Ontwikkelingspsychologie samenvatting Ashley de Vries SW1C-D2
Jaar:2020
HST 1
Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de ontwikkeling van de mens op sociaal, emotioneel en
cognitief gebied, waarbij er vooral wordt gekeken naar de ontwikkeling van kinderen, omdat de
ontwikkeling en groei bij hen het meest in het oog springt.
Ontwikkeling vindt plaats door biologische factoren (bijvoorbeeld rijping en groei), psychologische factoren
(bijvoorbeeld aanleg en persoonlijkheid), in interactie met de omgeving.
Kennis over ontwikkelingspsychologie is handig omdat je dan meer inzicht krijgt in hoe bepaalde
ontwikkelingen invloed kunnen hebben op iemands persoonlijkheid. Kennis en invloed kunnen zorgen voor
begrip en acceptatie van jezelf en van de ander.
• Levenslooppsychologie = ontwikkelingspsychologie van volwassenen.
• Normale ontwikkeling = De ontwikkeling die bij de meeste kinderen ongeveer op dezelfde manier en tijd
verloopt.
• Normale variatie = anders verlopende ontwikkelingen die geen probleem vormen
• Afwijkende ontwikkeling = ontwikkeling wat opvallend anders verloopt of belemmeringen oplevert. Er zou
dan sprake kunnen zijn van een specifiek probleem of een ontwikkelingsstoornis.
• Overdiagnotisering = wanneer je intensief met iets bezig houdt (bijvoorbeeld ontwikkelingsstoornissen)
dan kan je soms meer signalen menen te zien terwijl dat niet zo is.
• Soorten specialisten = Kinderarts, logopedist, fysiotherapeut, gz-psycholoog, klinisch psycholoog,
orthopedagoog, jeugdpsychiater.
• Temperament en hechting worden ook wel de bouwstenen van persoonlijkheid genoemd
• Normatieve leeftijdsgebonden ontwikkeling = leren lopen en praten
• failure to thrive = Wanneer kinderen een achterstand oplopen door mishandeling
• Straffen en belonen van kinderen gebeurt enorm vaak. Wat noemen De Bil en De Bil als de meest
voorkomende manier van straffen = verbaal
• Positieve bekrachtiging hoort bij = sociaal leren
• Het lateralisatieproces is ongeveer voltooid = rond het 8ste tot 10de jaar
, Ontwikkelingspsychologie samenvatting Ashley de Vries SW1C-D2
Jaar:2020
HST 2
• Primaire verzorgen = ouders / opvoeders
• De 1e ontwikkelingsdoelen van een baby zijn:
o Wennen aan de wereld om hen heen
o Het verwerven van basisvertrouwen
Deze doelen moeten door de baby en ouders/verzorgers bereikt zien te worden
• Een goede, warme hechtingsrelatie is van groot belang. Voor een sterke basis voor het bouwen aan relaties
met anderen, voor zelfvertrouwen en voor het gevoel van eigenwaarde, maar ook voor het vermogen om
met stress en emoties om te gaan.
• Goede hechtingsrelatie geven een sterke basis voor: het bouwen aan relaties met anderen, het
zelfvertrouwen, het gevoel van eigenwaarde
• Er bestaat een gevoelige periode voor hechting en ieder kind heeft een predispositie voor hechting.
• Een veilig basis = Het 1e wat van belang is voor een pasgeboren baby. Niet alleen opvoeding is van
levensbelang maar ook dat hij zich veilig en geborgen kan voelen in de wereld om zich heen. De hele
verdere ontwikkeling tot volwassene steunt op de kwaliteit van de hechtingsrelaties en op de stevigheid van
de veilige basis. Een voorbeeld voor veilig basis gedrag: een kind dat in een nieuwe situatie eerst dichtbij
moeder blijft en na een tijdje pas op onderzoek uit gaat.
• Belangrijkste voorwaarde voor het ontwikkelen van een veilige basis = ouders die adequaat kunnen reaeren
op de behoeften van hun kind.
• Basis vertrouwen = Door positieve ervaring met ouders, ouders zijn beschikbaar als het kind ze nodig heeft ,
krijgt mee dat het kind het waard is om met aandacht en zorg te worden omringd.
• Basisvertrouwen versus basiswantrouwen = Als ouders en kind erin slagen deze ontwikkeling taak goed te
volbrengen, is het resultaat een veilig basisgevoel, een basisvertrouwen in mensen en in de wereld.
Wanneer deze periode minder goed verloopt, kan een kind juist een gevoel van onveiligheid, onrust en
wantrouwen meekrijgen.
Een baby is al vanaf het begin erg gericht op mensen ‘sociale prikkels’. In het 1e jaar van de baby ‘gevoelige
periode’ is het belangrijk deze aanleg te ontwikkelen door de baby zich te laten hechten. Door de
ontwikkeling van de zintuigen en door de motorische ontwikkeling is een baby steeds beter in staat tot
sociaal contact. Tijdens de leeftijd van 7 tot 10 maanden is er sprake van eenkennigheid en angst voor
vreemden, scheidingsangst is tijdens deze leeftijd dan ook normaal.
Een hechtingsrelatie met de baby kan worden bereikt door een sensitieve manier van reageren en
verzorgen. Hoe goed ouders in staat zijn hun interne schema’s over hun kind aan te passen aan de
werkelijkheid, bepaalt voor en belangrijk deel hoe goed de opbouw van de hechtingsrelatie verloopt.
Hierbij spelen ook de stabiliteit en veerkracht van het gezin een rol. De behoefte aan troost en warmte zijn
de belangrijkste in een hechtingsrelatie .
, Ontwikkelingspsychologie samenvatting Ashley de Vries SW1C-D2
Jaar:2020
Hechtingsgedrag bij een baby aan het einde van het eerste levensjaar is te herkennen aan het volgende: bij
separatie van de ouder ontstaat er een reactie van angst of onrust en bij terugkomst van de ouder zijn er
reacties van blijdschap en herkenning.
Er is sprake van een basisvertrouwen wanneer de representatie van gehechtheid (innerlijk schema) van een
kind positief is. des te ouder het kind wordt, des te meer dit basisvertrouwen zich internaliseert. Vanaf een
jaar of 3 is een kind dan ook in staat de tijdelijke afwezigheid van een ouder te accepteren.
• Erik Erikson = Psycholoog. Heeft in zijn ontwikkelingstheorie de ontwikkelingstaak van basisvertrouwen
versus basiswantrouwen.
• Deze uitspraak over de ontwikkelingstheorie van Erikson is NIET waar: de stadia verlopen onafhankelijk van
elkaar.
• Hechting:
Voorhechting fase – geboorte tot 6 weken
6 weken: eerste glimlach (nog niet specifiek)
5 à 6 maanden: reageert specifiek op verzorger/ouder
7 à 10 maanden: eenkennigheid en angst voor vreemden. Voorbeeld Scheidingsangst
• Predispositie = De aanleg die baby's al voor de geboorte hebben bijvoorbeeld het gericht zijn op sociale
prikkels. De predispositie kan de baby verder ontwikkelen in wisselwerking met de omgeving.
• Baby’s van 9 maanden kunnen al onderscheid maken tussen hun moedertaal en een andere taal. Dit word
verklaard doordat baby’s hebben een predispositie voor het leren van hun eigen taal en baby’s hebben al
veel van hun eigen taal geleerd in de prenatale periode
• Gevoelige periode = Een periode waarin een kind extra gevoelig is voor bepaalde gedragingen. Bijvoorbeeld
bij het opbouwen van contacten. Bij hechting is die gevoelige periode het eerste levensjaar.
• Wisselwerking baby's en ouders = Baby's zijn al snel in staat om allerlei signalen af te geven aan hun ouders
of verzorgers over wat ze nodig hebben. Dit ontstaat daarom ook vrijwel onmiddellijk na de geboorte.
• Hechting = een duurzame emotionele binding tussen het kind en zijn verzorgers, met speciale emotionele
kwaliteiten.
• Hoe ontwikkelt een hechtingsrelatie zich? = Doordat de baby en verzorgers een band op bouwen.
• Belangrijkste manier om een hechtingsrelatie bevorderen tussen kind en ouders is dat je ouders stimuleert
door sensitief en responsief te reageren op hun kind.
re
• Sensitief = Een opvoeder is gevoelig voor de signalen die een baby afgeeft, en hier adequaat op reageert. Dit
geldt voor het voeden van de pasgeborene, maar vooral ook voor het geven van geruststelling en warmte.
• Verwachtingen van ouders = Voor de geboorte hebben ouders al allemaal ideeën en verwachtingen over
hoe het zal zijn om een kind te hebben en hiermee om te gaan. Ze hebben een idee van de relatie met hun
kind.
, Ontwikkelingspsychologie samenvatting Ashley de Vries SW1C-D2
Jaar:2020
• Intern schema = Schema waar alle kennis en ervaringen worden verwerkt, de interne representatie van
verwachtingen en ideeën.
• Individuele verschillen = Bijvoorbeeld dat een baby die prematuur ter wereld komt en in een couveuse ligt is
heel anders dan de ervaringen van een kind dat meteen na de geboorte dicht bij zijn ouders is.
• Temperament = zijn er al van jongs of aan duidelijke verschillen in prikkelbaarheid te zien tussen baby's.
Karaktereigenschap die bepaalt hoe je op de dingen reageert.
• Thomas en Chess = Eind jaren 60. maken onderscheid tussen gemakkelijke baby's, moeilijke baby's en
tussengroep -> dit zijn baby's die ze aanduidden als slow tot warm up (langzame starters).
• Ontwikkelingsstoornis = Bij baby's die een ontwikkelingsstoornis hebben of met een handicap ter wereld
komen, verlopen de eerste ervaringen en contacten anders dan bij de meeste ander kinderen. Dit vraag
meer sensitiviteit en extra aanpassingen van de ouders.
• Harlow = Heeft onderzoek gedaan voor de hechting van een baby reus aapje surrogaatmoeders. Dit
onderzoek toonde aan dat de behoefte aan troost en warmte de allerbelangrijkste is in een
hechtingsrelatie.
• Eenkennig = Kind wil alleen bij jou zijn en reageert dan angstig naar vreemden.
• Separatieangst = Is normaal bij kinderen van ongeveer 7 tot 10 maanden. Ze zijn bang om gescheiden te
worden van een belangrijk persoon of een veilige omgeving.
• Representatie van gehechtheid = Kind neemt ervaringen op. Dus als het kind bijvoorbeeld heeft ervaren
dat 'als ik huil word ik opgepakt en getroost', dan bouwt het kind dus verwachtingen op dat het een
volgende keer ook weer snel en adequaat zal worden getroost in een dergelijke situatie.
• Veilige basisgedrag = Gedrag waardoor je kunt zien dat een kind een veilige basis heeft ontwikkeld.
Bijvoorbeeld dat je kunt observeren dat baby's met hun ouders in de buurt meer vertrouwen hebben om
de wereld te verkennen dan zonder hun ouders.
• Internaliseren = Kinderen hebben zoveel vertrouwen opgebouwd dat ze ook zonder hun ouders
ondernemend en onderzoekend gedrag laten zien. Het kind heeft dan een goede representatie van
gehechtheid opgebouwd.
• Individuatie = periode waarin het kind zichzelf ontdekt als individu met een eigen wil.
• Transitional objects = Kinderen hebben zich gehecht aan bepaalde knuffels, poppetjes of doekjes om de
tijdelijke afwezigheid van de ouder of andere vormen van onrust te overbruggen.
• Bowlby's attachment theory = Inzicht in het belang van hechting en de verschillen in kwaliteit van de
hechtingsrelatie en de mogelijke gevolgen daarvan.