Anatomie samenvatting kwartiel 2:
Vorm en beweging: H2 blz 37-38 (de
College 1 inleiding anatomie, fysiologie en biomechanica:
huid)
H1 inleiding blz 2-4 en 14.1 beschermde functies fysiologie: Fysiologie: H1 (inleiding blz 2-4) en
H14.1 (beschermende functies,
Fysiologie: de wetenschap van de werking van ons gezonde lichaam
inleiding blz 248)
(hoe werkt het hart, de bloedvaten, hoe het bloed over het lichaam
verdeeld wordt, hoe longen voor de zuurstof zorgen, spier samen trekken etc)
• Zuurstof heb je nodig voor energie en verbanding → Zuurstof kan aan het molecuul
hemaglobine vervoert worden (Hemaglobine zit in rode bloedcellen)
• Rode bloedcellen vervoeren de zuurstof door het hele lichaam om je weefsels, organen,
lichaamscellen etc te voorzien van zuurstof
Onderscheid tussen levend en levenloos is moeilijk:
1. Alle materie is opgebouwd uit dezelfde elementaire deeltjes (regels dat gelden van de fysica
voor stenen en machines gelden ook voor het menselijk lichaam)
2. Geen duidelijke defenitie voor ‘leven’ (deze defenities zijn van toepassing op het menselijk
lichaam, maar ook op cellen en deels op onderdelen van cellen (celkern, mitochondrien
(zorgen voor productie van energie) en DNA moleculen)
a. Leven: het vermogen zich door stofwisseling in stand te houden onder veranderende
omstandigheden
b. Leven: het vermogen tot voortplanting
Wetenschap: een grote hoeveelheid van kennis, een verzameling van feiten die onomstotelijk zijn
vastgesteld
• Natuurwetenschapper houdt zich bezig met het beschrijven, verklaren en voorspellen van
verschijnselen die zich in de natuur voordoen (door gegevens van waarnemingen/onderzoek
beschrijven)
Hypothese: wanneer een onderzoeker met zijn onderzoek wil toetsen of een idee juist is
Een model: een vereenvoudigde afbeelding van de werkelijkheid (wordt vaak gebruikt bij nieuwe
theorien)
• Voordeel: modellen verklaren en verduidelijken en ze geven richting aan verder onderzoek
• Nadeel: wanneer de wetenschap zich beperkt tot 1 model, kan de ontwikkeling van de
wetenschap worden belemmerd (gevaar bestaat dat men het model met de werkelijkheid gaat
identificeren)
Anatomie: bouw van het lichaam (botten, spieren, zenuw, gewricht, bloedvoorziening etc)
Fysiologie: leer van natuurlijke levensverrichtingen- en verschijnselen (processen en functies) (gaat
vooraal over micro niveau (cel-weefsel-orgaan-orgaanstelsel-organisme))
Biomechanica: werking en effecten van mechanische krachten op het lichaam (drukkracht, trekkracht,
evenwicht, momenten etc)
Pathologie: afwijking in de bouw/functie (dus een afwijking in de anatomie en biomechanica)
, • Als er pathologie is, moet er een onderzoek en behandeling komen (dmv een paramedische
diagnose)
Eerstelijns afweer: de fysieke barriere die de grens vormt tussen
binnen en buiten (de huid, slijmvliezen, maagzuur of speeksel
etc)
Tweedelijns afweer: zit in het bloed, weefselvloeitstof en
lymfevaten (witte bloedcellen)
• fagocyterende cellen, zoals macrofagen en neutrofielen
(eten antigenen op en verteren ze)
• complement systeem (eiwitten in het lichaam die
geactiveerd kunnen worden)
• interferonen (de cellen die andere cellen aanzetten tot activiteit)
Cellulaire afweer (Derdelijns): specifieke T-cellen betrokken
H2 de huid blz 37,38:
Huid (cutis) bestaat uit 2 delen en een laag onder de dermis:
1. Epidermis (opperhuid)
2. Dermis/corium(lederhuid)
3. (Subcutis/hypodermis (onderhuidse bindweefsel))
De huid is met 1.2-2.3 m2 het grootste orgaan van het lichaam
Epidermis:
• De cellen bestaan voor 85% uit keratinocyten (worden gevormd in de str. Basale) en voor 15%
uit melanocyten (gevormd in de str. Corneum)
• De epidermis bestaat uit de:
1. Stratum basale (onderste laag): Gevormde keratinocyten in de str. Basale schuiven op
naar het oppervlak en ondergaan tijdens deze verschuiving een proces van afsterving
en verhoorning
2. Stratum corneum (bovenste laag): bevat alleen verhoornde cellen, deze laag wordt
daardoor ook wel de hoornlaag genoemd
- Komen alleen melanocyten in voor
- Melanocyten: produceren het pigment melanine. Melanine en de hemoglobine in
de bloedvaten bepalen samen het pigment caroteen (kleur van de huid)
• Epidermis is wisselend van dikte
(verschillende lagen)(handpalmen en
voetzolen: >1 mm en de oogleden en
lippen: =0,1 mm)
• Nagels: platen van verhoornd materiaal
die op een nagelbed rusten (wat een
verdikte epidermis laag is) (nagels, haren,
porien van: talgklier, zweetklier en
borstklier)
,Dermis:
• Bestaat uit bundels van collagene vezels
die met elkaar zijn vervlochten en
waartussen elastische vezels voorkomen
(meeste bundels lopen evenwijdig aan
het oppervlak van de huid)
• De dermis is wisselend van dikte: dunner
aan de ventrale zijde (voorkant) en dikker
aan de dorsale zijde (achterkant) (ook
dunner bij vrouwen)
• Grens tussen epidermis en dermis is
golvend (in de diepte uitstekende richels
van de epidermis die alterneren met verhevenheden (bindweefselpapillen) van de dermis)
• Dikke hoornlaag: uitgesproken golvend patroon (bv op handpalm en palmaire zijden vingers
en op voetzool en plantaire zijden tenen)
• Lijstenhuid: oppervlak van de huid dat duidelijke richsels en plooien toont (zijn uniek voor
iedereen)
• Huidplooien komen overeen met de bindweefselpapillen en de huidrichels komen overeen met
de epidermisrichels
• Dunne hoornlaag: alleen groeven te zien die de huid in velden verdelen (=veldenhuid)
• Haren beginnen in de dermis
• Collageenvezels: trekvaste vezels van je huid
• Elastische vezels: beweegbare/rekbare vezels
• Vezels hebben een golvend verloop en kunnen in elke richting bewogen worden
Subcutis:
• Bestaat uit losmazig bindweefsel waarin vetcellen voorkomen (vormen samen het onderhuidse
vetweefsel, de panniculus adiposus)
• In de diepte zijn meer collagene vezels (vezels dat ervoor zorgen dat het bindweefsel niet
oneindig kan worden uitgerekt en daardoor behoudt het lichaam zijn vorm)
• Oppervlakkige lichaamsfascie: verdichting van het onderhuids bindweefsel door collegane
vezels
• Oppervlakkige laag: de laag boven het oppervlakkige lichaamsfascie (kan opgetild worden)
• Veel vetcellen/bindweefsel
• Ook een verdichting van de collagene vezels
• Soms spierweefsel
In de cutis en subcutis zitten:
• Haren: elke haar bestaat uit een
- schacht die boven de huid uitsteekt
- een wortel die in de huid zelf en soms gedeeltelijk in de subcutis zit
- het gedeelte van de wortel dat onder de epidermis ligt, is omgeven door een
voortzetting van het plaveiselepitheel
, - haarfollikel: het plaveiselepitheel en het bindweefselschede samen
• talgklieren: monden zich uit in ongeveer het midden van de haarfollikels
- ligt in de dermis en produceren een secreet (de talg), dat door zijn vetachtig
karakter de huid soepel houdt
- gladde spiervezels: gelegen aan de haarfollikels (vlak onder de inmondingen van
de talgklieren). Deze spiervezels lopen vanaf de oppervlakkige laag van de dermis
schuin naar de diepte en kunnen bij contractie de haren oprichten (niet op alle
plaatsen komt haar voor)
• zweetklieren: liggen in de diepe lagen van de dermis of in het onderhuids bindweefsel
(afvoergangen lopen door de huid naar de oppervlakte)
vascularisatie van de huid (bloedverloop) van de huid gaat vanuit de subcutis naar de dermis:
• verzorgd door bloedvaten die vanaf het onderhuidse bindweefsel naar de dermis lopen
• dermis laag: uitgebreide netwerken van capillairen van waaruit de epidermis en de
haarfollikels, talgklieren en zweetklieren worden voorzien van bloed
• arterioveneuze anastomosen: open of gesloten verbindingen tussen de kleinere
vertakkingingen van de arterien en venen (een verbinding tussen een arterie en een vene ader)
- spelen een belangrijke rol in de warmte regulatie van het lichaam
- open → stroomt veel bloed rechtstreeks van de arterien naar de venen en worden
de capillairnetten slecht gevuld (bleke huid kleur)
- gesloten → stroomt weinig bloed rechtstreeks van de arterien naar de venen en
worden de capillairnetten goed gevuld (rode huid kleur)
• Arterieel (slagader) en veneus (ader)
• Capillair netwerk (haarvaten stelsel)
functies huid:
• het lichaam afschermen van de buitenwereld (tegen fysische, chemische en biologische
prikkels)
• barriere vormen tegen het binnendringen van bacterien en virussen
• Bescherming tegen de buitenwereld:
- Allerlei prikkels
- Uitdroging
- Bacterien/schimmels/virussen
• warmteregulatie van het lichaam
• resevoirfunctie: belangrijk deel van de hoeveelheid
bloed van het lichaam wordt in de huid in reserve
gehouden
• zintuigorgaan: hij bezit vele receptoren die prikkels van
buiten het lichaam kunnen opnemen (huid kan ook tot
de zintuigen worden gerekend)
Afweerfunctie van de huid:
• Bacteriedodende stoffen in bv zweet en talg etc
• Cellulaire en humorale componenten in de huid
• Cellen en stoffen voor het immuunsysteem
Bij letsel:
, • Vaatletsel? Bloedstolping
• Weefselbeschadiging? Reparatie
• Besmetting? Aspecifieke reactie of specifieke immuunreactie
College 2 nomenclatuur:
Vorm en Bewegen H1 blz 12-19
H1 Anatomische terminologie blz 34-36:
gewrichtsleer en blz 34-36
Nomenclatuur van de belangrijkste termen: anatomische terminologie
Latijn Afkorting Nederlands
Vlakken
Frontaal Vooraanzicht
Sagittaal Zijaanzicht
Transversaal Dwarsdoorsnede
Assen
Longitudinaal Lengteas, boven – beneden
Sagittaal Voor – achter
Transversaal Links – rechts
Richtingen / posities
Ante- Voor
Caudaal (inferior) Aan staartzijde
Craniaal (superior) Richting hoofd
Dexter Rechts
Distaal Verder van romp
Dorsaal (posterior) Aan rugzijde
Endo- Binnen
Exo- Buiten
Externus Buitenzijde
Infra- Onder
Inter- Tussen
Internus Binnenzijde / binnen
Lateraal Verder van midsagittale vlak
Mediaal Dichtbij midsagittale vlak
Mediaan Midsagittale vlak
Pro- Voor
Profundus Diep
Proximaal Dichtbij romp
Retro- Terug/achter
Sinister Links
Sub- Onder, dieper
Super- Boven
Superficiaal Dichtbij oppervlak
Supra- Boven, over
Ventraal (anterior) Aan voorzijde
,Vergelijkingen
Ascendens Opstijgend
Brevis Kort
Descendens Afdalend
Longus Lang
Majus / major Groot / groter
Maximus Grootste
Medius Middelste
Minus / minor Klein / kleiner
Minimus Kleinste
Obliquus Schuin
Rectus Recht
teres Rond
Telling
Semi- Half
Uni- Een
Bi- Twee
Tri- Drie
Quadri- Vier
,Algemene naamgevingen
Angulus Hoek
Arcus Boog
Arteria a. aa. art. Slagader
(mv: arteriae) artt. Slagaders / slagaderen
Articulatio Gewricht
(mv: articulationes) Gewrichten
Cavitas Holte
Caput Kop
Collum Hals
Condylus Knopvormig uitsteeksel (gewrichtsknobbel)
Corpus Lichaam
Crista Kam, rand, richel
Digitus Vinger / teen
Eminentia Verhevenheid
Epicondylus Uitsteeksel op een condylus
Facies Vlak of zijde
Fissura Spleet
Foramen Opening, gat
Fossa lig. ligg. Holte, kuil
Incisura Insnijding
Insertion Aanhechting
Ligamentum Band
(mv: ligamenta) m. mm. Banden
Labium n. nn. Lijn of lijst
Manus Hand
Margo os pedis Rand
Musculus Spier
(mv: musculi) Spieren
Nervus Zenuw
(mv: nervi) Zenuwen
Origo Oorsprong
Ossis Bot
Pes Voet
Processus Uitsteeksel
Spina v. vv. Puntvormig uitsteeksel, doorn
Sulcus Groeve
Tendo Pees
Trochanter Ruwe verhevenheid
Trochlea Katrol
Tuberculum Knobbeltje
Tuberositas Ruwe verhevenheid
Vena Ader
(mv: venae) Aders/aderen
Nederlands Grieks Latijns
Hoofd Cephal- Caput-
, Hersenen Encephal- Cerebr-
Boven Hyper- Super-
Vinger Datcyl- Digit-
Neus Rhin- Nas-
Hals Collum
Nek cervix
Romp Truncus
Arm Membrum superius (bovenste
extreimiteit)
Been Membrun inferius (onderste
extremiteit)
Schoudergordel bestaat uit 2 botstukken:
• De clavicula (sleutelbeen)
• De scapula (het schouderblad)
Ook bestaat de schoudergordel uit spieren die de romp met de schoudergordel en de bovenarm
verbinden
• M. pectoralis major (de grote borstspier): de spier die vanaf de romp naar de bovenarm loopt
• M. latissimus dorsi (de breedste rugspier): de spier die vanaf de romp naar de bovenarm loopt
Arm:
• Humerus (het opperarmbeen): skelet van de bovenarm
• Ulna (de ellepijp) en de radius (het spaakbeen): skelet van de onderarm
Hand:
• 8 ossa carpalia/ossa carpi (handwortelbeentjes)
• 5 ossa metacarpalia/ossa metacarpi (middenhandsbeentjes)
• Phalanges (vingerkootjes)
Bekkengordel: opgebouwd uit het rechter en linker os coxae (heupbeenderen) en is een onderdeel van
de romp
• Elke os coxae heeft een gewrichtskom (acetabulum) die samen met het dijbeen het
heupgewricht vormt (rond dit gewricht bevinden zich de dorsale en de ventrale heupspieren
die vanaf de wervelkolom en de ossa xocae naar het bovenbeen lopen)
Dorsale heupspieren:
• M. gluteus maximus (de grote bilspier)
Been:
• Femur (het dijbeen): skelet van het bovenbeen
• Tibia (het scheenbeen) en fibula (het kuitbeen): skelet van het onderbeen
Knie:
• Patella (knieschijf)
Voet:
, • 7 ossa tarsalia/ossa tarsi (voetwortelbeenderen)
• 5 ossa metatarsalia/ossa metatarsi (middenvoetsbeenderen)
• Phalanges (van de tenen)
Hoofdvlakken lichaam:
• Frontaal vlak: voorste en acherste gedeelte
• Saggitaal vlak: linker- en rechtergedeelte
• Mediosagittale/mediane vlak: het sagittale vlak door de middellijn of de mediaanlijn van het
lichaam
• Transversaal vlak/transversale doorsnede
(dwarsdoorsnede): bovenste en onderste gedeelte
Mediaal en lateraal: of een structuur zich meer aan de
zijde van het mediane vlak bevindt (mediaal) of juist ver
verwijderd van is (lateraal)
• Intermediar: als iets tussen mediaal en lateraal
inligt
Anterior/ventraal: structuren die aan de voorzijde zitten
Posterior/dorsaal: structuren die aan de achterzijde zitten
Superior/craniaal: iets in de richting van de schedel (het cranium)
Inferior/caudaal: iets in de richting van de staart (de cauda)
Internus en externus: termen die aangeven of iets meer naar
binnen of meer naar buiten is gelegen
Superficialis en profundus: duiden een oppervlakkige of een
diepe ligging aan
Proximaal en distaal: termen die worden gebruikt bij de
beschrijving van het spijsverteringsstelsel en het
ademhalingsstelsel. Deze termen worden gebruikt om aan te
geven of een orgaan of een deel van een orgaan dichter bij de
mondholte of de neusholte ligt of verder hiervan af
• Proximaal en distaal in de arm en het been: of een
structuur of orgaan dichterbij dan wel verder van de
romp ligt
• Mediaal en lateraal in de onderarm en hand:
• Vervangen door ulnair (of iets aan de zijde van de ulna
respectievelijk de pink) en radiaal (aan de zijde van de
radius respectievelijk de duim ligt)
Mediaal en lateraal in het been en de voet:
• Vervangen door tibiaal (aan de zijde van de tibia
respectievelijk de grote teen) en fabulair (aan de zijde
van de fibula respectievelijk de kleine teen)
, • Prefix:
• Pericard: er omheen (zakje om hart)
• Prenataal: voor de geboorte
• Postnataal: na de geboorte
• Univorme kleding: 1
• Bilateraal overleg: 2
Suffix:
• Cardioloog: medische specialist in hart aandoeningen
• Carditis: ontsteking (van het hart)
• Osteoma: tumor van bot (os)
Prefix+ stam+ suffix:
• Ren (stam): nier
• Card (stam): hart
• Adren: bijnier
• Adrenaline: een hormoon uitgescheiden door de bijnier
• Pericarditis: ontsteking (van hartzakje)
Afkortingen:
• AcromioClaviculair gewicht: AC-gewricht
• a.: artery
• art.: articulatio (gewricht)
acronymen: een woord gevormd door de eerste (of sleutel) letters van andere woorden en uitgesproken
alsof het een woord is
• AIDS: Acquired Immune Deficiency Syndrome
• SARS: Severe Acute Respiratory Syndrome
Eponymen: een term met een eigennaam erin, deze termen verdwijnen langzaam in de anatomische
terminologie
• Ziekte van Parkinson
• Gewricht van Lisfranc
• Morbus Bechterew
Structuur: Afkorting: Nederlandse naam:
Enkelv. Meerv.
▪ Os (os) (ossa) Bot
▪ Musculus m. mm. Spier
▪ Arteria a. aa. Slagader
▪ Vena v. vv. Ader
▪ Nervus n. nn. Zenuw
▪ Ligamentum lig. ligg. Gewrichtsband
▪ Articulatio art. artt. Gewricht