Communication in digital spaces
Media met minder social cues triggert hoop op gelijkheid en waardering om gedachten (ipv sociale identiteiten). Maar
mens vreest ook dat interacties, identiteiten en relaties steeds oppervlakkiger, onbetrouwbaarder en ontoereikend zullen
worden.
Vraag centraal: wat gebeurt er met de communicatie wanneer deze digitaal word overgebracht.
Door bekijken hoeverre een gebrek aan aanwijzingen kan worden beschouwd als een oorzaak van hoe mensen zich
gedragen.
gemedieerde interactie moet worden gezien als een nieuwe en eclectische gemengde modaliteit die elementen van
persoonlijke communicatie combineert met elementen van schrijven, in plaats van als een verminderde vorm van
belichaamde interactie
online berichten worden beïnvloed door en geven mogelijk een nieuwe vorm aan sociale identiteiten die de media
overstijgen, inclusief gender en cultuur.
De eerste twee theorieën over mediakeuze, Social Presence Theory (Short, Williams & Christie, r976) en Media Richness
Theory (Daft & Lengel. R984), probeerden beide mediamogelijkheden, gedefinieerd als hun vermogen om sociale signalen
over te brengen, te matchen met taakvereisten.
Media richness Theory: Media Richness-wetenschappers vergeleken rich en lean media op hun geschiktheid voor het
oplossen van taken die verschillen in dubbelzinnigheid en onzekerheid.
Sociale aanwezigheid = een psychologisch fenomeen met betrekking tot hoe interactanten elkaar waarnemen, niet een
kenmerk van een medium.
Bij body to body communication dienen non verbale signalen belangrijke functies zoals naar iemand kijken om
oplettendheid te tonen.
Non-verbale emblemen = zoals de duim omhoog, kan op meerdere manieren begrepen worden
Theoretici op het gebied van sociale aanwezigheid voerden aan dat als je wist welke sociale signalen welke functies in een
gesprek dienden, en je wist welke media welke signalen doorgaven, je zou kunnen voorspellen hoeveel sociale
aanwezigheid mensen die een medium gebruiken, zouden ervaren.
Social Presence Theory richt zich op de perceptie van anderen als echt en aanwezig. Media Richness Theory, ontwikkeld
door Daft en Lengel (r984), is nauw verwant, maar richt zich direct op het medium.
Rijkdom van een medium als het informatiedragend vermogen, gebaseerden op vier criteria:
1. de snelheid van feedback
2. het vermogen om meerdere signalen te communiceren
3. het gebruik van natuurlijke taal in plaats van getallen
4. het vermogen om gemakkelijk gevoelens en emoties over te brengen
"cues uitgefilterde" benaderingen = gemedieerde communicatie is lean en daarom het vermogen van mensen belemmert
om om te gaan met interpersoonlijke dimensies van interactie
Verwachtingen vroegere studies:
1. Ten eerste zou bemiddeling het moeilijker maken om op één lijn te blijven en wederzijds begrip te behouden.
Berichten zouden moeilijker zijn coördineren. Dit zou betekenen dat communicatoren harder zouden moeten
werken om hun gewenste impact te bereiken en begrepen te worden.
2. Ten tweede, omdat sociale identiteitskenmerken niet duidelijk zouden zijn, zouden interactanten meer
anonimiteit krijgen. Hun geslacht, ras, rang, uiterlijk en andere kenmerken van de openbare identiteit zijn niet
onmiddellijk duidelijk. Als gevolg hiervan zouden mensen 'ontmoedigd' worden en hun gevoel van eigenwaarde
en anderen verliezen. Deze onpersoonlijke omgeving zou deze media inherent minder sociaal maken en ongepast
voor affectieve banden.
3. Anonimiteit ook zou resulteren in een herverdeling van sociale macht, in navolging van de visioenen van een
wazige sociale status. Ook zou het uitnodigen om je in deze context minder netjes te gedragen en zelfs gemener
te zijn.
4. Gelijkwaardigheid door ontbrekende missing macht cues. Beslissingen duren daardoor bijv langer.