steeds minder motorische
eenheden. (bij een grote motorische eenheid liggen de vezels dichter op elkaar, het heeft als gevolg
dat er minder goede doorbloeding is en een minder effectieve contractie, minder nauwkeurige
motorische coördinatie).
Afnamen van: motorneuronen, intramusculaire coördinatie en zenuwcellen, efferent en afferent.
Resultaat = bewegingen worden minder krachtig en moeilijker te coördineren. Gevolg = risico op
vallen.
Atrofie: gaat sneller in spiertypevezels 2, de snelle spiervezels.
De afnamen van spiermassa, spierkracht en coördinatie, draagt bij aan de belasting die groter wordt.
Naast deze afnamen vindt er ook cocontractie van de antagonist plaats.
Trainbaarheid van maximale spierkracht: toename van spierkracht en spiermassa kan op latere
leeftijd en is goed om osteoporose tegen te gaan.
Tolerantie van omgevingsinvloeden: oudere hebben een sub maximale lichamelijke inspanning en
hogere kerntempratuur, dit komt doordat ze minder lichaamswarmte kwijt kunnen door transpiratie.
Verandering in lichaamssamenstelling: vet opslag in lichaam wordt bepaald door genetische/niet
beïnvloedbare factoren, voeding en beweging, wel beïnvloedbare factoren.
Lichaamsvet neemt toe, door toename voeding, door afname fysieke activiteit, verminderde
mobiliteit.
Andere factoren die invloed hebben op de lichaamssamenstelling zijn: hoeveelheid vetvrije massa,
botmineraaldichtheid.
Training: trainen helpt bij het tegen gaan van verlies van vetvrije massa en botmassa. Krachttraining
speelt bij beide een rol.
,Doel: je hebt kennis en inzicht over trainingsleer en het trainen van fysieke belastbaarheid en
basisprincipes van aerobe continue training en intervaltraining, formule van karvone
Thema: je hebt trainingsleer/trainen van fysieke belastbaarheid
Bron:
Inspanningsfysiologie, oefentherapie en training. Morree. 2011, 2 e druk: hoofdstuk 10 t/m
11.3 (of)
Inspanningsfysiologie, oefentherapie en training. Morree. 2011, 2 e druk: hoofdstuk 11.4 (of)
Inspanningsfysiologie, oefentherapie en training. Morree.2011 2e druk: hoofdstuk 12 (of) In
Samenvatting:
H 10: Trainen van fysieke belastbaarheid
Trainen kent vier aspecten: techniek, tactiek, mentaal en lichamelijk (aanleg). Om te komen tot een
prestatie, functie of oefentherapie is doelgericht trainen vereist.
Lichamelijke prestatie bestaat uit: grond motorische eigenschappen GME/KLUCS
1. Kracht
2. Lenigheid
3. Uithoudingsvermogen
4. Snelheid
5. Coördinatie
Trainingen bestaan ook uit: motiveren, strategieën en begeleiden.
Grond motorische eigenschappen:
1. Kracht:
Wordt uitgedrukt in newton (N), is de oorzaak van beweging of een bewegingsverandering.
Kracht wordt uitgedrukt is spierkracht, spierkracht zet het menselijk lichaam of voorwerp in
beweging.
Spieren: contraheren en kunnen weerstand bieden aan in- uitwendige krachten.
Kracht wordt onderverdeeld in:
1. Maximaal kracht
2. Snel kracht
3. Explosief kracht
4. Kracht uithoudingsvermogen
Maximaal kracht: Fmax is de grootste kracht di een spier(groep) kan ontwikkelen en bestaat uit een
contractie in spier, beweging of actie. (1RM, 1 HM).
Verschillende contractie vormen: maximale isometische (statische) contractie, concentrisch of
excentrisch.
Snel kracht: wordt gebruikt om onder weerstand op de hoogst mogelijke contractiesnelheid te
verplaatsen.
Explosief kracht: wordt gebruikt om zo explosief mogelijk een contractie tegen weerstand uit te
voeren. het accent ligt op de maximale versnelling.
Kracht uithoudingsvermogen: wordt gebruikt bij het vaak achter elkaar uitvoeren van een contractie
tegen een sub maximale weerstand. (duurkracht of lokale kracht uithoudingsvermogen).
, 2. Snelheid:
Snelheid is de afstand die per tijdseenheid wordt afgelegd. (loopsnelheid) de motorische
grondeigenschap van snelheid is: als bewegingssnelheid van lichaamsdelen (of segmenten).
Dit wordt uitgedrukt in hoeksnelheden.
3. Uithoudingsvermogen:
UHV maakt het volhouden van lichamelijke belasting mogelijk. Anaerobe UHV, aerobe UHV.
Anaerobe = kortdurende activiteiten met een hoge intensiteit
Aerobe = langdurige activiteiten (2-3 min minimaal) met een lage intensiteit, conditietraining
Achteruitgang van duuruithoudingsvermogen gaat bij inactiviteit binnen een paar weken
duidelijk achteruit.
4. Lenigheid:
Flexibiliteit, mobiliteit, bewegingsuitslag (ROM). De gewrichtsbewegelijkheid is van belang
om effectief een beweging uit te voeren.
De spiervezels, gewrichtskapsel, gewrichtssmeer en ligamenten passen zich aan, aan de
gevraagde activiteiten “use it or lose it”
Bij Lenigheid kan (d.m.v. immobiliteit) binnen enkele weken een beperking ontstaan, dit kan
weer verminder worden door training.
Statische bewegingsuitslag = wordt in graden uitgedrukt
Maximale bewegingsuitslag wordt bepaald door:
- Bouw en vorm van botten en gewrichten
- Bouw en vorm van banden en kapsel
- Bouw van lengte van spieren en pezen
- Aansturing door het zenuwstelsel van alle betrokken weefsels bij een bewegingsuitslag.
Bij veroudering: neemt de lenigheid af en leidt tot beperking van bewegingen en treed snel op.
5. Coördinatie:
Coordinatie heeft betrekking tot activatie en onderlinge afstemming van activiteiten bij
motorische eenheden in spieren.
Intramusculaire coordinatie = afstemming van de spiervezels (van verschillende motorische
eenheden) in een spier(groep).
Internmusculaire coordinatie = onderlinge afstemming van activatie van verschillende
(spier)groepen in een bewegingsketen.
Conclusie: het zenuwstelsel activeert nooit afzonderlijke motorische eenheden of spieren.
Het denkt in bewegen ketens en die worden aangestuurd door vele motorische eenheden op
het ruggenmerg niveau te activeren.
Trainen van de Grond motorische eigenschappen: affectie trainen eist: een doel, welke GME wil je
trainen (en deze analyseren om te kijken welke essentieel zijn voor de bewegingsactiviteit).