Inhoudsopgave
STUDIETAAK 1, EVIDENCE-BASED ONDERWIJS:...............................................................................................3
KENNIS OVER LEERSTRATEGIEËN TOEPASSEN IN DE ONDERWIJSPRAKTIJK..............................................................................3
KRITISCH REFLECTEREN OVER HOE KENNIS UIT ONDERZOEK ONDERZOCHT EN GEÏMPLEMENTEERD KAN WORDEN IN DE
ONDERWIJSPRAKTIJK...................................................................................................................................................3
STUDIETAAK 2, LEERTHEORIEËN, LEREN EN KENNISOPVATTINGEN:................................................................4
DE BELANGRIJKSTE FILOSOFISCHE KENNISOPVATTINGEN BESCHRIJVEN EN VAN ELKAAR ONDERSCHEIDEN....................................4
EEN BESCHRIJVING GEVEN VAN UW EIGEN OPVATTINGEN OVER WAT KENNIS IS EN HOE KENNIS TOT STAND KOMT......................4
LEREN DEFINIËREN EN VOORBEELDEN BEDENKEN VAN REEDS GELEERDE EN NOG ONBEKENDE FENOMENEN................................4
HET ONDERSCHEID BESCHRIJVEN TUSSEN HET EMPIRISME EN HET RATIONALISME EN DE BELANGRIJKSTE UITGANGSPUNTEN VAN
BEIDE STROMINGEN...................................................................................................................................................4
HET WERK VAN WUNDT, EBBINGHAUS BESCHRIJVEN, EN WEERGEVEN HOE DE STRUCTURALISTEN EN FUNCTIONALISTEN ERAAN
BIJGEDRAGEN HEBBEN DAT PSYCHOLOGIE DAADWERKELIJK EEN WETENSCHAP IS GEWORDEN...................................................4
DE VOORNAAMSTE KENMERKEN WEERGEVEN VAN VERSCHILLENDE ONDERZOEK PARADIGMA’S................................................5
EEN DISCUSSIE AANGAAN OVER DE CENTRALE KENMERKEN VAN VERSCHILLENDE METHODEN OM LEREN TE ONDERZOEKEN...........5
NAGAAN WELKE BEWERINGEN IN MEERDERE LEERTHEORIEËN VOORKOMEN.........................................................................6
UITLEGGEN HOE LEERTHEORIEËN EN DE ONDERWIJSPRAKTIJK ELKAAR AANVULLEN EN VERFIJNEN.............................................6
DE VERSCHILLEN VERKLAREN TUSSEN GEDRAGSGERICHTE EN COGNITIEVE THEORIEËN IN RELATIE TOT HET BESTUDEREN VAN LEREN.
..............................................................................................................................................................................6
STUDIETAAK 3, BEHAVIORISME:..................................................................................................................... 8
UITLEGGEN HOE IN HET CONNECTIONISME HET AANLEREN VAN GEDRAG WORDT OPGEVAT.....................................................8
BESCHRIJVEN WAT DUURZAME BIJDRAGEN ZIJN VAN DE ONDERWIJSPSYCHOLOOG THORNDIKE AAN DE ONTWIKKELING VAN EEN
ONDERWIJSTHEORIE...................................................................................................................................................8
UITLEGGEN HOE RESPONSEN WORDEN GECONDITIONEERD EN GEGENERALISEERD VOLGENS KLASSIEKE CONDITIONERING.............9
AAN DE HAND VAN EEN VOORBEELD HET PROCES BESCHRIJVEN WAARIN EEN NEUTRALE GEBEURTENIS OF OMGEVING GEKOPPELD
WORDT AAN EEN EMOTIONELE REACTIE.........................................................................................................................9
UITLEGGEN, AAN DE HAND VAN CONTIGUE CONDITIONERINGSPRINCIPES , HOE BEWEGINGEN WORDEN GECOMBINEERD TOT EEN
OPTREDEN................................................................................................................................................................9
SKINNER’S DRIE COMPONENTEN-CONTINGENTIE MODEL VAN OPERANT CONDITIONEREN BESCHRIJVEN.....................................9
DE VOLGENDE KERNCONCEPTEN VAN OPERANTE CONDITIONERING BESCHRIJVEN EN VERDUIDELIJKEN MET CONCRETE
VOORBEELDEN: REINFORCEMENT (BEKRACHTIGING); POSITIVE REINFORCEMENT (POSITIEVE BEKRACHTIGING); NEGATIEVE
REINFORCEMENT (NEGATIEVE BEKRACHTIGING); EXTINCTION (UITDOVING); PUNISHMENT (STRAF); GENERALISATION
(GENERALISATIE); DISCRIMINATION (DISCRIMINATIE); SHAPING (SHAPING); EN HET PREMACK PRINCIPLE (PREMACK PRINCIPE).. .10
UITEENZETTEN WELKE SCHEMA’S INGEZET KUNNEN WORDEN OM GEDRAG TE CONDITIONEREN, OF REEDS GECONDITIONEERD
GEDRAG TE BESTENDIGEN, EN DAARBIJ AANGEVEN WELKE SCHEMA’S IN WELKE SITUATIES HET MEEST GESCHIKT ZIJN................11
HET BEHAVIORISTISCHE MODEL VAN ZELFREGULATIE BONDIG BESCHRIJVEN........................................................................11
BESCHRIJVEN HOE BEHAVIORISTISCHE OPERANTE ONDERWIJSPRINCIPES ZOALS GEDRAGSDOELEN, LEERTIJD EN MASTERY LEARNING
TOEGEPAST WORDEN IN DE ONDERWIJSPRAKTIJK...........................................................................................................11
NAGAAN OF HET BEHAVIORISME IN NEDERLAND NET ZO INVLOEDRIJK IS GEWEEST ALS IN DE VERENIGDE STATEN. ..................12
STUDIETAAK 4, INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIE:...................................................................................13
DE BELANGRIJKSTE COMPONENTEN VAN INFORMATIEVERWERKING BESCHRIJVEN: AANDACHT, PERCEPTIE, SENSORISCH GEHEUGEN,
KORTE-TERMIJN GEHEUGEN (WERKGEHEUGEN) EN HET LANGE-TERMIJN GEHEUGEN EN DE VERSCHILLENDE THEORIEËN DIE
HIERMEE VERBONDEN ZIJN........................................................................................................................................13
DE BELANGRIJKSTE MODELLEN BESCHRIJVEN VAN HOE INFORMATIE WORDT OPGESLAGEN IN HET LANGE-TERMIJN GEHEUGEN....14
DE FACTOREN KUNNEN BENOEMEN EN THEORIEËN KUNNEN BESCHRIJVEN DIE VAN INVLOED ZIJN OP ENCODING, RETRIEVAL EN HET
VERGEETPROCES......................................................................................................................................................15
BESCHRIJVEN HOE INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIEËN IN INSTRUCTIE KUNNEN WORDEN TOEGEPAST (I.E., ADVANCE
ORGANIZERS, THEORIE VAN GAGNÉ, COGNITIVE LOAD THEORIE)......................................................................................16
STUDIETAAK 5, CONSTRUCTIVISME:............................................................................................................. 19
, DE BELANGRIJKSTE AANNAMES VAN HET CONSTRUCTIVISME BENOEMEN EN TOELICHTEN, EN DE VERSCHILLENDE TYPEN VAN HET
CONSTRUCTIVISME BESCHRIJVEN.................................................................................................................................19
DE FUNCTIE TOELICHTEN VAN PRIVATE SPEECH (ZELFSPRAAK) VOOR LEREN EN ZELFREGULATIE..............................................19
ZOWEL DE KERNKENMERKEN VAN EEN CONSTRUCTIVISTISCHE LEEROMGEVING SYSTEMATISCH WEERGEVEN EN BESCHRIJVEN ALS DE
HOOFDCOMPONENTEN VAN DE STUDENTGERICHTE PRINCIPES VAN APA...........................................................................20
TOEPASSINGEN VAN CONSTRUCTIVISME IN HET ONDERWIJS, ZOALS ONTDEKKEND LEREN,.....................................................21
ONDERWIJS VAN ONDERZOEK, HET LEREN VAN PEERS, DISCUSSIES EN DEBATTEN BESCHRIJVEN EN..........................................21
HUN CONSTRUCTIVISTISCHE COMPONENTEN BENOEMEN.................................................................................................21
UITEEN ZETTEN HOE DOCENTEN HUN REFLECTIEVE VAARDIGHEDEN KUNNEN OPTIMALISEREN EN DAARDOOR HET PRESTEREN VAN
HUN STUDENTEN KUNNEN BEVORDEREN......................................................................................................................22
STUDIETAAK 6, THEORETICI:......................................................................................................................... 23
DE ONTWIKKELINGSTHEORIE VAN PIAGET, DE KRITIEK OP DE THEORIE EN HAAR TOEPASSINGEN IN HET ONDERWIJS BESCHRIJVEN.
............................................................................................................................................................................23
DE ONTWIKKELINGSTHEORIE VAN VYGOTSKY, DE KRITIEK OP DE THEORIE EN HAAR TOEPASSINGEN IN HET ONDERWIJS
BESCHRIJVEN...........................................................................................................................................................24
DE ONTWIKKELINGSTHEORIE VAN BRUNER BESCHRIJVEN EN HAAR TOEPASSING IN HET ONDERWIJS (SPIRAL CURRICULUM).........25
UITEENZETTEN WELKE BELANGRIJKE VERANDERINGEN ER PLAATSVINDEN IN HET COGNITIEVE INFORMATIEVERWERKINGSPROCES
VAN KINDEREN GEDURENDE HUN ONTWIKKELING..........................................................................................................25
UITLEGGEN WAT “ONDERWIJS, DAT OP DE JUISTE WIJZE IS AFGESTEMD OP DE ONTWIKKELING VAN KINDEREN” INHOUDT..........26
VERKLAREN WAAROM TRANSITIES VAN HET ENE SCHOOLTYPE NAAR HET ANDERE SCHOOLTYPE INVLOED HEBBEN OP DE
ONTWIKKELING EN LEREN..........................................................................................................................................26
BESCHRIJVEN WELKE KENNIS U HEBT OPGEDAAN OVER DE RELATIES TUSSEN SOCIAALECONOMISCHE STATUS (SES), DE
THUISOMGEVING, BETROKKENHEID VAN DE OUDERS, EN DE INVLOED VAN MEDIA OP DE ONTWIKKELING EN HET LEREN VAN
MENSEN GEDURENDE HUN LEVENSLOOP......................................................................................................................27
STUDIETAAK 7, MOTIVATIE:......................................................................................................................... 29
BEKNOPT WEERGEVEN WELKE MOTIVATIETHEORIEËN IN DE LOOP DER TIJD ONTWIKKELD ZIJN...............................................29
DE HISTORISCHE BASIS VAN PRESTATIEMOTIVATIE (ACHIEVEMENT MOTIVATION) EN ACTUELE PERSPECTIEVEN HIEROP BESCHRIJVEN.
............................................................................................................................................................................30
WEINERS ATTRIBUTIETHEORIE BESCHRIJVEN EN DE IMPLICATIES HIERVAN VOOR PRESTATIESITUATIES BESCHRIJVEN....................32
UITLEGGEN HOE ELEMENTEN ZOALS DOELEN EN VERWACHTINGEN UIT SOCIAL COGNITIVE THEORY MOTIVATIE KUNNEN
BEÏNVLOEDEN.........................................................................................................................................................33
ONDERSCHEID MAKEN TUSSEN LEERDOELEN EN PRESTATIEDOELEN EN UITLEGGEN OP WELKE MANIER ZIJ DE MOTIVATIE
BEÏNVLOEDEN.........................................................................................................................................................33
DE EFFECTEN BESCHRIJVEN OP LEREN EN GEDRAG VAN HOE MENSEN AANKIJKEN TEGEN INTELLIGENTIE/BEKWAAMHEID (PERCEIVED
ABILITY) EN DE MATE VAN CONTROLE OVER HUN PRESTATIES (PERCEIVED CONTROL)..........................................................34
ZELFCONCEPT DEFINIËREN EN DE BELANGRIJKSTE FACTOREN BENOEMEN DIE DE ONTWIKKELING ERVAN BEÏNVLOEDEN...............35
INTRINSIEKE MOTIVATIE ONDERSCHEIDEN VAN EXTRINSIEKE MOTIVATIE EN VERDUIDELIJKEN WANNEER BELONINGEN DE
INTRINSIEKE MOTIVATIE BEVORDEREN EN WANNEER ZE DE INTRINSIEKE MOTIVATIE JUIST ONDERMIJNEN.................................35
BESCHRIJVEN OP WELKE MANIER DE INZICHTEN UIT ONDERZOEK NAAR PRESTATIEMOTIVATIES, ATTRIBUTIES, EN DOELORIËNTATIES
TOEGEPAST KUNNEN WORDEN IN HET ONDERWIJS OM DE MOTIVATIE VAN LERENDEN TE BEVORDEREN...................................36
DE INVLOED BESCHRIJVEN VAN AMERIKAANSE ASSESSMENTPRAKTIJKEN OP MOTIVATIE EN ALTERNATIEVE WERKWIJZEN IN DE KLAS
TE BESCHRIJVEN DIE MOTIVATIE KUNNEN STIMULEREN (TARGET) (ZIE NOTITIE CONSTRUCTIVISME EN MOTIVATIE)..................36
,Studietaak 1, evidence-based onderwijs:
Aangeven welke leerstrategieën effectief zijn en welke minder
effectief zijn en waarom.
Wel effectief zijn:
- Self testing. Ook wel retrieval practice genoemd. Jezelf toetsen buiten de les
om: relevante informatie wordt opgeroepen en zoektocht naar lange
termijngeheugen wordt geactiveerd.
- Distributed practice/spacing. Leer momenten spreiden: informatie kan
verwerkt worden en kennis moet opnieuw worden opgehaald.
- Elaborative interrogation. Beantwoorden van verklarende vragen, nuttig voor
feitjes. Afvragen waarom: dit koppelt voorkennis aan nieuwe kennis en je
neemt de stof niet zomaar aan.
- Self explanation. Jezelf het leerproces uitleggen: ook dit koppelt voorkennis
aan oude kennis. Jouw verwoording is immers gebaseerd op dat wat je al
weet.
- Interleaved practice. Binnen een onderwerp begrippen husselen: leerlingen
leren verschillen te zien.
Minder effectief zijn:
- Rereading. Herlezen: dit vergroot het begrip over een tekst niet, tweede keer
is vaak het meest effectief en daarna niet meer nuttig.
- Keyword mnemonic. Ezelsbruggetjes maar deze zijn lastig te onthouden op de
lange termijn.
- Imagery use for text learning. Mentaal plaatje maken van een tekst maar tekst
moet te visualiseren zijn.
- Highlighting. Markeren, teveel markeren leidt tot verlies van overzicht en je
denkt zelf minder na waarmee je verbanden niet ziet.
- Summarization. Samenvatten vraagt veel training en hiermee tijd voordat het
effectief kan zijn.
Kennis over leerstrategieën toepassen in de onderwijspraktijk.
- Flashcards gebruiken, vragen in het werkboek beantwoorden, zelf vragen voor
een toets maken (selftesting).
- Planning maken en voordat je aan een nieuw onderwerp begint samenvatting
van het vorige onderwerp doorlezen (distributed practice).
- Interview met waarom vragen als: waarom is het zo dat… waarom werkt het
(elaborative interrogation)?
Kritisch reflecteren over hoe kennis uit onderzoek onderzocht en
geïmplementeerd kan worden in de onderwijspraktijk.
Zie vragen hierboven. Hoe kun je theorieën toepassen en waarom zou je dit doen?
Deze vraag wordt zo niet op de toets gesteld.
, Studietaak 2, leertheorieën, leren en
kennisopvattingen:
De belangrijkste filosofische kennisopvattingen beschrijven en van
elkaar onderscheiden.
Zie rationalisme en empirisme.
Een beschrijving geven van uw eigen opvattingen over wat kennis is
en hoe kennis tot stand komt.
Naar mijn idee komt kennis tot stand door middel van de zintuigen, door de
waarnemingen en ervaringen die je op doet. Je kunt dus ook zelf je kennis vergroten
door ervoor te zorgen dat je meer onderneemt. Echter moet naar mijn mening deze
opgedane kennis wel worden getoetst door middel van je eigen ratio. Is de door mij
waargenomen kennis ware en betrouwbare kennis?
Leren definiëren en voorbeelden bedenken van reeds geleerde en
nog onbekende fenomenen.
Leren is een blijvende verandering in gedrag, of in het vermogen om zich op een
bepaalde manier te gedragen, die voortvloeit uit de praktijk of andere vormen van
ervaring. Drie criteria: leren betrekt verandering in het gedrag, leren duurt na verloop
van tijd en leren is het gevolg van ervaring als oefeningen of observaties.
Het onderscheid beschrijven tussen het empirisme en het
rationalisme en de belangrijkste uitgangspunten van beide
stromingen.
Epistemologie is een kennistheorie die de oorsprong van kennis zoekt. Hoe kennen
we en wat kunnen we kennen?
- Rationalisme: de rede is het hoogst haalbare omdat we hiermee abstracte
kennis kunnen opdoen. Ware kennis is aangeboren en krijg je niet door je
zintuigen. Rationalisten zijn er ook van overtuigd dat lichaam en geest los van
elkaar bestaan, dualisten. Plato en Descartes.
- Empirisme: ervaring is de enige bron van kennis. Ideeën staan niet los van
onze wereld. Mens is een onbeschreven blad, alle kennis komt van je
zintuigen en de reflectie op die waarnemingen. Aristoteles, Locke, Hume,
Berkeley en Mill.
Het werk van Wundt, Ebbinghaus beschrijven, en weergeven hoe de
structuralisten en functionalisten eraan bijgedragen hebben dat
psychologie daadwerkelijk een wetenschap is geworden.
- Wundt’s psychologisch lab. Hij wilde psychologie als wetenschap vaststellen.
Dit lab legde de nadruk op experimenten en instrumentatie voor observaties,
wat het in tegenstelling tot een formele filosofie in de richting van wetenschap
bracht. Naast onderzoeker was hij ook een mentor en door middel van
journals verspreidde hij kennis.
- Ebbinghaus’s verbaal leerproces. Ebbinghaus onderzocht hogere mentale
processen door middel van onderzoek naar het geheugen. Leren en ophalen
van informatie hangt af van de frequentie van blootstelling van het materiaal.