Samenvatting strafrecht HS 1,2,3,5,7,9
Toets termen
1.1 De kandidaat motiveert of er sprake is van materieel strafrecht of formeel strafrecht (T). Par:
1.4
Materieel strafrecht: beschrijft het strafbaar gedrag en de straffen en maatregelen die kunnen
worden opgelegd. Wetboek van Strafrecht. Vb.: misdrijven en overtredingen. Inhoud wat
strafbaar is.
Formeel strafrecht: beschrijft de bevoegdheden van politie en justitie, de rechten van de
verdachte, het verloop van een terechtzitting en de rechtsmiddelen (hoger beroep en cassatie).
Wetboek van strafvordering. Hoe? Vorm? Procedure?
1.2 De kandidaat beschrijft de belangrijkste rechtsbronnen van het strafrecht en het
strafprocesrecht, zoals Sr, Sv, bijzondere strafwetten, amvb, verordeningen, verdragen en
jurisprudentie (K). Par: 1.5
Uit de wet:
1 Wetboek van Strafrecht: bestaat uit 3 boeken: boek 1: algemene bepalingen: boek 2
misdrijven: boek 3 overtredingen
2 Wetboek van Strafvordering: rechten van de verdachte, positie van de raadsman,
bevoegdheden van politie en justitie om strafbare feiten op te sporen, en de gang van zaken
tijdens de rechtszitting.
3 Bijzondere wetten: vb.: Opiumwet of Wet Wapens en munitie
4 Algemene maatregel van bestuur: gemaakt door de minister, geldt voor iedereen
5 Verordeningen: niet door minister gemaakt, zijn regels die de gemeente maakt of provincie dat
is een algemene plaats verordening. Gelden voor een bepaalde groep mensen.
6 Verdragen (internationaal)
7 Jurisprudentie: vooral de uitspraken van de Hoge Raad zijn hierbij van belang.
1.3 De kandidaat kan de doelen van strafrecht beschrijven, zoals vergelding, preventie en
resocialisatie (K). Par 9.2
Vergelding: de dader heeft kwaad aangericht en daarom moet hij worden gestraft.
Voorkomen van eigenrichting: het voorkomen dat slachtoffers van misdrijven het recht in eigen
hand nemen door wraak te nemen op het slachtoffer.
Preventie: het voorkomen dat er opnieuw een strafbaar feit wordt gepleegd. Ze worden
afgeschrikt door de opgelegde straf.
Generale preventie: het strafdoel er vooral op is gericht om de samenleving in het algemeen
ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.
Speciale preventie: het strafdoel erop os gericht om te voorkomen dat deze dader opnieuw een
strafbaar feit pleegt.
Resocialisatie: dat de straf de terugkeer van de dader in de samenleving mogelijk maakt. Nadat
hij ‘boete’ heeft gedaan voor zijn daad. Zoals: omgaan met agressie.
, 1.4 De kandidaat bepaalt voor een gegeven deel van de strafbepaling welk onderdeel dit is
(delictsomschrijving, kwalificatie en sanctie) (B). Par: 3.2
Definitie strafbepaling: een wetsartikel waarin gedrag strafbaar wordt gesteld
- Een strafbepaling bestaat uit drie onderdelen:
1. Delictsomschrijving: is de beschrijving van het verboden gedrag. Dit is het begin van de
strafbepaling. Vb: hij die enig goed…. Toe te eigenen’. Een delictsomschrijving kun je weer
uitsplitsen in bestanddelen. Dit zijn de onderdelen van de delictsomschrijving waaraan moet
worden voldaan wil iemand gestraft worden.
2. De kwalificatie: juridische naam van het strafbaar gedrag. Vb: diefstal. In sommige
strafbepalingen ontbreekt de kwalificatie.
3. Sanctienorm: dit is de maximumstraf die de rechter voor het verboden gedrag mag opleggen.
Hiermee eindigt de strafbepaling.
1.5 De kandidaat kan de kenmerken van een misdrijf en een overtreding beschrijven, zoals
bevoegdheid van de rechter, poging, medeplichtigheid, voorbereiding, straf,
wederrechtelijkheid, schuld, opzet en strafblad (K). Par: 2.3 en 2.4
Misdrijf Overtreding
Straf Gevangenisstraf Hechtenis
Poging tot Strafbaar Niet strafbaar
Medeplichtigheid aan Strafbaar Niet strafbaar
Behandeld door Strafkamer rechtbank kantonrechter
1.8 De kandidaat beschrijft de reikwijdte van het strafrecht. (Strafrechtelijk legaliteitsbeginsel,
territorialiteitsbeginsel, universaliteitsbeginsel en personaliteitsbeginsel) (K)Par: 1.3 en 2.5.
Bij 2.5 Reikwijdte (het bereik, voor wie geldt het wetboek van strafrecht) van het Wetboek van
Strafrecht (art 2 tot en met 5 Sr)
Waar en voor wie geldt het Wetboek van Strafrecht?
Territorialiteitsbeginsel (art 2 Sr): hoofdregel is dat onze Nederlandse strafwet van toepassing is
op het Nederlandse grondgebied. Dus iedereen die op Nederlandse bodem een strafbaar feit
pleegt. Vb: Een Duitser die in Waardenburg geld verduistert is strafbaar op basis van dit beginsel.
Vlagbeginsel: uitbreiding van grondgebied (art 3 Sr): de Nederlandse strafwet is ook van
toepassing op iedereen die zich aan boord van een Nederlands schip of vliegtuig bevindt. Vb:
Dzeko (voetballer van Bosnië) die te veel biertjes heeft gedronken in het vliegtuig van de KLM
(Nederlandse maatschappij) na de overwinning op Griekenland tijdens de WK-kwalificatie kan
dus veroordeeld worden voor openbare dronkenschap.
Universaliteitbeginsel (art 4 Sr): in sommige gevallen is het Nederlandse strafrecht van
toepassing, ook al is het feit buiten Nederlands gepleegd door niet-Nederlanders. Vb: misdrijven
waarbij internationale belangen en internationale veiligheid op het spel staan: vliegtuigkaping,
(dreigend) terrorisme.